maandag 15 november 1999

The March of the America's

Ook verschenen in Kwerk december 1999

The march of the Americas  (deel 1)

Op 16 mei jl. zijn drie vrouwen uit Philadelphia van de organi­sa­tie Kensington Welfare Rights Union bij de Bijstandsbond in Amsterdam op bezoek geweest. Van hen hoorden we hoe slecht het was voor bijstands­vrouwen in de V.S.  De uitkering is laag, je krijgt voedselbon­nen en gezondheidszorg. Als je bijstand krijgt komt de kinderbe­scherming kijken of je de kinderen wel kunt onderhouden. Bovendien krijg je maar bijstand voor 5 jaar.
Zij waren toen bezig om een mars te organise­ren, the march of the Americas, van Washington DC naar de U.N. in New York City, en vroegen of wij mee wilden doen.
Uiteindelijk zijn we met drie mensen ge­gaan: Anke van der Vliet van Bijstandsbond Amsterdam, Alida Smeekers van de Europese Anti Poverty Netwerk en Jo Bothmer van het Samen­werkingsverband Mensen zonder Betaald Werk uit Utrecht, ook namens de Europese Marsen.
­Pas de laatste week werd duidelijk dat de mars van de ene stad naar de andere ging. Er zou in tenten geslapen worden. Om gezondheidsredenen wilden wij graag slapen in een goedkoop hotel. Later bleek dat betaalbare, veilige en schone hotels moeilijk of niet te vinden zijn in de V.S.
Na alle voorberei­dingen, vliegtuig­tickets boeken, fondsen aanschrijven, gingen we 24 oktober op weg. We hadden afgesproken een dagboek bij te houden van de reis, waarvan een verslag met foto's gemaakt moet worden.

Toen we aankwamen was de mars in Princeton aangekomen. We zijn opgehaald van het vliegveld en naar de slaapplaats (bij een kerk) van de marslopers gegaan. Na de kennismaking tijdens het eten kwam er een daverend applaus omdat "de Hollanders" er nu bij kwa­men! Er waren marslopers van organi­saties uit o.a: de V.S. zelf, Zuid-Amerika, Haiti, Mexico, Canada-(Mouvement Action Chomage de Longueuil), Bolivia, Peru en Paragu­ay. Buiten de uitkeringsgerechtigden liepen ook een flink aantal mensen die gewoon werk hadden, mee. We hebben veel kontakten gemaakt. Er zou ook een meeting zijn met organi­saties, vak­bonden en de pers. De vakbonden hebben we niet gezien. ­ ­
De dag na aankomst hebben we meegelopen naar New Brunswick. Onze Nederlandse vlag is er op de auto bij gezet. We hadden het Bijstandsbond- spandoek bij ons. En ik had mijn Europese Marsen- en Feministische Vrouwentrui meegenomen. Ook hadden we veel Nederlands/Engels leesmateriaal meegenomen voor onze collega's uit Philadelphia. We zijn ook naar hun werkplek daar geweest.
We hebben veel dagen meegelopen in een zeer hoog loop-tempo. Gemiddeld liepen zo'n 75 mensen mee. De laatste dag ongeveer 300 mensen. Er was veel medewer­king van de politie, die vaak vond dat we voor een goede zaak aan het demonstreren waren. ­
Ook hebben we een sociale dienst bezocht in Philadelphia en een sociale dienst in New York, geënt op het Wisconsin-model. Volgende keer hierover meer.


Anke van der Vliet.

woensdag 21 april 1999

Enkele opmerkingen van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam en de Bijstandsbond bij het projekt Inzet in Zuid-Oost.


Ook gepubliceerd in NN.

Met op de achtergrond een sterke lobby in de gemeentepolitiek, die oa bestaat uit directeuren van gemeentelijke diensten, geprivatiseerde instanties die zich met werkgelegenheid bezig houden, het onderzoeksinstituut 'Nijfer' en de fractie van D'66, wordt in de gemeenteraad het plan 'Ínzet Zuid-Oost' besproken. Kern van het plan is, dat vanaf september de sociale dienst en de arbeidsvoorziening met op termijn de Uvi's in een projekt gaan samenwerken, waarbij alle clienten van de sociale dienst in een bepaald postcodegebied - en later misschien WW-ers en WAO-ers-verplicht zullen zijn aan het experiment mee te werken en waarbij zaken als arbeidsbemiddeling, verstrekking van uitkeringen, schuldhulpverlening, kinderopvang, scholing en psycho-sociale therapien vanuit een projekt worden georganiseerd. Daarmee gaat dit plan veel verder dan en loopt vooruit op de discussie over de CWI's die op stapel staan en hoe die lokaal moeten worden ingevuld. Er vindt in het projekt nadrukkelijk geen privatisering van de uitvoeringstaken van de sociale dienst plaats. Ondertussen werkt de bovengenoemde lobby echter aan een ander plan, waarin dit wel het geval zal zijn. Dit plan is in hoofdlijnen reeds klaar. De discussie dreigt zich daardoor toe te spitsen op wel of niet privatiseren, waarbij andere uitgangspunten van beide projekten onderbelicht blijven.  

Het projekt in Zuid-Oost kan worden gezien als het sluitstuk van een beleid, dat de afgelopen tien jaar werd gevoerd. In de afgelopen jaren is de druk op de werklozen, iedere vorm van betaald werk te aanvaarden  opgevoerd. Door middel van strafkortingen, verplichte begeleidingsgesprekken, afschaffing van het begrip passende arbeid, herinvoering van sollicitatieplicht voor mensen ouder dan 57 en een half jaar, de Wet Boeten en
Maatregelen en de formulering van een gemeentelijk uitstroombeleid werd getracht, het aantal werklozen terug te dringen. De meeste werkzoekenden en werkenden hebben inmiddels de flexibiliteit van een skippybal. Een groot deel van de bijstandsgerechtigden stroomt na kortere of langere tijd uit de bijstand. Het aantal werkenden, dat wisselende banen heeft, neemt toe. De baan voor het leven is er allang niet meer. 70% van alle werknemers heeft te maken met enigerlei vorm van interne of externe flexibilisering. Door middel van verlaging van loonkosten voor werkgevers is er een ongerichte ekonomische groei, die in beperkte mate extra banen oplevert. Voornamelijk flexibele deeltijdbanen met tijdelijke contracten.
Op het personeelsbeleid van de werkgevers wordt door de overheid nauwelijks invloed uitgeoefend. Er wordt slechts getracht, de aanpassing van de arbeidskrachten aan het soort banen dat ontstaat te bevorderen.

Zoals gezegd beschouwen wij de sluitende aanpak van het projekt in Zuid-Oost als een sluitstuk van dit beleid. Aan de banen die de werkgevers aanbieden worden in het plan vier regels gewijd; de rest van het plan gaat over hoe de werklozen te begeleiden, belemmeringen in de persoon weg te nemen, werklozen bij te scholen, etc.

Er wordt ongeveer fl 20.000,- per werkloze geinvesteerd. Dat is- als het experiment van toepassing zou zijn op alle uitkeringsgerechtigden, fl 20.000,- maal 60.000 is fl 12.000.000.00,- Er is geen sprake van dat de gemeente dit bedrag heeft of krijgt om alle werklozen te begeleiden. Er wordt juist bezuinigd op de arbeidsvoorziening. De arbeidsvoorziening Amsterdam heeft momenteel nauwelijks voldoende geld de salarissen van het personeel te betalen. Het experiment kan dus in deze vorm nooit naar de hele stad worden uitgebreid.
De financiele filosofie achter dit beleid en achter het projekt in zuid-oost is echter, dat op deze wijze de werkloosheid wordt teruggedrongen en dat daardoor uitkeringsgelden worden bespaard en er geld overblijft voor weer nieuwe opjaagprojekten. Je kunt de uitkering van iemand kapitaliseren en dan dat geld in een kortere periode gebruiken om in de desbetreffende persoon te investeren. Dan is ie uit de uitkering en bespaart de overheid uiteindelijk geld en kunnen de sociale premies omlaag. Het is echter sterk de vraag, of dit werkt. Daar bestaat geen enkele zekerheid over. Als er ergens anders iemand weer werkloos wordt, blijft het aantal uitkeringsgerechtigden gelijk en wordt geen geld bespaard. De terugloop in de bijstand is voornamelijk een gevolg van de doorstroom van moeilijker bemiddelbare werklozen naar de gesubsidieerde arbeid in de WIW. Maatschappelijk gezien heeft dit beleid bovendien desastreuze gevolgen. Werkenden voelen zich onder druk gezet, toch maar vooral niet in de bijstand terecht te komen, werklozen voelen zich onder druk gezet, door middel van contracten waar veel algemene plichten en weinig rechten in staan alles maar te aanvaarden. En er zijn steeds meer uitvallers. Mensen met het 'burn-out' syndroom, een somatisering van de spanningen op het werk, de onzekerheid over je toekomst, de noodzaak je steeds weer te moeten aanpassen. Er ontstaat dan ook alweer een discussie over het groeiend aantal wao-ers. Bij dit beleid is een discussie over verlaging van uitkeringen of verdere beperking van groepen, die voor een uitkering in aanmerking komen onvermijdelijk.
En dan nog: in het projekt worden slechts 350 mensen begeleid naar betaald werk. Althans, dat wordt in de wandelgangen gezegd. In het rapport van het projekt 'Ínzet' zelf wordt geen enkele indikatie gegeven van de mogelijke resultaten. Er worden miljonene uitgetrokken voor met een volstrekt onzeker en van te voren vaststaand mager resultaat.   

Voor minimaal 350 mensen waarvan duidelijk wordt, dat ze in feite arbeidsongeschikt zijn volgens de criteria van de beleidsmakers komen er op basis van vage contracten activiteiten, zoals therapien en cursussen 'omgaan met de heersende normen en waarden' waarvan volstrekt vaag is, in hoeverre dit verplicht is.  
Onze ervaring met de reeds bestaande  toeleidingscentra is, dat de clienten contracten onder hun neus krijgen geduwd en onder druk worden gezet die te tekenen, waarbij de inhoud van het contract slechts bestaat uit de opsomming van algemene verplichtingen voor clienten mee te werken. Verplichtingen van het toeleidingscentrum worden niet geformuleerd en vastgelegd. Je tekent als client slechts, dat je aan alles meewerkt. Wij vragen ons af, wat de juridische basis is van dergelijke contracten en in hoeverre alle clienten, die verder niets gemeenschappelijk hebben dan het feit, dat ze een uitkering hebben in een bepaald postcodegebied zonder onderscheid des persoons verplicht kunnen worden een dergelijk algemeen contract te ondertekenen en aan het projekt mee te werken. Volgens ons staat deze verplcihting niet in de bijstandswet geformuleerd, en ook niet in nadere Maatregelen van Bestuur of gemeentelijke verordeningen die naar aanleiding van die wet zijn geformuleerd.
Om een voorbeeld te noemen: een client die op medische gronden arbeidsongeschikt is verklaard, kan niet worden verplicht een contract te tekenen, waarin hij/zij zich in feite vastlegt een therapie te volgen of vrijwilligerswerk te doen op voorstel van de begeledingsambtenaar wanneer op geen enkele wijze is geformuleerd of en zo ja hoe de begeleiding leidt tot betaald werk.
Bij de discussie over de nieuwe bijstandswet in de Tweede Kamer is nadrukkelijk vastgesteld, dat de verplichting tot het verrichten van vrijwilligerswerk alleen in uitzonderingsgevallen tijdelijk mogelijk is, wanneer duidelijk is, dat het deel uitmaakt van een van te voren vastgelegd traject dat leidt naar betaald werk.
Een en ander betekent volgens ons dat:
a)  Clienten die arbeidsongeschikt zijn of waarvan duidelijk is, dat ze nooit meer betaald werk kunnen verrichten niet verplicht kunnen worden aan het projekt mee te werken. Zij hebben slechts de verplichting, al die inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn om de rechtmatigheid van het verstrekken van een uitkering te kunnen beoordelen.
b)  Bij clienten die wel worden begeleid naar betaald werk in het contract van te voren vastgelegd dient te worden welke contrete activiteiten vanuit 'Ínzet' zullen worden geinitieerd om het doel-betaald werk- te bereiken.


dinsdag 2 maart 1999

De werklozenbeweging in Europa

 Momenteel maken de sociaal-demokraten in de meeste Europese landen deel uit van de regering. Maar zij hebben met grote weerstanden onder de bevolking te maken. Er zijn aanzetten voor een sociale beweging van werklozen en werkenden met lage lonen die voor het eerst op Europees nivo hun eisen naar voren brengen. De bevolking van verschillende Europese landen wil niet een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijke munt, wanneer het streven naar een sociaal rechtvaardig en demokratisch Europa door overheidsbezuinigingen en loonkostenverlagingen volledig ondergeschikt wordt gemaakt aan de wedloop om de wereldmarkten.

In 1995 organiseerden Franse werklozenorganisaties wandeltochten om te protesteren tegen de voortdurende massa-werkloosheid. Het leidde tot de oprichting van AC!, Agir contre le Chomage. De akties van de werklozen pasten in het kader van een bredere protestbeweging, die Frankrijk in 1995 in de ban hield. In 1996 kozen de Fransen voor een regering van sociaal-demokraten en communisten; ze wilden een andere politiek. Bij hun akties was de werklozen gebleken, dat Frankrijk met handen en voeten gebonden was aan de Europese Unie en dat een zelfstandig beleid om de werkloosheid te bestrijden maar beperkt mogelijk was. In 1997 werd daarom kontakt gezocht met organisaties van werklozen in andere Europese landen, om gezamenlijk akties te organiseren op Europees nivo. Dit leidde tot de 'Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting' die in verschillende landen begonnen en die eindigden in Amsterdam, waar in juni 1997 een Europese top van regeringsleiders werd gehouden. Ter afsluiting van de akties was er een demonstratie, waar 50.000 mensen uit verschillende landen aan deelnamen.

De eisen die tijdens deze demonstratie naar voren werden gebracht waren gebaseerd op de zogenaamde verklaring van Florence, die was opgesteld om de Euromarsen te organiseren. De eisen in deze verklaring zijn vrij traditioneel, zoals ze altijd al door de socialistische beweging zijn gesteld: arbeidstijd-verkorting met behoud van loon, hogere uitkeringen, meer arbeidsplaatsen in het onderwijs, gezondheidszorg, milieu e.d.

Maar bij de voorbereiding van de akties sloten zich verschillende groepen aan met vaak sterk verschillende standpunten. Aan de ene kant met name vrouwenorganisaties, die de onderschikking van de zorgarbeid aan betaalde arbeid, en de ongelijke verdeling van betaalde arbeid en zorgarbeid tussen mannen en vrouwen aan de orde stelden. Zij waren voorstander van een relativering van de betekenis van betaalde arbeid voor mens en maatschappij. Aan de andere kant groepen, die hun standpunt tegen de invoering van een gemeenschappelijke munt en voor een grote zelfstandigheid van de Europese staten koppelden aan wat in feite een terugkeer naar de oude verzorgingsstaten van vroeger betekende, waarbij op nationaal nivo een Keynesiaanse politiek van volledige werkgelegenheid wordt gevoerd op basis van grotere overheidsuitgaven in een tijd van strukturele werkloosheid en een uitgebreid nationaal stelsel van werknemers- en volksverzekeringen in stand gehouden wordt.

Na de demonstratie in Amsterdam vonden vele internationale conferenties en demonstraties plaats; in Luxemburg, Cardiff, Parijs, Brussel. Daarnaast kwamen in de eerste helft van 1998 de Franse werklozen massaal in opstand. Ook in Duitsland, Italie en Spanje waren er vele akties.

Op 29 mei 1999 wordt een nieuwe massale demonstratie in Keulen gepland tijdens de Europese top van regeringsleiders, en zal een 'tegenparlement' van werklozen, vrouwen, migranten en andere groepen een handvest voor een sociaal Europa formuleren. Ook nu al worden vele debatten gevoerd over de eisen, die de opkomende sociale beweging zou moeten stellen.

Maatschappelijke achtergrond

De akties en de debatten vinden plaats tegen de achtergrond van grote ekonomische en sociale veranderingen in Europa. In de eerste plaats lijkt de arbeid in de maatschappij van de Europese staten van karakter te veranderen. In vroeger tijden had je het fordisme- zo genoemd omdat het voor het eerst in de Ford-fabrieken werd ingevoerd. Arbeiders werkten tezamen in grote fabrieken, waarbij ze zich op grond van de loonarbeid organiseerden, en waarbij de staat verdere burgerrechten ook aan die loonarbeid verbond, zoals een stelsel van werknemersverzekeringen. Er was een scheiding tussen de uitvoerende, eenvoudige taken en de kennis en expertise van het management, verbonden met de toenmalige stand van de technologie die een sturing van het produktieproces door een minderheid van managers mogelijk maakte. Maar we leven nu in een informatiemaatschappij, waarbij de arbeid fundamenteel van karakter veranderd is. Daarbij ontstaat in technisch en ekonomisch hoogontwikkelde culturen arbeid, waarbij er nauwelijks nog sprake is van fysieke inspanning, en steeds meer een beroep wordt gedaan op technische en innovatieve vaardigheden, kortweg op expertise. Expertise is veel minder plaatsgebonden dan de klassieke arbeidskracht, en heeft weliswaar nog niet de extreme mobiliteit van kapitaal, maar wel een grote mobiliteit. Deze arbeid, waarbij met steeds minder mensen steeds meer wordt geproduceerd, is schaars. Er worden hoge eisen gesteld aan technische, communikatieve en verbale vaardigheden, want niet alleen moet men over een grote kennis beschikken, deze moet ook nog flexibel zijn, dwz door zelfstudie dient men zich voortdurend bij te scholen. De scheiding tussen de uitvoering en het denkwerk-kenmerkend voor het Fordisme- wordt vaak opgeheven. Niet alleen dient de nieuwe arbeidskracht flexibel te zijn in zijn of haar aanpassingen aan de snelle technologische ontwikkelingen door bijscholing, de flexibilisering van de arbeid komt ook tot uiting in de wijze, waarop de inzet van arbeidskrachten aan schommelingen in de produktie wordt aangepast. Bij interne flexibilsering wordt er binnen een organisatie naar wegen gezocht om werknemers die in vaste dienst zijn zo goed mogelijk in te zetten. Daarbij kunnen arbeidsduur, arbeidstijdstippen, locatie en functieinhoud varieren. Bij externe flexibilisering hebben de werknemers geen vaste aanstelling bij het bedrijf. Het gaat daarbij om variaties in contractduur en contract-typen, zoals tijdelijke contracten, oproepcontracten, uitzendarbeid, etc.

In Nederland had in 1995 meer dan de helft van het aantal werknemers een interne of externe flexibele arbeidsrealatie met de werkgever. Nieuw is de ontwikkeling, waarbij werknemers niet meer als zodanig beschouwd worden, maar waarbij ze in feite zelfstandige ondernemers zijn, die hun arbeidskracht, kennis en expertise als produkt tijdelijk verkopen aan een of meer opdrachtgevers op basis van een contract voor de levering van diensten of goederen. Allerlei vormen van free-lance werk en de zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel) in de bouw vallen hieronder. De bovengenoemde ontwikkelingen maken deel uit van een reorganisatie van de ekonomische produktie, die al begin jaren tachtig is ingezet. Vanaf die tijd streefden bedrijven ernaar, vaste kosten zoveel mogelijk om te zetten in variabele kosten. Allerlei zaken die traditioneel in de bedrijven zelf werden gedaan, werden uitbesteed aan toeleveringsbedrijven, zoals het produceren van halffabrikaten en dienstverlenden taken zoals marketing, boekhouding, scholing van personeel, schoonmaak en onderhoud van machines. Daarnaast ging men grond, fabrieken en machines niet kopen maar huren van soms door de onderneming zelf opgerichte dochtermaatschappijen. Er werden bijvoorbeeld in de hotel en restaurant sector juridische contructies bedacht als franchisesytemen, waarbij een exploitatiemaatschappij de financiele risico's van het ondernemen volledig afwentelde op juridisch zelfstandige dochterondernemingen. Een exploitatiemaatschappij als Mc 'Donalds verkoopt in feite haar restaurantformule, kennis en expertise aan volledig zelfstandige ondernemers die dan een restaurant volgens deze formule kunnen beginnen tegen afdracht van een deel van de omzet aan de exploitatiemaatschappij. De produktie van eindprodukten werd soms een mondiale zaak; onderdelen worden in verschillende landen op de werled geproduceerd, waarna ze in assemblagebedrijven in een bepaald land in elkaar worden gezet. Gebruik makend van nieuwe technologien en drastisch verminderde transport- en telecommunikatiekosten produceren veel grote ondernemingen delen van de goederen en diensten die zij verkopen over de gehele wereld verspreid.

Op de bovenomschreven wijze is een produktiesysteem aan het ontstaan, waarbij het financierskapitaal zoals banken, pensioenfondsen en grote exploitatiemaatschappijen verzekerd is van regelmatige inkomsten en een gestage uitbreiding van haar kapitaal, terwijl de eigenlijke produktiesector de risico's van het ondernemen draagt. De flexibilisering van de arbeid sluit hierop aan. De ondernemers in de produktiesector proberen de risico's weer af te wentelen op de arbeidskrachten, die voor hen werk verrichten. Deze ontwikkeling is een tijdbom onder het op solidariteit gebaseerde systeem van sociale werknemers- en volksverzekeringen, zoals dat in de verschillende Europese landen is ontstaan en de ontwikkeling leidt tot nieuwe fragmentariseringen in verschillende belangengroepen onder de loonafhankelijke beroepsbevolking. Voor een deel van de arbeidskrachten werkt de bovengeschestte ontwikkeling heel goed. Zij beschikken over bijzondere kennis en vaardigheden, die het mogelijk maken dat zij uit flexibele arbeid een soms zeer hoog inkomen genereren. Zij verdienen genoeg om de hoge premies op te brengen die betaald moeten worden voor partikuliere verzekeringen tegen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Maar in een situatie, waarin een voortdurende strukturele werkloosheid bestaat, moeten mensen echter met elkaar concurreren, waarbij er afvallers zijn. Voor een deel blijven mensen met bijzondere kennis en vaardigheden hangen op een situatie, waarin ze betaalde arbeid verrichten op een laag inkomensniveau, waarbij er een aanvullende uitkering is of de arbeid wordt afgewisseld met een tijdelijke uitkering. Zij kunnen de hoge premies voor partikuliere verzekeringen niet opbrengen en ontlenen onvoldoende rechten aan de betaalde arbeid op de uitgeklede werknemersverzekeringen, zodat zij voor de aanvulling van hun inkomen aangewezen zijn op een minimumsteslel van bijstandsuitkeringen. Alleen al in Amsterdam, waar een groot aanbod is van arbeidskrachten met bijzondere kennis en vaardigheden in de culturele sector, nam het aantal bijstandsgerechtigden dat naast de uitkering betaald werk heeft toe van 2000 tot 6000 in de afgelopen drie jaar. Daarnaast blijft ook in de moderne dienstverleningsmaatschappij een grote hoeveelheid monotone arbeid bestaan waarvoor weinig of geen scholing vereist is. Sommige mensen verliezen de race om de leuke baantjes helemaal en zij zijn permanent op deze arbeid aangewezen. We leven steeds meer in een maatschappij, waarbij de 'onderklasse', voornamelijk bestaande uit vrouwen en migranten, de slecht betaalde, monotone arbeid op flexibele basis verricht, zoals schoonmaken, huishouden en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben, waarin ze zich kunnen ontplooien en waarbij hun huishouden in de villawijken wordt gerund door onderbetaalde werksters, thuishulpen en tuinmannen.

De werkgelegenheidspolitiek in Europa

De vraag is, wat de overheid doet, om de bovengeschetste ontwikkelingen te beinvloeden. De neoliberale politiek die aan het begin van de jaren tachtig werd ingevoerd had de volgende kenmerken, die als een aanpassing aan de bovengenoemde ontwikkelingen kan worden gezien. Door middel van grootschalige infrastrukturele projekten wordt getracht, werkgelegenheid te creeeren, waarna de industrien die zo ontstaan voor extra arbeidsplaatsen moeten zorgen. (Wegen, vliegvelden, havens). Ik heb de indruk, dat de calculaties over het aantal arbeidsplaatsen dat dat oplevert natte vingerwerk zijn, waarbij de samenleving geen enkele greep heeft op de vraag, of die arbeidsplaatsen ook geschapen worden en door wie ze bezet worden. Deze infrastrukturele projekten hebben dan ook niet in de eerste plaats tot doel, werkgelegenheid te creeren, maar om het transport voor de flexibele ondernemingen zo goedkoop mogelijk te maken. Deze doelstelling is verbonden met pogingen, de concurrentiekracht van een bepaald land ten opzichte van andere gebieden op te voeren door loonkostenverlagingen, bezuinigingen op de overheidsuitgaven (sociale zekerheid). Op deze wijze kan hier produktie naartoe worden gehaald, zo is de redenering. Deze politiek heeft echter niet geleid tot het verdwijnen van de strulturele werkloosheid, terwijl de verarming en de inkomesnverschillen tussen arm en rijk in Europa toenemen. Nu de sociaal-demokraten in veel Europese landen aan de macht zijn, proberen zij deze neo-liberale politiek op verschillende manieren te amenderen.

In de eerste plaats door onder de voorwaarden van door de liberalen geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot het begrotingstekort een omvangrijke derde sector te scheppen door het 'terugploegen' van uitkeringsgelden. In Nederland is deze ontwikkeling het verst gevorderd. Men probeert door Melkertbanen, banenpools etc. werkgelegenheid te creeren in de bwakingssector, de huishoudelijke arbeid, etc. Hierin moeten vooral de langdurig werklozen en andere kanslozen op de arbeidsmarkt worden geintegreerd.

In de tweede plaats neemt men allerlei maatregelen, om de flexibilisering van de arbeid en de arbeidsmarkt verder te bevorderen. Men heeft daarbij tot doel, flexibele, gemotiveerde arbeidskrachten te creeren, die van de ene baan naar de nadere gaan, en waarbij werkloosheid een tijdelijke zaak is voor het individu, die op een flexibele arbeidsmarkt na korte tijd weer werk heeft, al is het tijdelijk. Men ziet betaalde arbeid als het instrument bij uitstek om enerzijds de mensen weer een perspectief te geven, en mogelijkheden zich te ontplooien, anderzijds moet op deze wijze de toenemende fragmentarisering en het uiteenvallen van sociale verbanden worden tegengegaan. Daarbij zijn allerlei middelen om de werklozen onder druk te zetten geoorloofd. Op deze wijze zou het uiteenvallen van de samenleving en het ontstaan van grote groepen die permanent buiten het arbeidsproces staan kunnen worden voorkomen.

Verder streeft men naar het effienter en effectiever maken van arbeidsbemiddeling en sociale zekerheid door privatisering van de uitvoeringsorganen. Dan zou de dienstverlening verbeteren, omdat er concurrentie is. Sociale zekerheid verschuift daarbij steeds meer van collectieve inning van premies op basis van solidariteit naar partikuliere, individuele verzekering van risico’s. Ook dit is dus in feite een aanpassing aan de bestaande ontwikkeling.

De amenderingen van de nieuwe sociaal-demokratische regeringen verscherpen in mijn ogen de concurrentie tussen arbeidskrachten, de groeiende inkomensongelijkheid en de toenemende ongelijkheid in kansen op het soort arbeid dat verricht wordt.

Debatten

Tijdens de akties van de werklozen werden tegen deze maat- schappelijke achtergrond vele debatten gevoerd. daarbij komen vele strategische en inhoudelijke vragen aan de orde. het uiteenvallen van traditionele sociale verbanden van kerk, gezin, buurt en belangenorganisaties waarvan men lid kan worden, de voortgaande fragmentarisering in verschillende belangengroepen langs de nog steeds bestaande scheidslijnen van de sociale zekerheid, langs etnische scheidslijnen, en in het soort arbeid dat verricht wordt, het gebrek aan materiele en immateriele bronnen van mensen aan de onderkant van de samenleving, maken de organisatie van een emacipatiebeweging bijzonder moeilijk. Daarnaast bestaan er meningsverschillen over de eisen die gesteld moeten worden om de toenemende fragmentarisering en individualisering tegen te gaan en een nieuwe solidariteit op te bouwen. Aan de ene kant van het spectrum is er het standpunt, dat weer volledige werkgelegenheid wil, en in feite een herstel van de oude verzorgingstaten met meer overheidsingrijpen op nationaal nivo. In het kader van de steeds grotere onderlinge afhankelijkheid van de Europese staten en de mondialisering lijkt een terugkeer naar de oude welvaartstaten echter onmogelijk. Wanneer deze eis van betaald werk voor iedereen door een drastische uitbreiding van de overheidsector op nationaal nivo wordt gesteld, blijft men eenzijdig gefixeerd op betaalde arbeid als de oplossing van alle problemen. Dit versterkt onbedoeld het huidige arbeidsethos, waarin een mens pas als volwaardig wordt beschouwd en volwaardige rechten heeft als hij/zij deel uitmaakt van het circuit van de betaalde arbeid. Vanuit dit standpunt wordt het onder druk zetten van werklozen en de bezuinigingen op de sociale zekerheid gemotiveerd.

Aan de andere kant van het spectrum van standpunten wordt gepleit voor een loskoppeling van inkomen en betaalde arbeid in combinatie met een drastische arbeidstijdverkorting met behoud van loon. Ook deze eisen betekenen op zichzelf staand echter een aanpassing aan het onderscheid tussen rijk en arm, een tegenstelling die steeds groter wordt, waarbij de 'onderklasse' de baantjes moet doen, zoals schoonmaken en huishouden, en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben. Maar er is in de nieuwe sociale beweging een begin van een antwoord op de geschetste dilemma's. Een voorbeeld daarvan is de Italiaanse 'witte blousen beweging', de 'beweging van de onzichtbaren' die zichzelf zo genoemd heeft om aan te geven, dat de blauwe- boorden arbeidersbeweging, de traditionele arbeidersbeweging, niet meer bestaat. Het gaat om een beweging van onzichtbaren, van vrouwen, illegalen, daklozen, werklozen en ook studenten, die onvoldoende inkomen en kansen in deze maatschappij hebben. Ook deze beweging baseert zich op een analyse van het Fordisme en de veranderingen in het karakter van de arbeid die sindsdien plaatsgevonden hebben. In Italie eist deze beweging niet zozeer specifiek een basisinkomen of alleen hogere uitkeringen, maar burgerrechten, en een burgerinkomen, want in het Fordisme bestond er een relatie tussen burgerrechten, arbeid en inkomen. En in de nieuwe informatiemaatschappij moet die relatie opnieuw worden georganiseerd. Vele groepen zijn nu van fundamentele burgerrechten uitgesloten. In de Postfordistische maatschappij zijn de subjecten gefragmentariseerd en het is belangrijk een raamwerk te hebben, om ze te kunnen mobiliseren. Het gaat niet slechts om inkomen als geld, maar om een rechtssysteem met rechten, dus ook vervoer, wonen, demokratische burgerrechten, toegang tot culturele voorzieningen. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de migranten die de super-uitgeslotenen van deze tijd zijn.

Piet van der Lende

zondag 28 februari 1999

Rondhangende alcoholisten bij V en D en het basisinkomen.

Op 14 oktober namen ongeveer 80 mensen deel aan een conferentie in Dordrecht over de invoering van een basisinkomen op lokale schaal. Het initiatief werd genomen door de Werkgroep baisinkomen Dordrecht. Verschillende vormen van gemeentelijk beleid passeerden de revue. Conclusie van de dag: er zullen nog zeer veel weerstanden overwonnen moeten worden voor politici bereid zullen zijn een experiment op lokale schaal te steunen. Eerst onlangs verscheen een verslag van de conferentie.

In Dordrecht is er al sinds 1995 op initiatief van Groen Links een werkgroep basisinkomen, die ernaar streeft, dat in Dordrecht een experiment met zo'n basisinkomen- dus op lokale schaal- wordt ingevoerd. Elke Dordtenaar zou maandelijks dertienhonderd gulden moeten krijgen. Dan kan op kleine schaal worden bekeken, wat de effecten zijn. Nemen de kansen om een eigen bedrijfje te beginnen toe, of juist af? Gaan meer mensen actief worden in vrijwilligerswerk en/of betaalde arbeid of juist minder? Zal het leiden tot een betere verdeling van zorgarbeid en betaalde arbeid tussen mannen en vrouwen of juist niet? Tot nu toe kunnen deze vragen in de praktijk niet beantwoord worden, en is de discussie over het basisinkomen enigzins verzand in een welles-nietes spel, gebaseerd op teoretische modellen en niet te bewijzen aannames. Zo'n experiment zou veel duidelijkheid kunnen scheppen.

Dit jaar zal het voorstel om in bovengenoemde plaats zo'n experiment te houden opnieuw door de politiek worden besproken. Op de conferentie in Dordrecht werden verschillende lokale experiementen naats elkaar gezet. Naast een mogelijk lokaal experiment met een basisinkomen werd aandacht besteed aan het Baan plus projekt in Rotterdam, de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK), het sociaal activeringsbeleid, zoals dat al in veel gemeenten bestaat en kwam de 'earned income tax credit' ter sprake. Hierbij geeft de overheid een toeslag (tot een maximale grens) afhankelijk van het inkomen. Het is in feite een soort ministelsel, waarbij-als de lonen dalen- de overheid dit aanvult met een toeslag. Zo zouden onaantrekkelijke en slechtbetaalde banen beter ingevuld kunnen worden.

arbeidsethos

Er zullen echter veel weerstanden overwonnen moeten worden voor de Dordtse politici bereid zullen zijn een experiment met een basisinkomen te steunen. de PvdA wethouder van Sociale Zaken Janny van der Loos opende de conferentie. Zij behoort tot het kamp van de zogenaamde sceptici in Dordrecht, die de nadruk leggen op het belang van betaalde arbeid voor het leven van een mens. Zij constateerde, dat het huidige activeringsbeleid voor fase 4 clienten nauwelijks werkt, zoals voor de moeilijk inzetbare, laaggeschoolde klanten van de Sociale Dienst. Sommigen van hen hangen bierdrinkend rond bij V en D. Als je die alcoholisten op het Statenplein een basisinkomen geeft, aanvaard je daarmee niet het gelummel, en werk je zo dan niet mee aan een ontwrichting van de samenleving, zodat juist een nog scherpere tweedeling tussen arm en rijk ontstaat? Eerste Kamerlid voor het CDA en oud- voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Henk Hofstede was positiever, al vroeg hij zich af, hoe het zit met maatschappelijk draagvlak. Is het economisch en psychologisch op den duur te handhaven? Willen de mensen, die uit hun inkomen het basisinkomen van anderen moeten betalen, dat op den duur wel blijven doen? Hij verbaasde zich er wel over dat er een breed scala aan lokale experimenten is, terwijl de centrale overheid in de herziening van ons belastingstelsel de richting uitgaat van een basisinkomen in de vorm van een belastingvrije voet voor iedereen, ook voor degenen die geen inkomen verwerven, zoals huisvrouwen, maar dat een experiment met een basisinkomen vooralsnog wordt overgeslagen.

Conclusies van de dag: de meeste deelnemers vinden een lokaal experiment met een basisinkomen meer voordelen bieden dan de andere lokale experimenten. Maar zelfs de voorstanders plaatsten vraagtekens; is het basisinkomen meer dan een kapitalistische marktekonomie, maar dan helemaal zonder plichten, zodat de kloof tussen bevoordeelden en armen alleen maar toeneemt? Waar blijft de eigen verantwoordelijkheid van de mensen? Nee, een basisinkomen is er nog lang niet, ook niet in Dordrecht.

Voor meer informatie over de conferentie en het verslag: Werkgroep Basisinkomen Dordrecht secretariaat: H.P. van Maurik Kon. Wilhelminastraat 17 3311 LM Dordrecht