Posts tonen met het label clientenraden. Alle posts tonen
Posts tonen met het label clientenraden. Alle posts tonen

zaterdag 20 november 2010

Vakbondscafé Amsterdam vrijdagavond 26 november 2010

Wat heeft het gemeentebestuur voor uitkeringsgerechtigden in petto en wat vinden uitkeringsgerechtigden en haar organisaties ervan? Het vakbondscafé op vrijdag 26 november staat in het teken van het versterken van de belangenbehartiging van uitkeringsgerechtigden. Wij willen de vertegenwoordigingen in cliëntenraden en de bestaande organisaties van uitkeringsgerechtigden versterken.

Graag nodigen wij mensen uit deze organen en organisaties uit om actief mee te doen aan de discussie. De bestaande Alliantie voor een rechtvaardig Amsterdam zou nieuw leven ingeblazen kunnen worden en uitgebreid met nieuwe organisaties zoals de Vakbond voor Daklozen.

Op poilitiek vlak is de benodigde beroering ontstaan over de andere koers die de gemeente Amsterdam wil gaan varen. Het roer in Amsterdam gaat volgens wethouder van Es in haar nieuwe nota radicaal om. Uitkeringsgerechtigden moeten in haar ogen hun best doen om werk te krijgen, op straffe van het korten en zelfs het verlies van hun uitkering. Voor ons reden om gemeenteraadsleden te vragen hun reactie hierop te geven en antwoord te geven op de vraag wat dit voor uitkeringsgerechtigden gaat betekenen en wat we gezamenlijk tegen verslechteringen uit Den Haag kunnen doen.

Ook zullen zaken aan de orde zijn die we de vorige vakbondscafé’s hebben besproken zoals de acties tegen het verlagen van het minimuloon voor nieuwe werkenden vanuit een uitkeringssituatie. Vanuit het Steuncomité Sociale Strijd zal hier aandacht voor gevraagd worden.

Over deze zaken willen we met u van gedachten wisselen samen met een aantal inleiders:

Femke Roosma, duo-raadslid gemeente Amsterdam voor Groen Links

Maureen van der Pligt, gemeenteraadslid Amsterdam voor SP

Maaike Zorgman, FNV Bondgenoten regiobestuurder voor uitkeringsgerechtigden

Vrijdagavond 26 november, 20.00 tot 22.00, bij HTIB, 1e Weteringplantsoen 2c, 1017 SJ te Amsterdam; 20.00 tot 22.00 uur, inloop vanaf 19.30 uur.

Contactpersonen voor deze avond : Rob Marijnissen (rbmarijnissen at gmail.com) en Jan Bakker (jaba at janbakkerlanguages.nl)

woensdag 9 februari 1994

De organisatie van uitkeringsgerechtigden en haar effecten

Met het oplopen van de werkloosheid en de dump van mensen in de WAO zijn er de afgelopen twintig jaar een veelheid van organisaties ontstaan, die zich bezig hielden met het organiseren van uitkeringsgerechtigden en het behartigen van hun belangen. Aanvankelijk waren het vooral werklozencomitees onder invloed van de CPN, maar omstreeks 1980 doen zich veranderingen voor. Er ontstaan zelfstandige WAO-groepen en komi­tees Vrouwen en de bijstand etc. In eerste instantie namen deze organisaties aan het begin van de jaren tachtig tamelijk radikale standpunten in; ze waren ook open. Er waren demonstraties, bezettingen, piket-lines tot aan akties van de meest radikale groepen, zoals proletarisch winkelen, etc. Zie akties voordeurdelerskortingen. De uitkeringsgerechtigden waren decentraal, georganiseerd, met een grote mate van autyonomie voor lokale groepen, terwijl er geen sprake was van bureaucratische procedures. De comitees en verenigingen hadden weinig leden, dus een kleine achterban in formele zin, maar vaak genoten zij een grote bekendheid bij de potentiele doelgroep, de spreekuren werden druk bezocht. Omstreeks 1983 waren er ook kontakten met andere sociale bewegingen, zoals de kraakbeweging. De soms in enkele dagen of weken georganiseerde spontane akties sloten aan bij de leefwereld van de achterban. Mensen werklozen, etc. reageren vaak pas op het moment dat een probleem zich voordoet, en eisen dan onmiddelijke aktie, met voorbijzien aan bureaucratische procedures en besluitvormingsprocessen. De invloed van deze vele kleine groepen moet niet worden overschat maar ook niet onderschat.

En dit laatste gebeurde wel, ook door kaderleden van de beweging zelf. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de reakties van Jaap Koopman, bestuurslid van het samenwerkingsver­band, tijdens een radio-interview op 20-7. Hij benadrukte, dat uitkeringsgerechtigden er niet in slaagden om voldoende macht te mobiliseren, die verslechteringen ongedaan konden maken en strukturele veranderingen in de maatschappij bewerkstelligen.[i] De groepen bleven klein, verbrokkeld en verdeeld. Het voeren van akties zoals bezettingen werd door hem overwegend negatief beoordeeld. Hij deed het af als incidenten. In een opzicht heeft Koopman gelijk: het is waar, dat uitkeringsgerechtigden in de afgelopen twin­tig jaar er niet in geslaagd zijn, een grote autonome sociale beweging op gang te brengen. Ook is het waar, dat demonstraties, bezettingen en stakingen de bezuinigingspolitiek niet hebben kunnen tegenhouden. Maar het is wel zo, dat uitkgerechtigdengroepen ism met andere sociale bewegingen er in geslaagd zijn, door kleine akties de publieke opinie te beinvloeden en hun eisen in te brengen in die andere bewegingen. Dit heeft de diskussie over een basisinkomen op gang gebracht en invloed uitgeoefend op de opvattingen van ambtenaren van uitvoerende instanties en binnen de vakbonden de positie van uitkeringsgerechtigden verbeterd.

Wanneer men wil bepalen, wat de invloed is van organisaties van uitkeringsgerechtigden in de maatschappij, is het onderscheid van belang dat Habermas maakt tussen de verschillende besluitvormingsniveau's in de maatschappij. Hij maakt dit onderscheid in navolging van Offe. (Habermas, de nieuwe onoverzichtelijkheid, blz 51). Op het eerste niveau neemt de politieke elite in de verzorgingsstaat beslissingen. Dit gebeurt voor een groot gedeelte in openbare debatten in de besluitvormingsorganen, zoals de Tweede Kamer waar de voors en tegens van bepaalde maatregelen door vertegenwoordigers van verschillende stromingen worden uitgewisseld. Daaronder ligt een tweede niveau waar een groot aantal anonieme groepen en collectieve actoren elkaar beinvloeden, coalities aangaan, de toegang tot produktie- en communica­tiemiddelen controleren en al minder duidelijk zichtbaar- met behulp van sociale macht de speelruimte van voor de thematisering van en de beslissing over politieke kwesties van te voren vastleggen. Daar weer onder ligt tenslotte een derde niveau, waarin moeilijk grijpbare communicatie stromen de gedaante van de politieke cultuur bepalen en met behulp van werkelijkheidsdefinities wedijveren om datgene wat Gramsci culturele hegomonie heeft genoemd. Hier vinden de trenbreuken in de tijdgeest plaats.

De wisselwerking tussen de verschillende arena's is moeilijk in kaart te brengen. Habermas zegt. dat de onderste arena tegen de beide andere moet worden gemobiliseerd. In de onderste arena wordt niet direct om geld en macht gestreden, maar om definities. Het gaat om de ongeschondenheid en autonomie van levensstijlen, bijvoorbeeld om de verdediging van trasditioneel ingeburgerde sub-culturen of om de "grammatica" van overgeleverde levensvormen. Regionalistische bewegingen vormen voor de een, feministische of ecologische bewegingen vormen voor de ander voorbeelden. Deze vorm van strijd blijft meestal latent. Hij beweegt zich binnen het micro-bereik van de alledaagse communikatie en verdicht zich slechts nu en dan tot openbare diskussies en intersub­jectiviteitsvormen van een hoger niveau. Daarna volgt een betoog over organisaties die op basis van het bovenstaande kunnen ontstaan en wordt een verbinding gelegd met de noodzaak van macht en intelligente zelfbeperking die de basis zou moeten vormen van de beinvloeding van de andere sturingsmechanismen staat en ekonomie. Ook Andre Gorz wijst op het hiervoor genoemde derde niveau, wanneer hij zegt: " elke maatschappij-verandering veronderstelt aanvankelijk het buiten-institutionele werk van de culturele en ethische verandering. Er kan geen enkele nieuwe vrijheid van bovenaf, door de instititutionele macht worden verleend, die niet al door de burgers zelf genomen en in praktijk gebracht is. In de wordingsfase van de beweging weerspiegeld het wantrouwen van de burgers ten opzichte van de gevestigde instellingen en partijen in wezen haar weigering de problemen in de gebruikelijke vormen te stellen". (Gorz, afscheid van het proletariaat, inleiding.)

Gesteld kan worden, dat de uitkeringsgerechtigden en hun organisaties al of niet in samenwerking met anderen, invloed hebben uitgeoefend op het derde niveau. Er zijn binnen en buiten de vakbonden vele kleine groepen ontstaan, die aktief zijn geweest, zonder dat dit noemenswaardig, afgezien van wat sensationele akties, doordrong in de media en de politiek. Voorlopige inventarisaties tonen aan, dat in sommige jaren iedere dag wel ergens in het land door uitkeringsgerechtigden aktie werd gevoerd. Dit heeft zich echter niet verdicht tot een duurzame autonome beweging op de andere niveau's en heeft niet geleid tot een fundamen­tele invloed op de politieke besluitvormingsprocessen, die tot een ander sociaal-zekerheidstelsel zouden kunnen leiden. Voorzover invloed werd uitgeoefend op de politieke besluitvormingsprocessen en veel akties met een massaler of duurzamer karakter gebeurde dit op een indirecte manier: in het kader van organisaties/belangengroepen met een bredere doelstelling; vakbonden, politieke partijen, zoals de CPN, vrouwenorganisaties, kerken, de kraakbeweging die in het begin van de tachtiger jaren sterk was. Een autonome sociale beweging van uitkeringsgerechtigden heeft zich de afgelopen twintig jaar niet ontwikkeld.

De vraag is, of dit ooit zal gebeuren. Daarbij zijn verschillende faktoren van belang. In de eerste plaats de beperkingen/mogelijkheden van uitkeringsgerechtigden zelf, maar niet in het minst ook de mate, waarin gevestigde belangenorganisaties van het tweede niveau en de staat/politci op het eerste niveau erin zullen slagen de aktiviteiten van uitkeringsgerechtigden binnen hun organisatie te integreren. Maar zoals gezegd, de akties werden overwegend negatief beoordeeld, en gefrustreerd door de onmogelijkheid de alsmaar voortgaande bezuinigingen te stoppen werd gezocht naar andere mogelijkheden om het overheidsbeleid te beinvloeden. alternatieve voorhoedeteorie Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve "voorhoedeteorie" die momenteel door verschillende wetenschappers naar voren wordt gebracht.[ii] Kort gezegd houdt deze teorie in, dat "objectieve" faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamenlijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigingspolitiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formuleren. Hun ideen zullen door alweer "objectieve" faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteindelijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefundeerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze "voorhoede" in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk. Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. Op zich is het m.i. juist, steeds alternatieve ideen voor de verzorgingsstaat naar voren te brengen, en dit te doen in samenwerking met andere sociale bewegingen. De grote zwakte van de alternatieve voor hoedeteorie is echter, dat niet wordt geanalyseerd, hoe die coalitiepolitiek van uitkeringsgerechtigden er uit moet zien, en in hoeverre uitkeringsgerechtigden moesten ingaan op voorstellen vanuit de overheid en de uitvoeringsorganen voor het ontwikkelen van overlegstructuren, die erop gericht waren de uitke­ringsgerechtigden binnen het systeem van de verzorgingsstaat te integreren. Daarover zijn de afgelopen acht jaar nauwelijks principiele diskussies in de openbaarheid uitgekristalliseerd. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals ekonomen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisa­tievormen niet alleen te verklaren is vanuit "objectieve" faktoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar ook vanuit de effectieve manier waarop de poli­tieke en bureacratische elite die in onze verzorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventuele verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren binnen clientenraden, en middels haar subsidiebeleid. Uitkeringsgerechtigden kunnen bij het opereren in kleine groepen niet vertrouwen op de "objectieve" faktoren, die de beleidsmakers zullen dwingen naar hen te luisteren, zij zullen ook aktief moeten werken aan het inbrengen van hun analyses en eisen bij andere sociale bewegingen en het voeren van akties-gericht op de langere termijn, om de publieke opinie te beinvloeden. Met name in het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden (LBU) maar ook op plaatselijk niveau werden pogingen ondernomen, de belangenorganisaties op een lijn te krijgen, en gezamenlijk argumenten te ontwikkelen, waarbij men niet meer alleen zou ingaan op de incidentele bezuinigingsmaatregelen van de over­heid, maar waarbij men een eigen alternatief zou ontwikkelen. Het LBU mislukte echter.

Velen wendden zich teleurgesteld af van de beweging; onder invloed van het welzijnswerk en subsidiering door de overheid ontstonden nieuwe initiatieven, zoals het samenwerkingsverband van WAO-platforms, die een minder radikale weg opgingen. De weg van het aktievoeren werd verlaten. Elementen uit de alternatieve voorhoede-teorie werden overgenomen. Wanneer je dan nu zoals Jaap Koopman zegt en wat het beleid van het Samenwerkingsverband is, als kleine organisatie vier keer per jaar met SOZA om de tafel zit, en met kracht van argumenten probeert verande­ringen te bewerkstelligen, dan is dat een illusie. Je kunt een bezetting niet afdoen met te zeggen, dat het een incident is. Het heeft wel degelijk invloed in het kader van andere sociale bewegingen. Nogmaals, uitkeringsgerechtigden moeten zich erop richten, door dat soort akties de publieke opinie over werklozen bij te sturen en samen met andere sociale bewegingen op deze wijze streven naar fundamentele veranderingen in de maatschappij op langere termijn. Daarbij is machtsvorming in samenwerking met anderen onontbeerlijk.[iii] In feite werd na het ineenstorten van de aktiegroepen karakter twee wegen gekozen: ten eerste de individuele hulpverlening, en ten tweede de weg van het overleg middels clientenraden, gehandicaptenraden, etc. Veel kaderleden verlieten daarbij het uitgangspunt, dat ze "ervaringsdeskundige" waren, dat ze een persoonlijk verhaal hadden, van zichzelf en anderen, waarin de onrechtvaardigheid van regels en de uitzichtloosheid van het huidige beleid in individuele situaties duidelijk tot uiting kwamen. Dit werkte vooral ook goed voor mensen met betrekkelijk weinig opleiding, die toch helder hun visie konden uiteenzetten. In clientenraden moesten procedures worden afgesproken, die een aanzienlijke beperking van de bewegingsvrij­heid van uitkeringsgerechtigden inhielden; men mocht niet meer praten over individuele gevallen, over het landelijk beleid en over het verband tussen de sociale zekerheid en andere zaken. Deze opzet sloot aan bij de werkwijze van grote bureaucratische belangenorganisaties, zoals de ANBo en de FNv en CNV, waar afdelingen, gewesten, werkgroepen, zelf moeten werken binnen demokratisch, dat wel, vastgestelde procedures, die de zelfstandigheid van de kaderleden in afdelingen inperken.

Tegenstelling dilemma.

Bij kleine lokale organisaties, die geheel autonoom opereren, zoals de komitees Vrouwen en de bijstand, bestonden deze beperkingen minder. De grote kracht van dergelijke kleine organisaties van achtergestelde groepen ten opzichte van de grote belangenorganisaties is nu juist, dat zij laagdrempelig zijn, iemand kan er terecht met zijn/haar verhaal zonder meteen gekonfronteerd tw worden met bureaucratische procedures terwijl toch een alternative visie werd ontwikkeld op de verzorgingsstaat. Vertegenwoordigers van dergelijke organisaties doorbreken maar al te dikwijls de opsplitsing in de maatschappij van besluitvormingskaders waarbinnen compromissen worden afgesloten, maar waar de mensen waar het om gaat afwezig zijn. Of om het anders te zeggen: de vertegenwoordigers van dergelijke organisaties vertolken de gevoelens van hun achterban potentiele doelgroep tegenover de directeur, de wethouder of de minister op de manier, waarop hun lotgenoten zich opstellen tegenover de individuele ambtenaar van de dienst. Daarvoor in de plaats werden echter in clientenraden diskussies gevoerd over ellenlange procedures, en proberen de beleidstaal van de ambtenaren over te nemen. Men dook in de juridische details van allerlei regelingen, en probeerde die regelingen op onderdelen door intensief gelobby in Den Haag of bij de gemeente gewijzigd te krijgen. Men probeerde daarbij de taal van de ambtenaren en de juristen te spreken. Daarbij keek men voor wat er op de agenda zou komen ahw naar de dient, wat die aan stukken produceerde. Daarover werd gediskussieerd. Vertegenwoordigers van belangenorganisaties waren nauwelijks in staat, vanuit hun eigen visie stukken te produceren. Wanneer hiertoe pogingen werden gedaan, zei of de GSD dat het prematuur was om het op de agenda te plaatsen, of in de clientenraad zelf werden procedurele argumenten naar voren gebracht, waardoor de voorstellen doodbloeden. Het is natuurlijk een subjectieve waarneming, maar ik ben van mening, dat veel kaderleden van uitkeringsgerechtigden organisaties en bijvoor­beeld clientenraden niet over de kennis- en vaardigheden beschikken om in dit opzicht effectief tegenspel te bieden aan ambtenaren die funktioneren in een professionele organisatie. Betekent dat dat de visie van de uitkeringsgerechtigden organisaties minder waardevol of juist is? allerminst. Maar de mensen moeten terugkeren naar zichzelf, naar hun eigen verhaal, en naar de visie op de toekomst, naar de grote lijnen, die in de dorre ambtenarentaal juist geheel achterwege blijft, zodat de "visie" van de ambtenaren vaak heel wat minder visie heeft dan van mensen, die de gevolgen van bezuinigingsmaatregelen aan den lijve voelen, en die vandaaruit de bureacratische domheid en tegenstrijdigheden heel wat beter onder woorden kunnen brengen dan de ambtenaren zelf. Knelpunt is ook, dat in veel organisaties enkele personen de dienst uitmaken. Zij beschouwen de organisatie eigelijk als hun persoonlijk bezit, het is hun levensvulling en hun werk geworden, en ze laten niemand anders toe.

De nadelen van vrijwilligersorganisaties.

De administratieve systemen zijn niet goed, zoals de boekhouding en de postverwerking, etc. Er is sprake van veel persoonlijke konflikten, en persoonlijke tegenstellingen. Sommigen gebruiken de organisatie als een middel om hun inkomen aan te vullen. De communicatie van de landelijke organisatioes met hun achterban is slecht. Maar ook lokale organisaties functioneren in dit opzicht niet naar behoren. Toch had de kombinatie van individuele hulpverlening en lobby/overleg middels clientenraden wel enig resultaat kunnen opleveren, wanneer de gegevens van de spreekuren op intensieve wijze zouden zijn gebruikt om bijvoorbeeld de uitvoeringsorganen onder druk te zetten en om de werkelijke uitwerking van regelingen aan te tonen. Hoe het in andere plaatsen is, weet ik niet, maar in Amsterdam kwam dit niet van de grond. spreekuurgegevens waren schaars, of gebrekkig geregistreerd, of bureaucratische procedures verhinderden een overzicht. Ik denk dat het een illusie is, te denken, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbeweging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteorie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenleving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewegingen. Anders zullen die nieuwe ideen nooit doordringen in de media etc.[iv] Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstandige politieke macht en het als kleine groepjes zonder kontakt met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de "Corona groep" op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd.[v]

Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat er geen andere oplossing is, en dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. "Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed". "Als er een compromis moet worden afgesloten, zijn we er zelf bij. Je kunt toch onderhandelen?". Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW-commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemakkelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlementaire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest; Diskussies over aktiepartij, etc. Het gaat er m.i. niet om, of ten allen tijde moet worden afgezien van onderhandelen/samenwerken met de staat. Wel is de vraag, vanuit welke positie je dat doet, en op basis van welke uitgangspunten. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissielid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordigend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed en hen mobiliseren werken aan daadwerkelijke veranderingen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de verhouding tussen onderhandelen/mobiliseren druk uitoefenen geheel zoek. Ook wordt wel het argument aangevoerd, dat werkelijke beslissingen nooit in officiele, openbare vergaderingen worden genomen. En dat lobby-werk vooral ook iets is, wat zich in de informele circuits afspeelt. Natuurlijk doen mensen niet alles in officiele vergaderingen, maar zoals het nu gaat vind ik dat vanuit het oogpunt van demokratie een gevaarlijke ontwikkeling. Sluit aan bij de tendens van uitkeringsorganen. Demokratie staat of valt bij een bepaalde mate van openbaarheid; wanneer alle beslissingen en alle informatie die van belang kan zijn "off the record tot stand komt, is dit laakbaar. kansen Het gaat niet om: wel of niet onderhandelen, maar om: in welke situatie verkeren de belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden op dit moment en welke prioriteiten stellen we in de huidige situatie. Uitkeringsgerechtigden hebben noch binnen noch buiten de politieke partijen en vakbonden veel invloed. Zij moeten trachten, deze invloed te ontwikkelen, door coalities met andere sociale bewegingen en door het voeren van kleine akties, niet door nu deel te nemen aan overleg structuren zoals clientenraden, waarin de manouvreerruimte bij voorbaat wordt ingeperkt zonder dat er iets tegenover staat.

De belangenorganisaties moeten er weer naar streven door lokale organisaties met een betrekkelijk grote autonomie en weinig bureaucratische regels opnieuw een verbinding tot stand te brengen tussen de dagelijkse leefwereld van de potentiele doelgroep en de visie voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat op langere termijn. Zij moeten trachten, de publieke opinie te beinvloeden, en samenwerken met andere sociale bewegingen, maar ook met progressieve delen van bijvoorbeeld kerken en vakbonden. De huidige situatie biedt kansen, die de kaderle­den van uitkeringsgerechtigdenorganisaties nu lijken te vergeten. Hiervoor heb ik gewezen op de toenemende kloof tussen de aspiraties en wensen van de bevolking en de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij men zich organiseert in belangengroepen (een veelheid van) en steeds meer tegenover de overheid en de politieke partijen komt te staan. De maatschappelijke ontwikkelingen en problemen, die uitkeringsgerechtigden in moeilijkheden brengen zijn in toenemende mate ook de problemen van andere groepen in de maatschappij, of van uitkeringsgerechtigden die zich niet als zodanig profileren, maar die wel aktief zijn in andere sociale bewegingen. Hoewel pessimisten anders willen doen geloven, zijn veel mensen aktief in pogingen, vanuit verschillende invalshoeken veranderingen tot stand te brengen. Uitkeringsgerechtigden kunnen hun visie op noodzakelijke veranderingen naar voren brengen. Bij het organiseren van aktiviteiten is het noodzakelijk, dat ook een konfrontatie optreedt met de standpunten van neo-conservatieve politici. Dit moet echter gebeuren door het organiseren van openbare debatten, en niet in achterafkamertjes op het ministerie. De huidige situatie biedt kansen, maar ook gevaren. Hiervoor heb ik erop gewezen, dat gepriviligeerde midden en hogere inkomensgroepen zich defensief kunnen gaan opstellen tegen over gemarginaliseerden; [vi] Daarnaast is er geen garantie, dat de toenemende armoede en uitzichtloosheid van gemarginaliseerden zich zullen vertalen in rationeel politiek verzet. Daarbij kan het zoeken van die uitweg zich ook uiten in indi­viduele oplossingen waarbij men het professionele criminele circuit binnentreedt of in spontane opstanden, die tot niets leiden en worden afgedaan als een openbare orde probleem, waar men meer politieagenten en stadswachten voor aanstelt.[vii] [viii]

samenwerking en organisatie van solidariteit.

Hiervoor hebben we gezien, dat in de verzorgingsstaat de sociaal-demokratie erin berustte, dat een complexe marktekonomie als de onze niet meer met eenvoudige recepten van arbeiderszelfbestuur opgeblazen en demokratisch hervormd kon worden. Het streven naar een indirecte beinvloeding van het ekonomisch systeem van investeringsbeslissingen van buitenaf vergde echter wel degelijk de organisatie van macht in de staat en zelfbeperking van burgers, dwz solidariteit of bereidheid, door middel van sociale premies een deel van het inkomen af te staan voor anderen. Men veronderstelde daarbij, dat de samenleving invloed op zichzelf zou kunnen uitoefenen met het op zichzelf neutrale middel van politiek bestuurlijke macht. We hebben echter in de eerste plaats gezien, dat er een gekompliceerde wisselwerking is tussen de bureacratische systemen en de politiek, waarbij pogingen vanuit de politiek compromissen af te sluiten die recht doen aan de claims van verschillende belangengroepeeringen worden vertaald in gekompliceerde regelgeving. Daarnaast gaan bureaucratien een eigen leven leiden, waarbij pogingen worden ondernomen middels allerlei regelgeving en controles de leefwereld van de individuele burger te koloniseren. Wanneer de politiek-bestuurlijke macht gevaren inhoudt en allerminst neutraal is, en zelf beteugeld dient te worden ontstaat een complex probleem. Wanneer de iegendynamiek van het bestuurlijke systeem aan banden gelegd dient te worden, moet de organisatie van de solidariteit en een sturingsvermogen op basis daarvan elders gezocht worden, nl in een volledig veranderde verhouding tussen autonome, op eigen kracht georganiseerde openbaarheden enerzijds en de via geld en bestuurlijke macht gestuurde handelingsdomeinen anderzijds. Daarmee moet de demokratische beoordeling van maatschappelijke belangen en de onderlingen afstemming op andere belangen en een universalistische rechtvaardiging van normen reeds mogelijk gemaakt worden onder het niveau van de partij-apparaten, die zich als organisatie hebben verzelfstandigd en als het ware in het politieke systeem zijn getrokken. Daarbij moet er niet een natuurlijk pluralisme ontstaan van afwerende subculturen, die zich in spiegelbeeld verhouden tot het neo-korporatistische overgangsgebied. Sociale bewegingen dienen dus op basis van solidariteit tot gemeenschappelijke uitgangspunten te komen. Er kan een onder­scheid worden gemaakt tussen drie levenssferen; De sociale bewegingen zullen zich moeten richten op de onderste sfeer. [i].

Wat was in dezen de positie van de vakbeweging?

[ii]. In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek "uitkeringsgerechtigden in beweging" van oa Rik van Berkel. [iii]. Discriminatie van werklozen vloeit niet alleen voort uit de hoogte van de uitkering, maar ook, dat politici die ug aan de schandpaal nagelen in de openbaarheid terecht worden geroepen en dat ug daarvoor steun zoeken bij andere sociale bewegingen, die maar maar al te vaak ook of vooral door ug worden gedra­gen. Kleine veranderingen bewerkstelligen middels clientenraden e.d moet geen prioriteit hebben. [iv]. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in teorie nooit een antwoord kan worden gegeven. dat antwoord ontstaat -misschien_ in de praktijk wanneer uitkeringsgerechtigden, aktief als vrijwillister bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open diskussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische konkrete analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van wetenschappers, dat er teveel faktoren zijn die de massa-organisatie van uitkerings­gerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan probren, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Ik heb een hekel aan voorhoedeteorien.) Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigingspolitiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutralisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten verschaffen over keuzen die zo'n organisatie wel en niet moet maken. Wel of geen banenpoolers in dienst nemen? In hoeverre mag een organisatie afhankelijk zijn van subsidie van de overheid? Welke (materiele) bronnen kunnen worden aangeboord indien men de overheidssubsidie wenst in te perken? Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevol­gen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met-cq konfronterend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coialities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samengaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele diskussie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbeweging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Nauwkeurige historische analyse. Voorbeeld WBVA, die haar subsidie kwijtraakte. Deze (machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing. Geen analyse van de konkrete historische ontwikkeling van de machtsverhoudingen. [v]. Mijn visie is, dat uitkeringsgerechtigden/armen kontakten moeten zoeken met andere bewegingen, voorzover die nog bestaan en proberen gezamenlijk standpunten te ontwikkelen. Maar daarbij is het vraagstuk van de mobilisatie wel degelijk aan de orde; veranderingen ontstaan niet aan de overlegtafel met mensen, die alles willen laten zoals het is, en ook niet door individuele hulpverlening. Hoewel geen tegenstrijdigheid. [vi]. Of zoals een aanwezige op een bijeenkomst van armoede raakt je het formuleerde: de minima komen in toenemende mate voor de keuze te staan, binnen de wet blijven en langzaam ten onder gaan of zeggen: deze rechtsorde is de onze niet, en andere uitwegen zoeken. Maar zoals de "alternatieve voorhoede-teorie" niet werkt, [vii]. Komt dat laatste er? Tijdens de WAO-maatregelen toen die werden aangekondigd, was ik nog optimistisch. Ik dacht: dit gaat toch echt te ver, maar na wat akties van de vakbonden die als hoogtepunt een door duizenden uitkeringsgerechtigden bijgewoonde demonstratie in Den Haag werd het akelig stil; de vakbonden hebben vervolgens geprobeerd, via de cao-onderhandelingen hier en daar de WAO-maatregelen enigzins te repareren, wel door het zelf te betalen. Ook de vakbonden bleven binnen de rechtsorde; geen politieke staking tegen de meerderheidsbesluiten van het parlement. [viii]. Akties in de afgelopen twintig jaar binnen en buiten de grote massa-organisaties hebben de steeds maar voortgaande bezuinigingen niet kunnen tegenhouden. Massale akties van uitkeringsgerechtigden buiten de kaders van de erkende vakbonden zijn uitgebleven. Nogmaals. geen "oplossing' maar prioriteiten stellen in de huidige situatie.

Piet van der Lende
De voorgeschiedenis Toen er in de gemeenteraad een motie werd aangenomen, na oa intensieve lobby van de Bijstandsbond, waarin de wethouder werd opgeroepen een clientenraad in te stellen, zijn diverse organisaties om de tafel gaan zitten om daarover te praten. Pogingen vanuit dit overleg formele kontakten te leggen met de gemeente mislukten. In deze voorvergaderingen werd oa gespro-ken over wie voor een eventuele clientenraad moest worden uitgenodigd, en aan welke voorwaarden het reglement moest voldoen. Er zijn oa juridi¬sche onderzoekingen geweest naar artikel 62 van de gemeentewet. Na enige tijd heeft de gemeente op eigen initiatief, buiten het bovengenoemde overleg om, een rij organisaties uitgenodigd voor een eerste vergadering over de instelling van een clientenraad. Er zijn twee of drie bijeenkomsten geweest over de vaststelling van een reglement, dat in feite door de gemeente is vastgesteld. Er waren verschillende beperkingen: er mocht niet gepraat worden over: a. individuele gevallen b. Algemeen overheidsbeleid en c. andere beleidsterreinen, die niet direct de sociale dienst betreffen. Afgesproken werd, dat er een structureel overleg zou komen met de directie van de sociale dienst eens in de twee maanden. Bovendien zou de clientenraad slechts een adviserende stem hebben. het verloop van de vergaderingen

Het verloop van de vergaderingen. Hoe ging dat?

De heer van Dijk hanteerde vooral vier argumenten: 1. Het is te duur, de menskracht ontbreekt, of het is technisch onmogelijk. 2. Het is prematuur om daar nu al over te praten, de dienst heeft daarover nog geen standpunt ingenomen. 3. Dit is landelijk beleid waar de dienst geen invloed op heeft. 4. Wij kunnen in zijn algemeenheid hier niets over zeggen, wij willen maatwerk leveren, wij beoordelen de clienten individueel. Wij mogen geen kategoraal beleid voeren.

Het eerste argument werd vooral gebruikt bij de diskussie over het feit, dat in de beschikkingen die de dienst verstuurd nooit staat vermeld, wat nu precies in een individueel geval de overwegingen zijn geweest voor een bepaalde maatregel. (stopzetten uitkering, toekennen strafkortingen, verstrekken al of niet van bijzondere bijstand, etc.) Slechts het artikel waarop de beslissing is gebaseerd wordt vermeld. Argument 1 kwam ook aan de orde bij eventuele veranderingen van de uitkeringsspecifikatie. Argument vier kwam vooral aan de orde bij de regels voor het verstrekken van bijzondere bijstand. Argument drie bij de ver-haalsplicht, en argument twee bij de invoering van het Nieuwe Uitkeringen Systeem (NUS).

De vergaderingen met de GSD hadden vooral een voorlichtend karakter. Dwz er werd een (beleids)ambtenaar uitgenodigd, die samen met de heer van Dijk voorlichting gaf over bepaalde nota's of projekten, waarbij dan door clientenraadsleden kritische vragen werden gesteld. De meeste onderwerpen voor de vergadering worden ingebracht door de GSD aan de hand van beleidsnota's. Symptomatisch voor de gang van zaken in het afgelopen jaar is, dat het op de voorvergadering is voorgekomen, dat we in feite slechts een zeer beperkt aantal onderwerpen voor de vergadering met de GSD hadden, en dat de stemming was van: dit moeten we wel aan de orde stellen, want anders hebben we geen onderwerpen. De notulen van de vergaderingen werden gemaakt door een beleidsmedewerker van de sociale dienst. Diskussies werden slechts summier vermeld, en wanneer meneer van Dijk al iets van een toezegging deed, was dit soms in de notulen niet terug te vinden en moest er op de volgende vergadering weer naar worden gevraagd. Dit heb ik minstens tweemaal gedaan. Eenmaal bij een onjuiste weergave van een diskussie over de fraudebestrijding en eenmaal bij een toezegging van de heer van Dijk, dat in de nieuwe automatisering zou worden meegenomen, dat er gekeken zou worden naar de mogelijkheid, standaard-formuleringen in het nieuwe computersysteem op te nemen, zodat in beschikkingen ook iets van de overwegingen in individuele gevallen zou kunnen blijken. Ik kan het moeilijk bewijzen, omdat ook ik vertrouwde op de kennis en kunde en eerlijkheid van de betrokken beleidsambtenaar, maar ik heb het ongemakkelijke gevoel, dat lang niet altijd op een adequate wijze de standpunten van de clientenraad, dwz hun argumenten, in de notulen terecht kwamen. Dat is ook misschien mijn fout, ik had meer met de diskussie mee moeten schrijven, maar tegelijkertijd de aan de diskussie deelnemen en meeschrijven is moeilijk. Ik heb in ieder geval enkele malen het ongemakkelijke gevoel gehad, dat de weergave in de notulen niet helemaal klopte, zonder dat ik mij kon herrinneren waar dat precies in zat. Toch vond ik de verdediging van het GSD-beleid door meneer van Dijk op sommige punten- tegen de kritiek van de clienten¬raadsleden in, niet sterk, hetgeen genoeg aanknopingspunten had kunnen bieden on hiermee verder te gaan. Dit is echter niet gebeurd, hoewel de belangenorganisaties volgens mij in de vergaderingen diverse malen hebben aangetoond, dat het beleid van de dienst onvoldoende was.

Het intern functioneren van de clientenraad

Verschillende clientenraadsleden hebben slechts summier aan de diskussies met de GSD deelgenomen. Ik ben van mening, dat verschillende clientenraadsleden over te weinig kennis en vaardigheden beschikken om een beleidsnota te lezen, zelf een reaktie te schrijven. Ook is de kennis miniem over hoe de bijstandswet in elkaar zit en welke knelpunten zich in de praktijk kunnen voordoen. Bovendien worden de meeste clientenraadsleden niet "gevoed" met informatie over de GSD vanuit hun achterban, ook de vakbondsvertegenwoordigers niet. De opzet van een klachtenregistratiesysteem is niet van de grond gekomen. Ik heb een poging gewaagd, gegevens te verzamelen, door alle aangesloten organisaties een brief te schrijven, waarin om structurele klachten werd gevraagd. De antwoorden waren teleurstellend. In feite blijken verschillende aan de clientenraad deelnemende organisaties of geen klachten over de sociale dienst binnen te krijgen, of bureaucratische interne procedures in de organisatie verhinderen het verzamelen ervan. Verschillende clientenraads-leden worden dan ook niet vanuit hun eigen organisatie "gevoed" met (structurele) klachten. Sommige organisaties hebben helemaal geen antwoord op de brief gegeven.

andere dingen

Alleen in het begin zijn door de clientenraad drie adviezen cq concept-adviezen uitgebracht op basis van de diskussie die met de GSD plaats vond. Het afgelopen jaar is dit niet meer gebeurd. De conceptadviezen zijn nooit omgezet in een definitief advies. Op de voorvergaderingen wordt heel weinig inhoudelijk gepraat, er ligt een sterke nadruk op formele procedures, waarover ook eindeloos wordt gepraat, zoals over het huishoudelijk reglement. Dit is echter niet het enige; met de bespreking van interne zaken gaat veel tijd heen. Menige voorvergadering is heegegaan zonder dat de onderwerpen die op de GSD-vergadering aan de orde moesten komen besproken werden. De clientenraad treedt slechts beperkt in overleg met andere organisaties. Als ik het goed begrijp worden wel de vergaderingen van de Landelijke Stichting Clientenraden bezocht (Anke zit in beide) en zijn er sinds ongeveer een half jaar kontakten met het Stedelijk Signalerings Overleg, een samenwerkings-verband van Bureau's voor Rechtshulp, sociaal raadslieden en andere instellingen. Wanneer een (concept) advies was geschreven en besproken in de vergadering met de GSD of wanneer een bepaalde nota in die vergadering was besproken was in alle gevallen daarmee de kous af; geen enkele maal is het besprokene in de vergadering met de GSD in de volgende voor-vergadering voldoende geevalueerd ¬bijvoorbeeld of we hiermee genoegen namen en er zijn geen formele kontakten geweest met de politiek over bepaalde onderwerpen. Noch met de wethouder, noch met de raadsleden. Ook de kontakten met de medezeggenschapscommissie van de ambtenaren is bij mijn weten niet van de grond gekomen. Over de kontakten met de gemeenteraad is er een conflikt geweest tussen een vertegenwoordigster van de Bijstandsbond en andere clienten-raadsleden over wanneer wel of niet zou worden ingesproken in de cie van bijstand van de gemeenteraad, waar het beleid van de sociale dienst wordt beoordeeld. Verwijt was, dat de vertegenwoordigster van de Bijstandsbond eigenmachtig optrad, en dat zij zonder voldoende overleg met de clientenraadsachterban standpunten namens de clientenraad wilde verkondigen. Als tegenargument werd gebruikt, dat de clientenraad slagvaardig moet kunnen opereren, en dat zij op korte termijn moet kunnen reageren in de cie van bijstand tegenover de gemeenteraadsleden, wanneer daar belangrijke beleidspunten van de sociale dienst worden besproken, zonder dat de clientenraad daarover is gehoord en dat de clientenraad haar standpunten ook (mondeling) moet verdedigen in de cie van bijstand.

knelpunten in de samenwerking

Er is wat mij betreft een slechts summier uitgesproken verschil van mening over de plaats en functie van de clientenraad, ondanks de cursussen die we hebben gevolgd. Sommigen zien de clientenraad slechts als een door de overheid ingestelde adviescommissie, die eenmalig haar standpunt verkondigd tegenover de sociale dienst, en daarmee is de kous af. Anderen, waaronder ikzelf, zagen de clientenraad oorspronkelijk meer in het verlengde van belangen¬behartiging van autonome belangenorganisaties, waarbij niet alleen het (eenmalig) verkondigen van een standpunt hoort, maar ook lobby-werk en terugkomen op bepaalde punten om bepaalde dingen toch gerealiseerd te krijgen en positieve veranderingen te bewerkstelligen.

Argumenten waarom ik uit de clientenraad stap.

Ik heb ontdekt, dat bij een grote, logge bureacratische organisatie als de sociale dienst in Amsterdam een clientenraad niet werkt. Mogelijk werkt een clientenraad wel in kleinere plaatsen, waar er een direct overleg met de wethouder is, en waar iedereen iedereen kent. Ik herrinner me nu ook, hoewel ik me daar op dat moment niet zo van bewust was, dat de Bijstandsbond in de aanloopfase naar de clientenraad signalen hebben bereikt van de ambtenaren op het hoogste uitvoerende niveau, zoals hoofden van rayonkantoren, dus ahw onder het niveau van de directie en de afdeling beleidszaken, waarbij in feite werd gezegd, als jullie wat willen veranderen en invloed willen hebben kun je beter kontakt met ons opnemen, wij zijn bereid structurele gesprekken met de Bijstandsbond te voeren ook over individuele klachten die binnen komen, dat werkt beter. De amtenaren op het hoogste uitvoerende niveau zullen ook wel hun eigen overwegingen hebben, maar ik moet ze gelijk geven. Ik heb ontdekt, dat een direct kontakt met beleids- en uitvoerende ambtenaren sneller gaat en meer resultaat oplevert dan het overleg in de clientenraad met de directeur. De directeur legt de formele regels uit, zoals die in zijn algemeenheid gelden, of roept de hulp in van beleidsambtenaren die hetzelfde doen. Bij beleidsruimte die de sociale dienst heeft komen er nietszeggende antwoorden als: we beoordelen de gevallen individueel, we leveren maatwerk, in zijn algemeenheid valt er niets over te zeggen, we mogen geen kategoraal beleid voeren. Natuurlijk bestaan er wel richtlijnen die in individuele gevallen gebruikt worden, met argumenten, maar deze krijg je alleen te horen in het directe kontakt met uitvoerende ambtenaren. Wanneer je als kleine organisatie als de Bijstandsbond de afdeling voorlichting belt, krijg je dezelfde informatie als in de clientenraad en soms -off de record- meer. Ook wordt je verwezen naar de desbetreffende beleidsambtenaar, die dan uitlegt hoe je de dingen het beste kunt aanpakken. Vanuit de individuele gevallen van het spreekuur de ambte¬naren benaderen en daar dan vervolgens een algemeen verhaal aan verbinden werkt beter en sneller en geeft meer resultaten. Bovendien ben je vervolgens als organisatie-als de clientenraad niet zou bestaan- vrij om de dienst te benaderen, wanneer je dat wilt. De clientenraad is een omweg. Je moet eerst overleg voeren met de directie en andere organisaties van uitkeringsgerechtigden, voor je naar de ambtenaar kunt gaan. Hadden we bijvoorbeeld buiten de clientenraad om de projektleider van het N.U.S. (Nieuwe Uitkeringen Systeem) direct benaderd als Bijstandsbond, dan maak ik me sterk dat we een gesprek hadden gekregen over het systeem, nu ligt er een verbod van de directie voor een dergelijk gesprek omdat het nog te vroeg zou zijn om erover te praten en is dat kontakt met de beleidsambtenaren niet meer mogelijk. Formeel is de Bijstandsbond vrij om de politiek te benaderen wanneer ze dit wil, maar in de praktijk gebeurt het niet meer, en heeft de politiek toch zoiets van : stel het maar in de clientenraad aan de orde. Gevoegd bij het feit, dat de clientenraad weinig resultaten heeft behaald, en dat alle informatie die de clientenraad verkrijgt gemakkelijk op een andere wijze te verkrijgen is, bv via de wekelijkse mailing van de bibliotheek van de GSD, vraag ik me af, wat het nut is van een clientenraad. Dus op een andere manier zijn betere resultaten te behalen, informatie krijg je toch wel, samenwerken kan ook op andere manieren. Je kunt wel zeggen, dat je beiden kunt doen, de politiek benade-ren, in de clientenraad zitten, aktie voeren, ambtenaren bellen, etc. Maar in de praktijk komt hier niets van terecht, tenzij je vijf dagen in de week van s'ochtens vroeg tot 's avonds laat met uitkeringsgerechtigdenwerk bezig bent. Daarom stel ik prioriteiten. Daarbij valt voor mij de clientenraad af. Er gaat zeer veel energie in het interne overleg zitten en het lezen van stukken en het formuleren van standpunten, hetgeen nog te weinig gebeurt ook, dit heeft geen zin. Hoewel ik van mening ben, dat er geen principiele tegenstelling hoeft te bestaan tussen overleg/onderhandelen enerzijds en bijvoorbeeld de opbouw/ het versterken van de eigen organisatie en aktievoeren anderzijds en de achterban erbij betrekken, zie ik met lede ogen aan, dat de vier landelijke organisaties van uitkeringsgerechtigden met in hun kielzog de plaatselijke clientenraden steeds meer de weg van het overleg opgaan als eenzijdige bijdrage aan de belangenbehartiging, waarbij men zich beperkt tot het geven van adviezen en het deelnemen aan vergaderingen, die alle energie opslokken, terwijl het zonneklaar is, dat al dit overleggen de verslechteringen in de sociale zekerheid niet hebben tegengehouden. Er wordt geen diskussie over alternatieven meer gevoerd, hoe moeilijk die diskussie ook is. Er wordt juist gezegd: aktievoeren heeft geen zin, want alle verslechteringen zijn doorgegaan. Heeft overleggen zonder aktievoeren dan  wel zin?

Piet van der Lende

maandag 25 oktober 1993

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

In Utrecht werd op 25 oktober een studiedag gehouden over de
veranderingen in de bijstandswet. De studiedag was georganiseerd
door verschillende landelijke organisaties van uitkeringsgerech-
tigden. Een van de conclusies: de uitgangspunten van de oude
armenwet worden opnieuw ingevoerd.
In dit artikel besteed ik vooral aandacht aan de diskussie over
de strategie, die kan worden opgezet om de belangen van mensen
met een uitkering te verdedigen. Is er iets tegen te doen, en zo
ja, wat?

Eerst iets over de veranderingen in de bijstandswet zelf. Ver-
schillende sprekers konstateerden, dat de overheid in feite op
langere termijn streeft naar een verregaande privatisering van de
sociale verzekeringen.
Mensen moeten zelf maar een verzekering afsluiten om zich te
beschermen tegen de financiele gevolgen van ziekte, ouderdom en
werkloosheid, dus weg solidariteit. Daarnaast streeft men naar
een soort ministelsel; een nieuwe bijstandswet, waarbij de
uitkeringen in feite onvoldoende zijn om van te leven.
Men keert daarbij terug naar de uitgangspunten van de "onmaat-
schappelijkheidsbestrijding" die voor de Tweede Wereldoorlog
bestond. Kenmerk daarvan is, dat men de rechten maar vooral
deplichten formuleert, "zedelijkheidsnormen" ontwerpt, die strak
worden gekoppeld aan de financiele situatie van de client. Er
wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen hen die de uitkering
'verdienen', en zij, die het eigenlijk op grond van zedelijke
normen niet mogen hebben. Een prominent analyticus van de verzor-
gingsstaat als professor Schuyt pleit voor een dergelijk onder-
scheid.
Raf Jansen ging dieper in op de achtergronden van bovenstaande
veranderingen. Hij sprak op de studiedag over het opnieuw onder
charitatieve curatele stellen van de werklozen en zieken. Een
uitkering is geen recht meer, maar een gunst, die de rijken je
verlenen wanneer je je aan door hen opgestelde zedelijke normen
houdt. Op de individuele situatie toegespitste uitkeringen,
strengere controles, en grotere bevoegdheden voor de sociale
diensten betekenen in feite een restauratie van de oude charitas.
Jansen ging verder in op de ekonomische ontwikkelingen, die bij
de restauratie van dit oude charitasdenken een rol spelen. Er
komt een wereldomvattende concurrentie tussen grote ondernemin-
gen. Dus wordt gehamerd op de concurrentie tussen de ekonomische
machtsblokken. Alles en iedereen moet zich opmaken voor revoluti-
onaire ontwikkelingen in het kapitalisme op mondiaal niveau.


Alternatieve strategie

Raf Jansen gaf aan, dat de politici deze ontwikkeling als onver-
mijdelijk presenteren. Het is voor Nederland een onontkoombare
uitdaging, de onontkoombare ekonomische ontwikkeling schijnt geen
andere oplossing toe te laten dan voorop te fietsen. Deze uitda-
ging biedt ons, zo zegt bijvoorbeeld het orakel Bomhof, columnist
van de NRC, echter ook kansen op een nieuwe welvaart en een
toekomst met een schoon milieu. Als we maar bezuinigen, als de
collectieve lastendruk maar omlaag gaat en als in de uitvoering
van de sociale zekerheid en bij de werklozen maar tucht, orde en
discipline heersen. Dan ligt een grotere welvaart in het ver-
schiet. Raf Jansen vatte dit uitgangspunt samen onder het motto:
de sociale zekerheid afbreken om haar te behouden.
Jansen vroeg zich af, wat we hiertegen kunnen doen. Welk verzet
kunnen we organiseren?. Wat kunnen we nog doen tegen de autonome
logika van de marktontwikkeling of rest ons slechts doffe berus-
ting?
In de eerste plaats moeten we nuchter onder ogen zien, dat we
twintig jaar hebben gevochten om de verslechteringen tegen te
houden, en dat dit geen resultaat heeft gehad. Natuurlijk moeten
we blijven protesteren tegen de verslechteringen, maar zonder de
illusie, dat we ze kunnen tegenhouden.
Juist de hopeloosheid van de situatie schept volgens Raf Jansen
mogelijkheden om tot verzet te komen. Het inzicht, dat iets
onvermijdelijk is, geeft een gevoel van bevrijding, en daarmee
een richtlijn voor het handelen. We moeten, volgens Raf Jansen,
af van de mobiliseringsstrategie. Dus niet meer er naar streven,
met zoveel mogelijk mensen in demonstraties te hoop te lopen
tegen de verslechteringen. Dat werkt niet.


Andere samenlevingsvorm

Wel kunnen we de "normale" voortgang van de huidige ekonomie ten
einde denken. Dan blijkt het zo te zijn, dat het steeds verder
doortrekken van de modernisering in de huidige ekonomie leidt tot
tegenstrijdigheden, neveneffecten, die door het systeem niet meer
verwerkt kunnen worden, zoals de milieuvervuiling en de mas-
sa-werkloosheid. Die neveneffecten op wereldschaal kunnen worden
bekritiseerd.
Dit leidt tot perspectieven voor verandering. Het begint hier en
daar te dagen, dat grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de
werkloosheid, niet opgelost kunnen worden binnen de huidige
ekonomie. Dat kan de eerste stap zijn voor een omslag. Groepen
uitkeringsgerechtigden die zich organiseren moeten een alterna-
tief bieden voor de huidige geldekonomie. Zou er ook niet een
andere samenlevingvorm mogelijk zijn, waarin geld minder belang-
rijk is en betaalde arbeid niet de alles bepalende faktor? Zonder
een overheersende positie van betaalde arbeid moet het ook
kunnen. Jansen gaf daarbij een praktijkvoorbeeld van een diskus-
sie: de werklozen moeten tegen de werkenden met een hoger inkomen
niet zeggen: "wees solidair, de uitkeringen gaan omlaag, we
willen dat tegenhouden", maar: "Eet je wel eens kip?. Vind je dat
lekker? Weet je hoe die worden gekweekt, wat daar allemaal voor
medicijnentroep in zit om die kippen snel te laten groieen?. Ik
dacht dat we medicijnen haalden bij de apotheker en kip bij de
poelier". Vervolgens moeten we duidelijk maken, dat het absurd
is, dat het opvoeden van kinderen in onze maatschappij niet tot
de arbeid wordt gerekend, en het grootschalig fokken van medicij-
nen-kippen wel.
Daarna kunnen we aangeven, dat het arbeidsbegrip te eng bepaald
is, we kunnen het "normale" onderscheid tussen: uitkeringsgerech-
tigden krijgen geld en werkenden verdienen geld doorbreken. Zo
kunnen we onze opponent overtuigen.
Maar we moeten daarbij niet denken, dat de verandering afhangt
van de macht om mensen te mobiliseren. Wij hoeven de verandering
niet te bewerkstelligen. De twijfels over kernenergie zijn
ontstaan door de kernenergie zelf. We moeten ons richten op het
oprakelen van het debat en het verkennen van alternatieven.
Daarvoor hoef je niet met grote groepen te zijn.


Te optimistisch

Ik ben het eens met de opvatting van Jansen, dat protestbrieven
en betrekkelijk kleine demonstraties tegen de stroom van ver-
slechteringen niet helpen. Het heeft wat mij betreft ook geen zin
zitting te nemen in clientenraden e.d, om detail-veranderingen te
bewerkstelligen. Ook ben ik met hem eens, dat er uitgegaan moet
worden van een radikale kritiek op de verzorgingsstaat en dat van
daaruit alternatieven naar voren moeten worden gebracht. Het is
waar dat het kapitalisme door ekonomische groei met externe
effecten zoals milieuvervuiling te maken krijgt, die binnen het
bestaande systeem niet zijn op te lossen.
Maar Jansen is m.i. te optimistisch over de gevolgen van het in
kleine groepjes oprakelen van de diskussie voor alternatieven.
Het is helemaal niet zeker, dat politici hier in het licht van de
toenemende moeilijkheden naar zullen luisteren. Er is ook een
scenario mogelijk, dat leidt tot oorlogen, en voortgaande vernie-
tiging van de natuur. Daarom moeten we ons blijven afvragen,
onder welke voorwaarden en op welke wijze we macht kunnen ontwik-
kelen, om de alternatieven voor het huidige kapitalisme naar
voren te brengen. Jansen heeft in zoverre gelijk, dat op korte
termijn die macht voor de invoering van een alternatief niet zal
worden ontwikkeld.


Wat betreft de mogelijkheden voor mobilisatie van groepen aan de
onderkant van de samenleving kunnen we ons echter baseren op een
historische parallel. Er is een treffende overeenkomst tussen de
arbeidsrelaties van de veenarbeiders en de losse handwerkslieden
aan het einde van de 19e eeuw en die van uitkeringsgerechtigden
en mensen met flexibele kontrakten nu. Veel veenarbeiders ver-
richtten seizoenarbeid. Een groot gedeelte van het jaar waren ze
werkloos. In de periode dat ze in de veenderijen werkten kwamen
ze in opstand.
Ook nu is de grens tussen uitkeringsgerechtigden en werkenden
niet scherp te trekken. Veel mensen in de bijstand hebben een
baantje, vrijwilligerswerk of JWG en de veel bijstandsgerechtig-
den zijn slechts gedurende een of enkele jaren werkloos. Sommigen
wisselen perioden van werk af met perioden van werkloosheid. Net
als toen zijn de mensen aan de onderkant wel degelijk een produk-
tiefaktor van betekenis, zonder welke de maatschappij niet kan
draaien, zeker wanneer we de onbetaalde arbeid erbij nemen.
In het utopisch socialisme van de Sociaal-Demokratische Bond en
Domela Nieuwenhuis, baseerde men zich op een utopie, waaruit niet
alleen het kapitalisme maar alle vormen van onderdrukking werden
bekritiseerd. Er was een openlijke kritiek op het kapitalisme,
met een grote ruimte voor verschillende meningen, en met autono-
mie voor lokale groepen.
Dit sloot aan bij de leefwereld van de veenarbeiders. Latere
socialisten en communisten, die sterk gecentraliseerde, bureau-
cratische partijen en vakbonden hebben opgericht kregen in
Nederland nooit in die mate vat op de armste bevolkingsgroepen en
hebben hen niet tot verzet gebracht.
Uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging aan het einde van de
negentiende eeuw kun je afleiden, dat aan verschillende voorwaar-
den moet zijn voldaan, willen de armste bevolkingsgroepen tot
rationeel politiek verzet komen.
In de eerste plaats moeten zij, al is het maar via flexibele
deeltijdbaantjes, een produktiefaktor vormen, er moeten plaatsen
zijn waar ze met elkaar overleggen en elkaar ontmoeten en waaruit
ze tot verzet komen.
In de tweede plaats moet er bij konkrete akties een perspectief
zijn op inwilliging van de eisen. Dit perspectief bestond in de
negentiende eeuw tegenover de veenbazen, die, wanneer de turf
schaars was, gedwongen waren toe te geven aan de looneisen van de
arbeiders.
In de derde plaats moet een landelijke organisatie haar macht en
structuur ter beschikking stellen, zich achter de eisen van de
arbeiders scharen. Daarbij dient in de organisatievorm een
radikale open kritiek op de bestaande maatschappij te worden
gekombineerd met een grote autonomie van lokale groepen.
Wat betreft de perspectieven voor inwilliging van konkrete eisen
bij kleine akties zie ik op dit moment nog weinig mogelijkheden.
Wellicht dat een nieuwe vorm van utopisch socialisme, die uitgaat
van een fundamentele kritiek op het arbeidsbegrip in het kapita-
lisme vruchtbare uitgangspunten biedt voor de organisatie van
verzet op de langere termijn.


Piet van der Lende

donderdag 12 december 1991

Advies van de clientenraad over het beslag op uitkeringen

De Directie van de
Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam

                                      Amsterdam, datum

Mevrouw/Mijnheer,

Instemmend met uw verzoek geeft de clientenraad bij de Gemeente­lijke Sociale Dienst in Amsterdam  u bij deze een advies over de "Handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten".
In dit advies haalt de clientenraad alleen daar, waar ze becom­mentariering gewenst acht de onderscheiden delen aan. Wat de overige delen van uw nota betreft zal de clientenraad zich beperken tot enkele inleidende opmerkingen.
In de hoop u hiermee voldoende informatie te hebben verstrekt,

hoogachtend, namens de  
clientenraad, de secretaris.
A van der Vliet
voor deze, P van der Lende
                               
cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris
    Wethouder A Wildekamp
    leden van cie van Bijstand van sociale zaken
    en maatschappelijke en gezondheidszorg.

Advies van de clientenraad bij de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten.

Inleiding

De clientenraad heeft er behoefte aan, met betrekking tot de wet allereerst het volgende op te merken. De wet is ingevoerd met het argument, dat er na invoering sprake zou zijn van gelijkberechti­ging tussen werknemers en uitkeringsgerechtigden ten aanzien van het beslag op lonen en uitkeringen. Dit argument gaat niet helemaal op, omdat bij beslag op loon de werknemer zich door bijverdiensten, giften, verandering van baan e.d. van extra loon kan voorzien, ter delging van ontstane schulden. Dit is voor een uitkeringsgerechtigde in de bijstand niet mogelijk. Na aftrek van belastingen kan een uitkeringsgerechtigde van een extra inkomen slechts 25% tot een bepaald maximum ter delging van schulden aanwenden. Hierdoor bestaan voor deze uitkeringsgerechtigde geen mogelijkheden om door extra inspanningen uit de financiele
perikelen te geraken. Veel uitkeringsgerechtigden zijn noodge­dwongen in de bijstand gekomen en zij hebben reeds een inkomen op of onder het bestaansminimum. De clientenraad vraagt zich af, of binnen deze voor clienten uitzichtloze situatie toch ruimte gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door extra inkomsten zonder
verrekening tot delging van schulden aan te wenden. Daarnaast moet echter worden opgemerkt, dat er wat dit betreft sprake zou moeten zijn van een vrije keuze voor de client. Indien hij/zij dit wenst moet het geld dat hij/zij op basis van de bijverdien­steregeling krijgt buiten het beslag kunnen vallen. Het werkt demotiverend voor veel clienten wanneer op de 25% van de bijver­diensten ook beslag wordt gelegd, terwijl dit vaak weinig invloed heeft op de duur van het beslag. Temeer daar over de duur van de afbetaling in de handleiding "beslag op periodieke uitkeringen" niets vermeld wordt. Zoals het nu geinterpreteerd kan worden,
kunnen clienten jarenlang, eventueel de rest van hun leven, onder het absolute minimum in een afbetalingssituatie leven. De clien­tenraad adviseert een tijdsduur voor de afbetaling te stellen van
bijvoorbeeld drie jaar.

Uitkeringsgerechtigden op het bestaansminimum of daaronder kunnenen moeten grote en onontbeerlijke aankopen op afbetaling en/of met leningen doen. Hierdoor gaan zij veel meer betalen voor dergelijke goederen dan anderen, die in staat zijn contant te betalen. Terwijl men bij contante betaling vaak ook nog een forse korting krijgt.
Het langdurig beslag op de uitkering kan voor clienten medische en sociale gevolgen hebben. De betrokkenen kunnen hierdoor ziek worden, hetgeen weer hoge kosten voor de samenleving met zich
meebrengt. Armoede is duur. Maar banken en andere kapitaalver­schaffers verdienen goud aan de armoede, omdat zij veel rente van mensen met een minimuminkomen ontvangen.

Commentaar op de nota

Bladzijde 12 punt G.
Het betreft hier loondervingsvergoeding die tijdens scholingscur­sussen aan centra voor vakopleiding voor volwassenen worden toegekend aan cursisten. Ten aanzien van deze loondervingsvergoeding meent de clientenraad, dat wanneer een client een cursus of een scholing volgt om een arbeidsplaats te verkrijgen en wanneer de client om financiele redenen ten gevolge van beslag deze cursus moet stoppen dit sociaal en maatschappelijk onaanvaardbaar is en een dubbele straf. De clientenraad denkt erover op dit punt
clienten aan te raden, een proefproces te starten.

bladzijde 19 derde alinea
Daar wordt aan de mogelijkheid gedacht, dat de beslaglegger met minder dan de maximale voor beslag beschikbare ruimte genoegen neemt. De clientenraad wil erop wijzen, dat clienten in een vroeg
stadium in een gesprek op deze mogelijkheid moeten worden geat­tendeerd, en dat zij moeten worden geinformeerd over de gevaren die beslaglegging met zich meebrengt.
Deze informatie moet ook in begrijpelijk nederlands bekend gemaakt worden in folders e.d. Voor buitenlanders moeten verta­lingen verkrijgbaar zijn.

Bladzijde 20
Wat betreft de vakantie uitkering adviseert de clientenraad: de client moet zelf kunnen kiezen of en zo ja, hoe beslag wordt gelegd op de vakantie-uitkering.

Bladzijde 22 en 23 verlaging van de beslagvrije voet.
Naar aanleiding van de mogelijkheid, de beslagvrije voet te verlagen adviseert de clientenraad, om in een gezamenlijke bespreking van de beslagene, de beslaglegger en de GSD tot een juiste beslagvrije voet te komen. Wanneer sprake is van een norm stijging adviseert de clientenraad, de client daarvan tijdig
op de hoogte te stellen, en hem/haar voor te rekenen, hoe hooghet  beslag wordt, om te voorkomen dat de hele stijging door de beslaglegger ingepikt wordt terwijl de beslaglegger slechts recht heeft op een klein gedeelte van de verhoging van de uitkering.
Op bladzijde 39 onderaan en bladzijde 40 bovenaan wordt gesteld, dat de GSD bij beslag een passieve rol heeft en dat het de taak is van de schuldenaar om op te komen tegen een ten onrechte gelegd beslag, door de beslaglegger daarop te wijzen en/of een verzetsprocedure in te stellen. Wij zijn het hier niet helemaal
mee eens. Zoals we hierboven hebben aangegeven, moet de GSD naar onze mening aktief meewerken aan het voorkomen van een ten onrechte gelegd beslag, door de client te wijzen op zijn/haar rechten en plichten. Volgens ons zou de Dienst ook een kontrole­rende taak kunnen hebben, omdat de professionele deskundigheid wel bij de Dienst aanwezig is en niet bij de client.
Tevens verzoeken wij de directie er bij het gemeentebestuur op aan te dringen, dat in het kader van het minimabeleid door andere gemeentelijke instellingen zoals het energiebedrijf geen beslag wordt gelegd en dat zij meewerken aan het saneren van de schulden zoals dat ook reeds voor invoering van de nieuwe wet plaatsvond.

Bladzijde 24:
Op deze bladzijde wordt gesproken over verzwijging van inkomsten die de partner van de beslagene heeft. De beslagene zou geen spreekplicht hebben. Wanneer de schuldenaar een gezamenlijke huishouding voert met een partner is dit bij de GSD reeds bekend (oa via heronderzoeken) en is in de hoogte van de uitkering al rekening gehouden met de inkomsten van de partner. De opmerking dat er geen spreekplicht is, maar dat verzwijgen leidt tot een halvering van de beslagvrije voet begrijpen wij dan ook niet.
Een dergelijke halvering van de beslagvrije voet lijkt ons onwettig. Mocht dit toch gebeuren, adviseert de clientenraad de betreffende client een proefproces te starten.

Bladzijde 40 laatste alinea
In het kader van de overgangsregeling is er in bepaalde gevallen sprake van een beslagverbod. Zodra er een onderbreking intreedt of als er een wijziging van inkomstensoort plaats vindt, kan het beslagverbod komen te vervallen. De clientenraad adviseert, dat indien bij een verhuizing van de ene naar de andere gemeente
aansluitend recht op een ABW of RWW©uitkering bestaat, dit beschouwd wordt als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.
Ook een aansluitende overgang van een RWW naar een ABW uitkering of andersom moet worden gezien als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.                                  

Bladzijde 38
Op deze bladzijde wordt medegedeeld, dat op basis van de over­gangsregeling geen beslag gelegd kan worden op vorderingen van voor 1 april 1990. Het wordt uit de tekst op deze bladzijde niet duidelijk, op welke datum de vordering geacht wordt in te zijn gegaan. Is dit de datum van het beslag? Is dit de datum van
aankoop? Is dit de datum van de aflossing (Laatste termijn?). Is het tevens mogelijk dat bij een (wettelijke) aanpassing van de GSD©uitkering alsnog de beslaglegging kan plaatsvinden?
Wij adviseren, het moment van het ontstaan van de schuld, bij­voorbeeld de datum van aankoop te hanteren als datum waarop de schuld is ontstaan.

Bladzijde 42 en 43
Om beslag te voorkomen dient de GSD dan wel het SOB in een vroeg stadium in overleg te treden met de client. Op basis van dit overleg zal er een konkreet voorstel moeten komen om de schulden te saneren. Dit overleg met de client moet echter wel op vrijwil­lige basis plaats vinden. Tevens adviseren wij, ernaar te streven dat de overeenkomsten tussen de schuldenaar en de schuldeiser een bindend karakter hebben.

Ten slotte willen wij ten aanzien van het derdenbeslag nog opmerken, dat er een termijn gesteld is van acht dagen waarbinnen de beslagene of de derdebeslagene moet reageren op het beslag. Wij willen de termijnstelling als volgt definieren: de datum van ontvangst van de kennisgeving dient te worden gehanteerd als datum waarop de termijn van acht dagen ingaat. Verder willen we stellen dat het volgens ons moet gaan om acht werkdagen. Dus als het weekend of officiele feestdagen ertussen zitten moet dit niet worden meegerekend.

Wij vertrouwen erop, u in deze voldoende geadviseerd te hebben zodat u een juist beleid in het kader van de wettelijke ruimte en de nog te toetsen jurisprudentie kunt voeren.

woensdag 4 december 1991

Advies van de clientenraad over de uitkeringsspecificatie

De directie van de gemeentelijke
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan
Amsterdam


                                      Amsterdam, 4 december 1991

Mevrouw/Mijnheer,

De clientenraad (CLR) bij de gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) te Amsterdam heeft enige werkgroepen in het leven geroepen. Een van die werkgoepen is de werkgroep uitkeringsspecifikaties. Deze werkgroep heeft onder meer tot taak, om advies uit te brengen aan de CLR over hoe de maandelijkse uitkeringsspecifikatie kan worden verduidelijkt.

Het advies dat de CLR hierbij doet is:

1. Er moet op de uitkeringsspecifikatie duidelijk gemaakt worden wat het "grondbedrag" betekent en hoe dat is opgebouwd.

2. De bruto-uitkering moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld evenals de ingehouden premies en belastingen en daarnaast ook de daarbij behorende percentages en het netto bedrag.

3. Het percentage vakantiegeld moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld en van welk bedrag dit wordt genomen.

4. Op de huidige uitkeringsspecifikatie staat " naar giroreke­ning"... (gironummer) met een bedrag daarachter, ook als het bedrag NIET wordt overgemaakt. Dit is tegenstrijdig en verwar­rend. Als er geen geld wordt getort moet er niet staan "Naar girorekening enz", maar bijvoorbeeld 0 gulden.

5. Als de uitkering om welke reden dan ook is of wordt gestopt, moet dit veel duidelijker dan nu het geval is op de uitkerings­specifikatie worden vermeld. Bijvoorbeeld door een groot letter­type.

6. Er moet op de uitkeringsspecifikatie uitgelegd worden wat "suppletie" betekent en er moet aangegeven worden waarom deze "suppletie" wordt verleend.

Naast het uitbrengen van dit advies wil een afvaardiging van de clientenraad graag een gesprek met de medewerkers van de GSD die de uitkeringsspecifikatie gaan herbeoordelen.

In de hoop dat wij u hierbij voldoende hebben geinformeerd,
verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad

A. van der Vliet, secretaris.          D. Weeseman, voorzitter

voor deze, P van der Lende

cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris

Advies clientenraad over de heronderzoeksformulieren van de sociale dienst

Aan de Directie van de Gemeentelijke
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
Amsterdam
                                  Amsterdam, 4-12-1991
Mevrouw/Mijnheer,

Hierbij vraagt de clientenraad uw aandacht voor het volgende. Van mevrouw/mijnheer R Jelsma van het stafbureau SDv GSD ontving  de clientenraad een drietal voorbeelden van een concept Heronderzoeksformulier "nieuwe stijl" met een toelichting. Naast anderen wordt de clientenraad in de gelegenheid gesteld op en/of aanmerkingen ten aanzien van tekst en lay out van het nieuwe
heronderzoeksformulier.

De clientenraad heeft deze concepten en toelichting bekeken.

Enige aanmerkingen en vragen.

1. Is de toelichting alleen in het Nederlands of wordt deze ook in andere talen gemaakt?. Zo ja, hoe wordt dit bekend gemaakt?.

2. In de toelichting staat "(voor adressen van de GSD postbussen: zie ommezijde)". De door de clientenraad ontvangen toelichting is aan de ommezijde echter blanco!!.

3. Op formulier kategorie 1. staat onderaan een kader met een tekst die erg belangrijk is. Deze tekst zou veel groter moeten zijn.

4. Op alle drie de formulieren staat " inlichtingenformulier heronderzoek". Dit is waar het om gaat, dus dit moet groter.

5. Op formulier 1/2/3 staat "overige kosten". Moet dit niet zijn: " overige inkomsten"?. Zo nee, over wat voor kosten gaat dit dan?

6. De heronderzoeksformulieren zouden zodanig moeten worden opgesteld, dat het gemakkelijk is te konstateren, of de client recht heeft op bijvoorbeeld huursubsidie, kinderbijslag, bijzon­dere bijstand, toeslagenwet, tegemoetkoming kosten eerstgeborene, woonkostentoeslag, enzovoort. Indien zo'n recht bestaat, moet de GSD de client hierop (via het heronderzoeksformulier) wijzen. De GSD wijst de client immers ook op allerlei plichten.  NB: Indien de GSD in deze in gebreke blijft kan er dan een
sanctie volgen?.            

Naast het uitbrengen van dit advies verzoekt de clientenraad, met een delegatie overleg te voeren met de betrokken ambtenaren.

In de verwachting dat wij hiermee voldoende hebben geadviseerd, verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad,

A. van der Vliet, secretaris            D. Weeseman, voorzitter

Voor deze P van der Lende.                                    

cc: JR Jelsma
P van Dijck (ambtelijk secretaris)

Advies van de clientenraad over het JWGP

De Directie van de Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam

                                 Amsterdam, 4-12-1991

Mevrouw/Mijnheer,

Hierbij sturen wij u enige opmerkingen, suggesties en vragen van
de clientenraad bij de invoering van het Jeugd Werk Garantie Plan
op 1 januari  1992.
Uit de nota "vierde versie werkplan invoering JWG Amsterdam"
blijkt ons, dat de statuten van Stichting Maatwerk gewijzigd
zullen worden. Ook schijnen er beroepsmogelijkheden te zijn in
het kader van de JWGW. Buiten de bovengenoemde nota hebben wij
geen stukken ontvangen en wij willen voor een meer definitief
oordeel nadere informatie afwachten. Desalniettemin hebben wij
gemeend, nu reeds enkele voorlopige opmerkingen te moeten maken
bij de nota die hierboven staat genoemd, omdat de tijd dringt en
de JWGW reeds op 1 januari zal worden ingevoerd. Na verdere
bestudering van stukken zullen wij een meer definitief standpunt
naar voren brengen. In de hoop, u met dit pre-advies voorlopig
voldoende informatie  te hebben verstrekt,

hoogachtend,
A van der Vliet, secretaris

voor deze, P van der Lende

cc P van Dijck, ambtelijk secretaris


Enige opmerkingen en vragen  van de clientenraad bij de invoering van het JWGW.

werkgelegenheidsbeleid

De Nederlandse overheid richt zich bij het bestrijden van de werkloosheid vooral op een aktiverend arbeidsmarktbeleid; er worden pogingen ondernomen, vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
beter op elkaar af te stemmen. Op zich scheppen deze pogingen geen werkgelegenheid. De clientenraad is van mening, dat daar­naast gestreefd moet worden naar een aktief werkgelegenheidsbe­leid. Maatregelen die direct de werkgelegenheid bevorderen zijn een noodzakelijke aanvulling, vooral voor groepen die moeilijk
aan de slag komen. De clientenraad is geen tegenstander van een geintegreerd scholings-inkomens- en arbeidsmarktbeleid, maar wel als dit gepaard gaat met een verlaging van het uitkeringsniveau.
Het argument werk gaat voor inkomen mag niet worden gebruikt als alibi om de uitkeringen te verlagen tot een onaanvaardbaar niveau.
Bovendien leidt een minimaal inkomen vaak juist tot minder kansen op werk. Verlaging van de uitkering om mensen te prikkelen weer aan het werk te gaan bevestigt vooroordelen, want op deze wijze doet de rijksoverheid het voorkomen, dat er volop betaald werk voorhanden zou zijn, maar dat de werklozen dit niet aanvaarden omdat de uitkeringen te hoog zouden zijn. Aan het echte probleem, het gebrek aan volwaardige werkgelegenheid, doet de rijksoverheid weinig. In feite beperkt men zich voornamelijk tot een indirect
werkgelegenheidsbeleid door het beá‹ánvloeden van de macro-ekonomi­sche voorwaarden, die op hun beurt weer van invloed zijn op het werkgelegenheidsniveau.
De rijksoverheid zou er beter aan doen om het vele werk dat nu onbetaald wordt verricht, en dat vaak onmisbaar is voor het funktioneren van de samenleving, te honoreren. Deze arbeidsplaat­sen zouden kunnen worden ingevuld om de vele voorzieningen die de afgelopen jaren zijn afgebroken of verminderd weer op een aan­vaardbaar peil te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de gezond­heidszorg en het welzijnswerk.
Wat het werkgelegenheidsbeleid betreft ten slotte nog een opmer­king over de Amsterdamse situatie. Er lijkt zich een wildgroei voor te doen van scholingsinstituten, werkervaringsprojecten, subsidieregelingen voor werkgevers, etc. Zelfs deskundige ar­beidsbemiddelaars zien vaak door de bomen het bos niet meer, laat
staan de individuele werkloze. Deze situatie en de in het verle­den moeizame samenwerking tussen verschillende instellingen heeft ertoe geleid, dat werklozen die zelf met voorstellen kwamen om
weer aan het werk te geraken soms van het kastje naar de muur werden gestuurd.

kwaliteit  arbeidsplaatsen

De JWGW biedt geen garantie op een volwaardige arbeidsplaats. Wanneer de jongere twee maal een half jaar een werkervarings­plaats heeft bezet krijgt hij/zij nog een kans op een andere werkervaringsplaats. Dit rondpompen van werklozen kan in veel gevallen leiden tot demotivatie en frustratie bij de betrokkenen.
Ondanks alle toetsingsvoorwaarden blijft het risico van concur­rentievervalsing en het uithollen van de positie van werknemers met een vast dienstverband.  Ronduit verwerpelijk vindt de clientenraad het feit, dat de
invoering van de JWGW gepaard gaat met een sterke daling van het uitkeringsniveau. Dit is als het ware een sanctie vooraf.
Wordt men voor de JWGW geselecteerd, dan heeft men recht op het minimum jeugdloon, maar valt men buiten de boot dan is men aangewezen op een veel lagere uitkering. In een tijd waarin individualisering en verzelfstandiging van burgers hoog in het vaandel staan wordt jongeren de mogelijkheid ontzegd om zelfstan­dig te wonen en te leven. Met een verlaging van de uitkeringen zullen er bij ouders en verzorgers financiele problemen ontstaan omdat zij zullen moeten bijdragen in de kosten van levensonder­houd van de thuiswonende jongere.
Sommige gemarginaliseerde groepen jongeren zijn zeer moeilijk bereikbaar en vereisen een heel andere aanpak dan de JWGW. Het is onjuist, de problemen van deze groepen voor een onevenredig groot
deel te schuiven op het bordje van de ouders, die vaak zelf behoren tot groepen die het financieel en anderszins zeer moei­lijk hebben.

De toegepaste sanctie van 13 weken uitsluiting van de uitkering vindt de clientenraad veel te zwaar, temeer daar de uitkeringen toch al sterk zijn verlaagd. Gevreesd moet worden dat dwang niet leidt tot een gemakkelijke inpassing in bedrijven en instellingen maar integendeel demotiverend werkt voor de jongere.

Konklusies

Uit het voorgaande blijkt, dat de clientenraad geen voorstander is van de JWGW waarvan de effectiviteit ernstig wordt betwijfeld.
Bovendien vindt de clientenraad de hiermee gepaard gaande uitke­ringsverlaging en de opgelegde sancties zeer onrechtvaardig en onacceptabel. De clientenraad pleit voor een werkgelegenheidsbe­leid voor jongeren op basis van vrijwilligheid, het belonen van de deelname hieraan met een extra toeslag op het minimumloon en verwerpt de sancties voorzover er geen volwaardige arbeidsplaats wordt aangeboden.

Gezien het bovenstaande doen wij de volgende suggesties en stellen wij de volgende vragen.

suggesties

Wij betwijfelen of alle jongeren een werkervaringsplaats kan worden aangeboden, zeker gezien de grote instroom die in 1993 zal plaatsvinden, wanneer uitbreiding tot stand komt naar de catego­rie twintig jarigen. Ook is het zo, dat bijvoorbeeld het aantal technische banen in de collectieve sector beperkt is, terwijl
daar in het bedrijfsleven wel vraag naar is. Wij pleiten er dan ook voor, dat zoveel mogelijk wordt geselecteerd op basis van vrijwilligheid. Vrijwillige aanmelding stimuleren door gerichte campagnes via folders, media, etc. Het zou te gek zijn indien een jongere graag een werkervaringsplaats voor een technisch beroep wil, waar ook vraag naar is, en er dan wordt gezegd: sorry, dat hebben we niet, ga maar papiertjes prikken. Men dient rekening te houden met de wensen van betrokkene, zeker wanneer die in het
perspectief van de arbeidsmarkt ook realiseerbaar zijn.

Wij pleiten voor een intensieve, zeer individueel gerichte begeleiding door alle instanties, betrokken bij de invoering van de JWGW. Het verdient aanbeveling, voor elke jongere een indivi­dueel trajectplan te maken. Tevens zal aandacht besteed moeten worden aan de thuissituatie van de jongere. Dit betekent inten­sieve samenwerking met het maatschappelijk werk, welzijnswerk,etc.

Wij pleiten voor een zeer gematigd en terughoudend sanctiebeleid, daar een groot deel van de jongeren uit de specifieke doelgroepen al langere tijd in de marge van de samenleving verblijft. Wij geven als suggestie, eventuele sancties gefaseerd in te voeren, bijvoorbeeld niet meteen de uitkering 13 weken stopzetten, maar
de eerste week bv 5% korten, de tweede week 10% enzovoort. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld eerst een week de uitkering inhouden, enzovoort. Bovendien dient de GSD zeer zorgvuldig om te
gaan met het criterium, dat aangeboden werk driemaal mag worden geweigerd.

Indien mensen aandragen dat ze niet geschikt zijn voor een bepaalde baan, adviseren wij een tweede keuring in te voeren door een Bedrijfsgezondheidsdienst, eventueel nadat een keuring door de GG en GD heeft plaatsgevonden. Volgens ons moet hangende de keuringen de sanctie van 13 weken niet worden toegepast. Er is een groep zeer moeilijk bemiddelbare jongeren, die tussen de wal en het schip dreigt te vallen, omdat ze enerzijds niet in aanmer­king komen voor de AAW, terwijl anderzijds werken in het kader van de JWGW moeilijk is. Met deze groep dient zeer zorgvuldig te worden omgesprongen. Voor een gedeelte van deze groep moet overgang naar de ABW worden overwogen.

Wanneer betrokken client een aanbod gedaan wordt voor een werker­varingsplaats en er moet voor een bepaalde datum gereageerd worden, dan dient de datum van het poststempel te worden aange­houden als datum waarop de brief verstuurd is. Dit betekent ook, dat een aanbod schriftelijk gedaan dient te worden.

Volgens ons dient toetsing van geschikte arbeidsplaatsen ook te gebeuren door de directeur van de GSD. Toetsing van arbeidsmarkt­relevantie en van concurrentievervalsing van aangeleverde garan­tiebanen vindt nu plaats door het arbeidsbureau en indien aanwe­zig toetsen medezeggenschapscommissies en/of ondernemingsraden.

Wij pleiten voor aparte projecten voor zeer moeilijk plaatsbaren, ook al is dit in het kader van de JWGW slechts beperkt mogelijk.

Wij pleiten voor intensieve samenwerking tussen de bemiddelende instanties en scholingsinstituten, ook die van het leerlingwezen, zodat gebruik gemaakt kan worden van de aldaar aanwezige kennis, ervaring en faciliteiten en voor jongeren een zinvolle vorm van lerend werken kan worden ontwikkeld, ook al beperkt de JWGW de mogelijkheden voor samenwerking.

De kwaliteit van de werkervaringsplaatsen dient aan bepaalde criteria te voldoen en de uitvoeringsorganisatie dient erop toe te zien, dat deze kwaliteit gehandhaafd blijft. Het heeft geen zin, jongeren de hele dag te laten kopieren, terwijl het formeel een administratieve baan is. Inlenende instanties hebben vaak liever een jongere die in feite de hele week werkt en die aan scholing, etc. niets kost, dan een jongere, die wel een scholing
volgt. Ook dient ernaar te worden gestreefd, dat er niet alleen sprake is van training on the job of funktietraining, maar dat de jongere de mogelijkheid wordt geboden ook meer algemene kennis©en
vaardigheden te ontwikkelen. Deze algemene kennis en vaardigheden vergroten evenzeer de mogelijkheden van de jongere op de arbeids­markt als specifieke beroepscursussen.

Hoezeer ook wordt beweerd, dat de JWGW een sluitende aanpak betekent, een garantie op volwaardig werk heeft de jongere niet. Toch dient daarnaar zoveel mogelijk gestreefd te worden, doordat
de uitvoerende organisaties concrete afspraken maken over banen bij instellingen en bedrijven waar JWGWers in door kunnen stromen. Ook verdient het aanbeveling, de werkervaringsplaatsen
uit te breiden naar het bedrijfsleven, al mogen deze plaatsen bestaande arbeidsplaatsen niet verdringen. De clientenraad betreurt het, dat de overheid vooralsnog niet bereid is, de werkgevers op enigerlei wijze onder druk te zetten bijvoorbeeld in het kader van de JWGW of de WAGW moeilijk plaatsbaren in
dienst te nemen. Toch dient ernaar gestreefd te worden volwaar­dige arbeidsplaatsen voor hen te creeren, ook door in plaats van de JWGW met de werkgevers om de tafel te gaan zitten om een jongere in dienst te nemen en hem of haar middels aanvullende scholing op te leiden voor een bepaalde funktie.
In verband met dit punt concludeert de clientenraad, dat het welslagen van de JWGW behalve van de medewerking van de werkge­vers ook afhangt van het personeel in een bepaald bedrijf en van de vakbeweging, oa in het RBA, om zich in te zetten voor de moeilijk plaatsbare werklozen, zodat zij weer voor een volwaardi­ge baan in aanmerking komen.

vragen

Volgens de nota "werkplan invoering JWGW Amsterdam vierde versie" van 24 september 1991 zal de GMD ieder jaar twintig kandidaten voor de JWGW aanleveren. Onze vraag: wanneer komen gehandicapten
in de JWGW of de IOAW terecht?. Voor gehandicapten die in de JWGW  komen vragen wij ons af, of er ook pogingen worden ondernomen, aanpassingen op de werkplek te doen, te financieren via de AAW.
Werkt de GMD mee aan een aanpassing van de werkplek? Als het slechts een garantiebaan is, zeggen ze dan bij de GMD niet: dat is de moeite niet. Verder: in hoeverre treedt er een vermenging op van JWGW en WSW? Wat wordt de onderlinge relatie tussen WSW, banenpool en JWGW?

Met het bestuur van de stichting Maatwerk worden afspraken gemaakt over de condities die voor de uitvoering van de JWGW noodzakelijk worden geacht. Wat houden die condities in?



Wij vinden de passage in de nota "invoering JWGW-vierde versie" over de beroepsmogelijkheden onduidelijk. (op bladzijde 18) Graag zouden wij hierover wat nadere informatie ontvangen.

vrijdag 8 november 1991

Notulen voorvergadering clientenraad d.d. 8-11-1991

Notulen voorvergadering clientenraad d.d. 8-11-1991

1. Opening en mededelingen.
Afmeldingen:  Van de Marokkaanse Raad hebben we niks gehoord. Jaap kan wegens omstandigheden niet meer als plaatsvervanger voor AMSOSA optreden. Daarvoor zal een nieuw persoon benoemd worden door AMSOSA.

2. Marja is niet aanwezig. Ze kan vrijdag nooit, er zal haar worden gevraagd een en ander op papier te zetten. Dit zou dan eind december in ons bezit moeten zijn. Dit stuk kan dan in de voorvergadering van januari besproken worden. Daarna zullen we haar eventueel vragen stellen.

3. In- en uitgaande post. In het vervolg zal een lijst gemaakt worden van de post, die voor de vergadering ter inzage ligt.
Ingekomen post voor deze vergadering:
Nieuws uit B en W. Dit is een uitgave van Voorlichting die iedere week verschijnt, en waarin de belangrijkste besluiten van B en W staan, evenals de agenda voor de verschillende raadscom­missies.
Sociale Dienst krant. Als het goed is, krijgen alle clienten­raadsleden deze krant automatisch door de GSD toegestuurd.
Brief, waarin wordt aangekondigd, dat er op 28 november een konferentie is in het stadhuis over het Jeugd Werk garantie Plan.
Evaluatiestuk over de cursus bij de Woodbrookers is binnengeko­men bij de penningmeester.
Er is geen uitgaande post.

4 De notulen van 13 september. De heer P. van de groep tegen racisme vindt, dat als we allochtonen bij het werk van de clientenraad willen betrekken, we eerst maar eens een voorlich­tingscampagne moeten houden, om duidelijk te maken wat de clien­tenraad is. Verder worden de notulen aangenomen.

5. Advies beslag op uitkeringen. Een werkgroep moet het raamwerk zoals dat op de cursus is vastgesteld nader uitwerken. De verga­dering gaat akkoord met het desbetreffende raamwerk.

6 Vaststellen huishoudelijk reglement.
Ans: Artikel twee huish. regl. moet zijn: een lid wordt benoemd voor twee jaar en is vervolgens voor maximaal twee maal twee jaar herkiesbaar. Taalkundig artikel 3: de punt komma moet
weg achter "welke". Dit is geen goed nederlands. art. 4.1. huish. regl. "elk lid benoemt" moet met een t zijn.
Artikel 6 huish. regl: "raad" is mannelijk, dus regel drie moet worden: "die uit zijn midden wordt benoemd". Het woord "kandi­daat" moet met een t. Regel 10: verzorgt" moet met een t zijn.
Barend vraagt de aandacht voor het volgende. Het CNV is rijkelijk laat met haar reactie, maar vindt, dat er grote juridi­sche problemen aan vast zitten, en dat huishoudelijk reglement en reglement met elkaar in strijd zijn. Het CNV wil dit in het dagelijks bestuur bespreken en daarna een voorstel doen aan de clientenraad.
Verder: er heerst verwarring over de concepten die in omloop zijn, de concepten moeten voortaan genummerd worden, er staan nu geen aanduidingen op. Joke: ik vraag me af, wanneer deze raad is ingesteld, we zijn 14 juni ingesteld, dat is de oprichting. Maar het zittings­jaar gaat in op 1 januari. Gekonkludeerd wordt in de vergadering dat de eerste zittingsperiode dus 21/2 jaar is.
Jeanet: artikel 15 huish. reglement (zie ook art 4 alge­meen reglement) moet zijn "valt onder verantwoordelijkheid" in plaats van "rechtstreeks toezicht"
Barend brengt twee bezwaren op het huidige huishoudelijk reglement naar voren:
a. Artikel 2 huish. regl. vinden we terug in art 5.1. van het reglement. Er is dan een onduidelijkheid: in 5.1 is een periode vastgesteld van twee jaar en we gaan in het huishoudelijk regle­ment een periode vaststellen van twee maal twee jaar
b. Artikel 15 huish. regl. is in strijd met artikel 4 regl. De clientenraad heeft geen wettelijke status. Zoals het er nu staat, is het in strijd met elkaar. De ambtelijk secretaris is verant­woordelijk voor etc, en niet de secretaris van de clientenraad.
Als deze en andere punten niet nader aan de orde komen, en worden besproken, en het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd zoals het er nu ligt, dan zal het CNV zich nader moeten beraden.
Het huishoudelijk reglement wordt met de naar voren gebrachte wijzigingen in stemming gebracht. Alle aanwezige clientenraadsle­den zijn voor, behalve het CNV. Zij stemt tegen het nu aannemen
van het huishoudelijk reglement.

7. Vaststellen lijst van vertegenwoordigers.
Er zijn op dit moment elf clientenraadsleden. Dit aantal moet worden aangevuld tot vijftien. Barend: in het reglement vastgesteld door de gemeenteraad staan veertien organisaties.
Gekonkludeerd wordt dat de BGB niet meer meedoet. Surinaamse organisaties hebben we nooit gezien. Er wordt gediskussieerd over de Marokkaanse Raad. Zij hebben toegezegd, mee te zullen doen. De rest heeft niet gereageerd. Daarmee komen we nu uit op elf organisaties, inclusief de Marokkaanse Raad.
Er wordt geloot om de invulling van de overblijvende vier plaat­sen. De volgorde zoals die uit de loting naar voren komt bepaalt, welke organisaties een tweede volwaardig clientenraadslid mogen benoemen. (opmerking notulist: ik heb even gemist voor welke periode deze nieuwe leden worden benoemd. Wordt er na een zit­tingsperiode van twee jaar opnieuw bekeken, of nieuwe organisa­ties kunnen toetreden?)
De volgorde is als volgt:
1. BAAN
2. AMSOSA
3. Marokkaanse Raad
4. Sociaal Verzekerings Spreekuur Zuid-Oost
5. FNV
6. CNV
7. HTIB
8. Bijstandsbond
9. VUIST
10. ANBO
11. Vrouwen en de Bijstand.
In de volgorde van deze lijst moet aangevuld worden met iemand, die een uitkering heeft van de Gemeentelijke Sociale Dienst in Amsterdam. De verschillende organisaties krijgen zes weken de tijd een nieuwe kandidaat te benoemen.
8. Verdere invulling telefoonlijst. ANBO(Joke en Ans dus) kunnen onmogelijk op donderdag. Joke meldt
zich voor woensdag de twintigste en niet op de veertiende. In het vervolg liever niet op donderdag. Mario kan niet op dinsdag. Alleen woensdag en donderdag. Als er eventueel mensen niet kunnen, dan kan Mario gebeld worden. Paul geeft zich ook op als reserve. Onderling ruilen mag, maar geef het even op aan het
secretariaat. Lege plaatsen die niet worden ingevuld komen terecht bij de Bijstandsbond medewerkersters of worden ingevuld door andere mensen.

9. Resultaten cursus.
We bespreken het stuk "Voornemens clientenraad Amsterdam, resul­taten van de studiedagen in november 1991" geschreven door Linda.
Joke: op bladzijde twee staat, dat de werkgroepen bestaan uit minimaal twee personen.  Dat moet zijn: minimaal drie. Anders is het geen werkgroep. Barend: punt 4a bladzijde twee: per werkgroep mag per geval fl 100,- worden uitgegeven. Het maximum­bedrag moet nog worden vastgesteld in overleg met de penningmees­ter.

videoclip Bijstandsbond