Posts tonen met het label sociale bwegingen. Alle posts tonen
Posts tonen met het label sociale bwegingen. Alle posts tonen

maandag 28 januari 2013

De stad is van ons

Solidariteit – commentaar 216 - 27 januari 2013

De stad is van ons

Piet van der Lende

Op allerlei beleidsterreinen komt de crisispolitiek op ons af, ook lokaal en verschillend voor verschillende groepen. De neoliberale politiek betreft niet alleen bezuinigingen, maar een algehele reorganisatie van de maatschappij, waaronder uitbreiding van controle en repressie die de burger in het gareel moeten houden. Deelbelangen dreigen en lijken een gezamenlijke strijd te belemmeren. De vraag is hoe de verdeeldheid te doorbreken.

Lokale maatregelen van gemeenten en regering lopen door elkaar. Gemeenten zitten beslist niet alleen krap vanwege de Haagse bezuinigingen. Toen de economische crisis naar een nieuw hoogtepunt ging, verloren ze veel op grote bouwprojecten. Daarnaast namen ze deel aan speculatie op bouwgrond die inmiddels braak ligt en waardeloos wordt. Op dit moment zien we voorzichtige initiatieven om acties tegen deze malaise te organiseren. Ze krijgen echter nauwelijks vat op het verband tussen het straffe beleid van de gemeenten en het Rijk en onderschatten de samenhang tussen de bezuinigingen en reorganisaties. Ieder werkt vanuit het eigen winkeltje aan een deelonderwerp. Dit komt de effectiviteit niet ten goede. Overigens spreekt bijna iedereen van bezuinigingen, meestal met het argument dat de kosten voor de gezondheidszorg en sociale zekerheid uit de hand lopen, maar het gaat in wezen om doorsluizen van geld naar de rijken.

Scheidslijnen

Kenmerk voor de neoliberale politiek is dat de reeks bezuinigingsmaatregelen uitmondt in een verdeling langs verschillende scheidslijnen, zoals sociale zekerheid, huurders en eigen huisbezitters. Maar ook tussen mensen met een flexibel en een vast contract, verschillende leeftijden en in verloederde en gegoede buurten. Voor al die groepen worden specifieke maatregelen getroffen. Ze reageren met de oprichting van categorale organisaties die een deelaspect van de neoliberale politiek bestrijden, met het risico dat ze hun deelbelangen ten koste van andere doorzetten. Deze ontwikkeling is al sinds de jaren zeventig aan de gang. Zo zijn er tientallen patiëntenverenigingen die zich richten op uitwisseling van ervaringen over een bepaalde ziekte, maar ook op specifieke belangenbehartiging. Ze treden in overleg met de subsidiërende overheid en geven in cliëntenraden en adviesorganen commentaar op de gestage stroom beleidsnota's die de politieke bureaucratie produceert. Waarna de aangekondigde maatregelen, specifiek voor een bepaalde groep, worden bijgeschaafd.

Van onderen

In het verleden hebben meerdere groepen geprobeerd die verdeeldheid te doorbreken. Maar gezien de effectiviteit van de acties, vraag ik me af of we iets dergelijks opnieuw moeten nastreven. Deze kwestie heb ik onder meer voorgelegd aan het Steunkomitee sociale strijd in Amsterdam. Mijn twijfels werden door sommigen gedeeld met als kanttekening dat eerdere pogingen tot samenwerking waren mislukt. Op een eerste vergadering bleken zo'n vijftig mensen van verschillende organisaties te komen, planden een actie, maar bij het vervolg nam de deelname af en zakte het initiatief in. Voorbeelden: Keer het Tij, Rekening Retour en het comité Hete Herfst. Als verklaring gold dat het uitgangspunt verkeerd was. Vertegenwoordigers van organisaties samenbrengen, als het ware van bovenaf, werkt niet. Nodig is 'van onderop' beginnen, de dagelijkse strijd van mensen in hun werk of elders ondersteunen, waarna zich duurzame relaties vormen en een volgend stapje mogelijk is. Het is bijvoorbeeld al heel wat om acties van thuiszorgmedewerkers tegen de ontslagen en bezuinigingen en voor betere arbeidsomstandigheden te koppelen aan de strijd van zorgconsumenten voor goede verzekeringen en toegang tot zorg en tegen afbraak van de zorgtoeslag. Aan deze verklaring werd toegevoegd dat het vandaag mensen aan een perspectief ontbreekt, zoals vroeger het socialistisch ideaal. Het ontbreekt aan een analyse van de maatschappij die het streven naar een betere samenleving als een soort overkoepelende ideologie verbindt. Verbanden tussen deelterreinen blijven uit, geloof in succesvolle acties lijkt verdwenen. Abstracties mobiliseren echter niet, wel voortborduren op deelsuccessen en van daaruit proberen tot een verbreding te komen. Dit zijn overigens losse opmerkingen tijdens een discussie en geen 'officieel' standpunt van het Steunkomitee.

Doorbraak

Hoewel ook ik de zwakten van samenwerking heb ondervonden, onderschrijf ik de genoemde verklaring slechts gedeeltelijk. Deelstrijd als uitgangspunt nemen, wel of niet van onderop, en van daaruit naar samenwerkingsverbanden streven, biedt ook geen perspectief. In de discussie met het Steunkomitee sociale strijd kwam de opmerking dat de concrete acties van verschillende groepen (gemeentelijk vervoer, schoonmaak, enzovoort) steun kregen, maar dat de onderlinge verbinding en de continuïteit moeilijk vast te houden bleken. Volgens mij is de eindeloze opsplitsing van de bevolking in deelbelangen en van daaruit de strijd voeren, een aspect van de neoliberale verdeel- en heerspolitiek. En niet wat veel mensen willen. Want al die deelbelangen en verdelende maatregelen komen in het individu samen: je wordt niet alleen op je werk geconfronteerd met verslechteringen, nee, de huur gaat omhoog, het recht op thuiszorg bij ziekte wordt afgeschaft, het buurthuis verdwijnt, de eigen bijdrage voor medicijnen gaat omhoog, enzovoort.

In Duitsland wordt al enige jaren geprobeerd de verdeeldheid te doorbreken door uit te gaan van de dagelijkse leefwereld van mensen. Een verband leggen tussen de verschillende beleidsaspecten en tegelijkertijd de suggesties van lokale bestuurders ontmaskeren dat het allemaal door 'Berlijn' of 'Europa' komt. Dit wordt de beweging "Recht auf Stadt" genoemd die bijvoorbeeld in Hamburg krachtig is. Deze initiatieven zijn een onderdeel van een al langer bestaand wereldwijd netwerk, waarbij stedelijke bewegingen vanuit het principe 'de stad is van ons' de bestaansvoorwaarden van de bewoners in brede zin aan de orde stellen. Daarbij gaat het om bouwprojecten, woningbouw, huren en planning van de openbare ruimte, maar ook om het recht op toegang tot sociale zekerheid, om burgerrechten, arbeidsomstandigheden in bedrijven, buurtvoorzieningen, enzovoort.

Suggesties

Belangrijk punt bij deze beweging, die overigens verschillende uitwerkingen kent, is dat ze een verband legt tussen wat mensen individueel in hun leven tegenkomen. Dus gericht op de samenhang tussen de vele verslechteringen op sociaal gebied en het belang van collectieve actie. Soms komt die samenhang enigszins 'spontaan' tot stand, bijvoorbeeld als de sluiting van een bedrijf grote (sociale) gevolgen heeft voor de lokale gemeenschap waardoor niet alleen de arbeiders van de fabriek maar de gehele bevolking geraakt wordt. Die samenhang is ook explicieter en misschien duurzamer te organiseren door de opzet van laagdrempelige spreekuren. Op basis van de daar binnenkomende informatie kunnen groepen mensen bij elkaar komen om een probleem collectief aan de orde te stellen en het individuele te politiseren. Daarbij kunnen de oude SP-initiatieven van medische wijkcentra een voorbeeld zijn. Ik hoop dat de aandacht die de 'nieuwe vakbeweging' lijkt te hebben voor het niveau van wijk en stad ook kansen biedt. Want het is bij het ontstaan van stedelijke bewegingen, die zich als een olievlek kunnen uitbreiden, van belang dat grote organisaties met een duurzame structuur zich solidariseren met degenen die het moeilijkst zitten. Dan zal blijken dat ook deze laatste groep in actie kan komen en deel uitmaken van een grote sociale beweging.

Ik denk dat zo'n beweging zich kan versterken en als een overkoepelende identiteit verschillende groepen kan samenbrengen. De vraag is echter of dit op de korte termijn soelaas biedt, gezien de stedelijke wijken met rijken en armen en de uiteenlopende belangen in bijvoorbeeld het parkeerbeleid en de stadsplanning. In relatie met de neoliberale politiek hangt het er ook vanaf in welke mate de deelmaatregelen in een groeiende stapeling op individuen, arbeiders, gezinnen en buurtbewoners afkomen en de verdeel- en heerspolitiek zullen uitputten en er perspectieven ontstaan voor gebundeld en effectiever verzet.

dinsdag 2 maart 1999

De werklozenbeweging in Europa

 Momenteel maken de sociaal-demokraten in de meeste Europese landen deel uit van de regering. Maar zij hebben met grote weerstanden onder de bevolking te maken. Er zijn aanzetten voor een sociale beweging van werklozen en werkenden met lage lonen die voor het eerst op Europees nivo hun eisen naar voren brengen. De bevolking van verschillende Europese landen wil niet een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijke munt, wanneer het streven naar een sociaal rechtvaardig en demokratisch Europa door overheidsbezuinigingen en loonkostenverlagingen volledig ondergeschikt wordt gemaakt aan de wedloop om de wereldmarkten.

In 1995 organiseerden Franse werklozenorganisaties wandeltochten om te protesteren tegen de voortdurende massa-werkloosheid. Het leidde tot de oprichting van AC!, Agir contre le Chomage. De akties van de werklozen pasten in het kader van een bredere protestbeweging, die Frankrijk in 1995 in de ban hield. In 1996 kozen de Fransen voor een regering van sociaal-demokraten en communisten; ze wilden een andere politiek. Bij hun akties was de werklozen gebleken, dat Frankrijk met handen en voeten gebonden was aan de Europese Unie en dat een zelfstandig beleid om de werkloosheid te bestrijden maar beperkt mogelijk was. In 1997 werd daarom kontakt gezocht met organisaties van werklozen in andere Europese landen, om gezamenlijk akties te organiseren op Europees nivo. Dit leidde tot de 'Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting' die in verschillende landen begonnen en die eindigden in Amsterdam, waar in juni 1997 een Europese top van regeringsleiders werd gehouden. Ter afsluiting van de akties was er een demonstratie, waar 50.000 mensen uit verschillende landen aan deelnamen.

De eisen die tijdens deze demonstratie naar voren werden gebracht waren gebaseerd op de zogenaamde verklaring van Florence, die was opgesteld om de Euromarsen te organiseren. De eisen in deze verklaring zijn vrij traditioneel, zoals ze altijd al door de socialistische beweging zijn gesteld: arbeidstijd-verkorting met behoud van loon, hogere uitkeringen, meer arbeidsplaatsen in het onderwijs, gezondheidszorg, milieu e.d.

Maar bij de voorbereiding van de akties sloten zich verschillende groepen aan met vaak sterk verschillende standpunten. Aan de ene kant met name vrouwenorganisaties, die de onderschikking van de zorgarbeid aan betaalde arbeid, en de ongelijke verdeling van betaalde arbeid en zorgarbeid tussen mannen en vrouwen aan de orde stelden. Zij waren voorstander van een relativering van de betekenis van betaalde arbeid voor mens en maatschappij. Aan de andere kant groepen, die hun standpunt tegen de invoering van een gemeenschappelijke munt en voor een grote zelfstandigheid van de Europese staten koppelden aan wat in feite een terugkeer naar de oude verzorgingsstaten van vroeger betekende, waarbij op nationaal nivo een Keynesiaanse politiek van volledige werkgelegenheid wordt gevoerd op basis van grotere overheidsuitgaven in een tijd van strukturele werkloosheid en een uitgebreid nationaal stelsel van werknemers- en volksverzekeringen in stand gehouden wordt.

Na de demonstratie in Amsterdam vonden vele internationale conferenties en demonstraties plaats; in Luxemburg, Cardiff, Parijs, Brussel. Daarnaast kwamen in de eerste helft van 1998 de Franse werklozen massaal in opstand. Ook in Duitsland, Italie en Spanje waren er vele akties.

Op 29 mei 1999 wordt een nieuwe massale demonstratie in Keulen gepland tijdens de Europese top van regeringsleiders, en zal een 'tegenparlement' van werklozen, vrouwen, migranten en andere groepen een handvest voor een sociaal Europa formuleren. Ook nu al worden vele debatten gevoerd over de eisen, die de opkomende sociale beweging zou moeten stellen.

Maatschappelijke achtergrond

De akties en de debatten vinden plaats tegen de achtergrond van grote ekonomische en sociale veranderingen in Europa. In de eerste plaats lijkt de arbeid in de maatschappij van de Europese staten van karakter te veranderen. In vroeger tijden had je het fordisme- zo genoemd omdat het voor het eerst in de Ford-fabrieken werd ingevoerd. Arbeiders werkten tezamen in grote fabrieken, waarbij ze zich op grond van de loonarbeid organiseerden, en waarbij de staat verdere burgerrechten ook aan die loonarbeid verbond, zoals een stelsel van werknemersverzekeringen. Er was een scheiding tussen de uitvoerende, eenvoudige taken en de kennis en expertise van het management, verbonden met de toenmalige stand van de technologie die een sturing van het produktieproces door een minderheid van managers mogelijk maakte. Maar we leven nu in een informatiemaatschappij, waarbij de arbeid fundamenteel van karakter veranderd is. Daarbij ontstaat in technisch en ekonomisch hoogontwikkelde culturen arbeid, waarbij er nauwelijks nog sprake is van fysieke inspanning, en steeds meer een beroep wordt gedaan op technische en innovatieve vaardigheden, kortweg op expertise. Expertise is veel minder plaatsgebonden dan de klassieke arbeidskracht, en heeft weliswaar nog niet de extreme mobiliteit van kapitaal, maar wel een grote mobiliteit. Deze arbeid, waarbij met steeds minder mensen steeds meer wordt geproduceerd, is schaars. Er worden hoge eisen gesteld aan technische, communikatieve en verbale vaardigheden, want niet alleen moet men over een grote kennis beschikken, deze moet ook nog flexibel zijn, dwz door zelfstudie dient men zich voortdurend bij te scholen. De scheiding tussen de uitvoering en het denkwerk-kenmerkend voor het Fordisme- wordt vaak opgeheven. Niet alleen dient de nieuwe arbeidskracht flexibel te zijn in zijn of haar aanpassingen aan de snelle technologische ontwikkelingen door bijscholing, de flexibilisering van de arbeid komt ook tot uiting in de wijze, waarop de inzet van arbeidskrachten aan schommelingen in de produktie wordt aangepast. Bij interne flexibilsering wordt er binnen een organisatie naar wegen gezocht om werknemers die in vaste dienst zijn zo goed mogelijk in te zetten. Daarbij kunnen arbeidsduur, arbeidstijdstippen, locatie en functieinhoud varieren. Bij externe flexibilisering hebben de werknemers geen vaste aanstelling bij het bedrijf. Het gaat daarbij om variaties in contractduur en contract-typen, zoals tijdelijke contracten, oproepcontracten, uitzendarbeid, etc.

In Nederland had in 1995 meer dan de helft van het aantal werknemers een interne of externe flexibele arbeidsrealatie met de werkgever. Nieuw is de ontwikkeling, waarbij werknemers niet meer als zodanig beschouwd worden, maar waarbij ze in feite zelfstandige ondernemers zijn, die hun arbeidskracht, kennis en expertise als produkt tijdelijk verkopen aan een of meer opdrachtgevers op basis van een contract voor de levering van diensten of goederen. Allerlei vormen van free-lance werk en de zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel) in de bouw vallen hieronder. De bovengenoemde ontwikkelingen maken deel uit van een reorganisatie van de ekonomische produktie, die al begin jaren tachtig is ingezet. Vanaf die tijd streefden bedrijven ernaar, vaste kosten zoveel mogelijk om te zetten in variabele kosten. Allerlei zaken die traditioneel in de bedrijven zelf werden gedaan, werden uitbesteed aan toeleveringsbedrijven, zoals het produceren van halffabrikaten en dienstverlenden taken zoals marketing, boekhouding, scholing van personeel, schoonmaak en onderhoud van machines. Daarnaast ging men grond, fabrieken en machines niet kopen maar huren van soms door de onderneming zelf opgerichte dochtermaatschappijen. Er werden bijvoorbeeld in de hotel en restaurant sector juridische contructies bedacht als franchisesytemen, waarbij een exploitatiemaatschappij de financiele risico's van het ondernemen volledig afwentelde op juridisch zelfstandige dochterondernemingen. Een exploitatiemaatschappij als Mc 'Donalds verkoopt in feite haar restaurantformule, kennis en expertise aan volledig zelfstandige ondernemers die dan een restaurant volgens deze formule kunnen beginnen tegen afdracht van een deel van de omzet aan de exploitatiemaatschappij. De produktie van eindprodukten werd soms een mondiale zaak; onderdelen worden in verschillende landen op de werled geproduceerd, waarna ze in assemblagebedrijven in een bepaald land in elkaar worden gezet. Gebruik makend van nieuwe technologien en drastisch verminderde transport- en telecommunikatiekosten produceren veel grote ondernemingen delen van de goederen en diensten die zij verkopen over de gehele wereld verspreid.

Op de bovenomschreven wijze is een produktiesysteem aan het ontstaan, waarbij het financierskapitaal zoals banken, pensioenfondsen en grote exploitatiemaatschappijen verzekerd is van regelmatige inkomsten en een gestage uitbreiding van haar kapitaal, terwijl de eigenlijke produktiesector de risico's van het ondernemen draagt. De flexibilisering van de arbeid sluit hierop aan. De ondernemers in de produktiesector proberen de risico's weer af te wentelen op de arbeidskrachten, die voor hen werk verrichten. Deze ontwikkeling is een tijdbom onder het op solidariteit gebaseerde systeem van sociale werknemers- en volksverzekeringen, zoals dat in de verschillende Europese landen is ontstaan en de ontwikkeling leidt tot nieuwe fragmentariseringen in verschillende belangengroepen onder de loonafhankelijke beroepsbevolking. Voor een deel van de arbeidskrachten werkt de bovengeschestte ontwikkeling heel goed. Zij beschikken over bijzondere kennis en vaardigheden, die het mogelijk maken dat zij uit flexibele arbeid een soms zeer hoog inkomen genereren. Zij verdienen genoeg om de hoge premies op te brengen die betaald moeten worden voor partikuliere verzekeringen tegen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Maar in een situatie, waarin een voortdurende strukturele werkloosheid bestaat, moeten mensen echter met elkaar concurreren, waarbij er afvallers zijn. Voor een deel blijven mensen met bijzondere kennis en vaardigheden hangen op een situatie, waarin ze betaalde arbeid verrichten op een laag inkomensniveau, waarbij er een aanvullende uitkering is of de arbeid wordt afgewisseld met een tijdelijke uitkering. Zij kunnen de hoge premies voor partikuliere verzekeringen niet opbrengen en ontlenen onvoldoende rechten aan de betaalde arbeid op de uitgeklede werknemersverzekeringen, zodat zij voor de aanvulling van hun inkomen aangewezen zijn op een minimumsteslel van bijstandsuitkeringen. Alleen al in Amsterdam, waar een groot aanbod is van arbeidskrachten met bijzondere kennis en vaardigheden in de culturele sector, nam het aantal bijstandsgerechtigden dat naast de uitkering betaald werk heeft toe van 2000 tot 6000 in de afgelopen drie jaar. Daarnaast blijft ook in de moderne dienstverleningsmaatschappij een grote hoeveelheid monotone arbeid bestaan waarvoor weinig of geen scholing vereist is. Sommige mensen verliezen de race om de leuke baantjes helemaal en zij zijn permanent op deze arbeid aangewezen. We leven steeds meer in een maatschappij, waarbij de 'onderklasse', voornamelijk bestaande uit vrouwen en migranten, de slecht betaalde, monotone arbeid op flexibele basis verricht, zoals schoonmaken, huishouden en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben, waarin ze zich kunnen ontplooien en waarbij hun huishouden in de villawijken wordt gerund door onderbetaalde werksters, thuishulpen en tuinmannen.

De werkgelegenheidspolitiek in Europa

De vraag is, wat de overheid doet, om de bovengeschetste ontwikkelingen te beinvloeden. De neoliberale politiek die aan het begin van de jaren tachtig werd ingevoerd had de volgende kenmerken, die als een aanpassing aan de bovengenoemde ontwikkelingen kan worden gezien. Door middel van grootschalige infrastrukturele projekten wordt getracht, werkgelegenheid te creeeren, waarna de industrien die zo ontstaan voor extra arbeidsplaatsen moeten zorgen. (Wegen, vliegvelden, havens). Ik heb de indruk, dat de calculaties over het aantal arbeidsplaatsen dat dat oplevert natte vingerwerk zijn, waarbij de samenleving geen enkele greep heeft op de vraag, of die arbeidsplaatsen ook geschapen worden en door wie ze bezet worden. Deze infrastrukturele projekten hebben dan ook niet in de eerste plaats tot doel, werkgelegenheid te creeren, maar om het transport voor de flexibele ondernemingen zo goedkoop mogelijk te maken. Deze doelstelling is verbonden met pogingen, de concurrentiekracht van een bepaald land ten opzichte van andere gebieden op te voeren door loonkostenverlagingen, bezuinigingen op de overheidsuitgaven (sociale zekerheid). Op deze wijze kan hier produktie naartoe worden gehaald, zo is de redenering. Deze politiek heeft echter niet geleid tot het verdwijnen van de strulturele werkloosheid, terwijl de verarming en de inkomesnverschillen tussen arm en rijk in Europa toenemen. Nu de sociaal-demokraten in veel Europese landen aan de macht zijn, proberen zij deze neo-liberale politiek op verschillende manieren te amenderen.

In de eerste plaats door onder de voorwaarden van door de liberalen geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot het begrotingstekort een omvangrijke derde sector te scheppen door het 'terugploegen' van uitkeringsgelden. In Nederland is deze ontwikkeling het verst gevorderd. Men probeert door Melkertbanen, banenpools etc. werkgelegenheid te creeren in de bwakingssector, de huishoudelijke arbeid, etc. Hierin moeten vooral de langdurig werklozen en andere kanslozen op de arbeidsmarkt worden geintegreerd.

In de tweede plaats neemt men allerlei maatregelen, om de flexibilisering van de arbeid en de arbeidsmarkt verder te bevorderen. Men heeft daarbij tot doel, flexibele, gemotiveerde arbeidskrachten te creeren, die van de ene baan naar de nadere gaan, en waarbij werkloosheid een tijdelijke zaak is voor het individu, die op een flexibele arbeidsmarkt na korte tijd weer werk heeft, al is het tijdelijk. Men ziet betaalde arbeid als het instrument bij uitstek om enerzijds de mensen weer een perspectief te geven, en mogelijkheden zich te ontplooien, anderzijds moet op deze wijze de toenemende fragmentarisering en het uiteenvallen van sociale verbanden worden tegengegaan. Daarbij zijn allerlei middelen om de werklozen onder druk te zetten geoorloofd. Op deze wijze zou het uiteenvallen van de samenleving en het ontstaan van grote groepen die permanent buiten het arbeidsproces staan kunnen worden voorkomen.

Verder streeft men naar het effienter en effectiever maken van arbeidsbemiddeling en sociale zekerheid door privatisering van de uitvoeringsorganen. Dan zou de dienstverlening verbeteren, omdat er concurrentie is. Sociale zekerheid verschuift daarbij steeds meer van collectieve inning van premies op basis van solidariteit naar partikuliere, individuele verzekering van risico’s. Ook dit is dus in feite een aanpassing aan de bestaande ontwikkeling.

De amenderingen van de nieuwe sociaal-demokratische regeringen verscherpen in mijn ogen de concurrentie tussen arbeidskrachten, de groeiende inkomensongelijkheid en de toenemende ongelijkheid in kansen op het soort arbeid dat verricht wordt.

Debatten

Tijdens de akties van de werklozen werden tegen deze maat- schappelijke achtergrond vele debatten gevoerd. daarbij komen vele strategische en inhoudelijke vragen aan de orde. het uiteenvallen van traditionele sociale verbanden van kerk, gezin, buurt en belangenorganisaties waarvan men lid kan worden, de voortgaande fragmentarisering in verschillende belangengroepen langs de nog steeds bestaande scheidslijnen van de sociale zekerheid, langs etnische scheidslijnen, en in het soort arbeid dat verricht wordt, het gebrek aan materiele en immateriele bronnen van mensen aan de onderkant van de samenleving, maken de organisatie van een emacipatiebeweging bijzonder moeilijk. Daarnaast bestaan er meningsverschillen over de eisen die gesteld moeten worden om de toenemende fragmentarisering en individualisering tegen te gaan en een nieuwe solidariteit op te bouwen. Aan de ene kant van het spectrum is er het standpunt, dat weer volledige werkgelegenheid wil, en in feite een herstel van de oude verzorgingstaten met meer overheidsingrijpen op nationaal nivo. In het kader van de steeds grotere onderlinge afhankelijkheid van de Europese staten en de mondialisering lijkt een terugkeer naar de oude welvaartstaten echter onmogelijk. Wanneer deze eis van betaald werk voor iedereen door een drastische uitbreiding van de overheidsector op nationaal nivo wordt gesteld, blijft men eenzijdig gefixeerd op betaalde arbeid als de oplossing van alle problemen. Dit versterkt onbedoeld het huidige arbeidsethos, waarin een mens pas als volwaardig wordt beschouwd en volwaardige rechten heeft als hij/zij deel uitmaakt van het circuit van de betaalde arbeid. Vanuit dit standpunt wordt het onder druk zetten van werklozen en de bezuinigingen op de sociale zekerheid gemotiveerd.

Aan de andere kant van het spectrum van standpunten wordt gepleit voor een loskoppeling van inkomen en betaalde arbeid in combinatie met een drastische arbeidstijdverkorting met behoud van loon. Ook deze eisen betekenen op zichzelf staand echter een aanpassing aan het onderscheid tussen rijk en arm, een tegenstelling die steeds groter wordt, waarbij de 'onderklasse' de baantjes moet doen, zoals schoonmaken en huishouden, en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben. Maar er is in de nieuwe sociale beweging een begin van een antwoord op de geschetste dilemma's. Een voorbeeld daarvan is de Italiaanse 'witte blousen beweging', de 'beweging van de onzichtbaren' die zichzelf zo genoemd heeft om aan te geven, dat de blauwe- boorden arbeidersbeweging, de traditionele arbeidersbeweging, niet meer bestaat. Het gaat om een beweging van onzichtbaren, van vrouwen, illegalen, daklozen, werklozen en ook studenten, die onvoldoende inkomen en kansen in deze maatschappij hebben. Ook deze beweging baseert zich op een analyse van het Fordisme en de veranderingen in het karakter van de arbeid die sindsdien plaatsgevonden hebben. In Italie eist deze beweging niet zozeer specifiek een basisinkomen of alleen hogere uitkeringen, maar burgerrechten, en een burgerinkomen, want in het Fordisme bestond er een relatie tussen burgerrechten, arbeid en inkomen. En in de nieuwe informatiemaatschappij moet die relatie opnieuw worden georganiseerd. Vele groepen zijn nu van fundamentele burgerrechten uitgesloten. In de Postfordistische maatschappij zijn de subjecten gefragmentariseerd en het is belangrijk een raamwerk te hebben, om ze te kunnen mobiliseren. Het gaat niet slechts om inkomen als geld, maar om een rechtssysteem met rechten, dus ook vervoer, wonen, demokratische burgerrechten, toegang tot culturele voorzieningen. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de migranten die de super-uitgeslotenen van deze tijd zijn.

Piet van der Lende

woensdag 9 februari 1994

De organisatie van uitkeringsgerechtigden en haar effecten

Met het oplopen van de werkloosheid en de dump van mensen in de WAO zijn er de afgelopen twintig jaar een veelheid van organisaties ontstaan, die zich bezig hielden met het organiseren van uitkeringsgerechtigden en het behartigen van hun belangen. Aanvankelijk waren het vooral werklozencomitees onder invloed van de CPN, maar omstreeks 1980 doen zich veranderingen voor. Er ontstaan zelfstandige WAO-groepen en komi­tees Vrouwen en de bijstand etc. In eerste instantie namen deze organisaties aan het begin van de jaren tachtig tamelijk radikale standpunten in; ze waren ook open. Er waren demonstraties, bezettingen, piket-lines tot aan akties van de meest radikale groepen, zoals proletarisch winkelen, etc. Zie akties voordeurdelerskortingen. De uitkeringsgerechtigden waren decentraal, georganiseerd, met een grote mate van autyonomie voor lokale groepen, terwijl er geen sprake was van bureaucratische procedures. De comitees en verenigingen hadden weinig leden, dus een kleine achterban in formele zin, maar vaak genoten zij een grote bekendheid bij de potentiele doelgroep, de spreekuren werden druk bezocht. Omstreeks 1983 waren er ook kontakten met andere sociale bewegingen, zoals de kraakbeweging. De soms in enkele dagen of weken georganiseerde spontane akties sloten aan bij de leefwereld van de achterban. Mensen werklozen, etc. reageren vaak pas op het moment dat een probleem zich voordoet, en eisen dan onmiddelijke aktie, met voorbijzien aan bureaucratische procedures en besluitvormingsprocessen. De invloed van deze vele kleine groepen moet niet worden overschat maar ook niet onderschat.

En dit laatste gebeurde wel, ook door kaderleden van de beweging zelf. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de reakties van Jaap Koopman, bestuurslid van het samenwerkingsver­band, tijdens een radio-interview op 20-7. Hij benadrukte, dat uitkeringsgerechtigden er niet in slaagden om voldoende macht te mobiliseren, die verslechteringen ongedaan konden maken en strukturele veranderingen in de maatschappij bewerkstelligen.[i] De groepen bleven klein, verbrokkeld en verdeeld. Het voeren van akties zoals bezettingen werd door hem overwegend negatief beoordeeld. Hij deed het af als incidenten. In een opzicht heeft Koopman gelijk: het is waar, dat uitkeringsgerechtigden in de afgelopen twin­tig jaar er niet in geslaagd zijn, een grote autonome sociale beweging op gang te brengen. Ook is het waar, dat demonstraties, bezettingen en stakingen de bezuinigingspolitiek niet hebben kunnen tegenhouden. Maar het is wel zo, dat uitkgerechtigdengroepen ism met andere sociale bewegingen er in geslaagd zijn, door kleine akties de publieke opinie te beinvloeden en hun eisen in te brengen in die andere bewegingen. Dit heeft de diskussie over een basisinkomen op gang gebracht en invloed uitgeoefend op de opvattingen van ambtenaren van uitvoerende instanties en binnen de vakbonden de positie van uitkeringsgerechtigden verbeterd.

Wanneer men wil bepalen, wat de invloed is van organisaties van uitkeringsgerechtigden in de maatschappij, is het onderscheid van belang dat Habermas maakt tussen de verschillende besluitvormingsniveau's in de maatschappij. Hij maakt dit onderscheid in navolging van Offe. (Habermas, de nieuwe onoverzichtelijkheid, blz 51). Op het eerste niveau neemt de politieke elite in de verzorgingsstaat beslissingen. Dit gebeurt voor een groot gedeelte in openbare debatten in de besluitvormingsorganen, zoals de Tweede Kamer waar de voors en tegens van bepaalde maatregelen door vertegenwoordigers van verschillende stromingen worden uitgewisseld. Daaronder ligt een tweede niveau waar een groot aantal anonieme groepen en collectieve actoren elkaar beinvloeden, coalities aangaan, de toegang tot produktie- en communica­tiemiddelen controleren en al minder duidelijk zichtbaar- met behulp van sociale macht de speelruimte van voor de thematisering van en de beslissing over politieke kwesties van te voren vastleggen. Daar weer onder ligt tenslotte een derde niveau, waarin moeilijk grijpbare communicatie stromen de gedaante van de politieke cultuur bepalen en met behulp van werkelijkheidsdefinities wedijveren om datgene wat Gramsci culturele hegomonie heeft genoemd. Hier vinden de trenbreuken in de tijdgeest plaats.

De wisselwerking tussen de verschillende arena's is moeilijk in kaart te brengen. Habermas zegt. dat de onderste arena tegen de beide andere moet worden gemobiliseerd. In de onderste arena wordt niet direct om geld en macht gestreden, maar om definities. Het gaat om de ongeschondenheid en autonomie van levensstijlen, bijvoorbeeld om de verdediging van trasditioneel ingeburgerde sub-culturen of om de "grammatica" van overgeleverde levensvormen. Regionalistische bewegingen vormen voor de een, feministische of ecologische bewegingen vormen voor de ander voorbeelden. Deze vorm van strijd blijft meestal latent. Hij beweegt zich binnen het micro-bereik van de alledaagse communikatie en verdicht zich slechts nu en dan tot openbare diskussies en intersub­jectiviteitsvormen van een hoger niveau. Daarna volgt een betoog over organisaties die op basis van het bovenstaande kunnen ontstaan en wordt een verbinding gelegd met de noodzaak van macht en intelligente zelfbeperking die de basis zou moeten vormen van de beinvloeding van de andere sturingsmechanismen staat en ekonomie. Ook Andre Gorz wijst op het hiervoor genoemde derde niveau, wanneer hij zegt: " elke maatschappij-verandering veronderstelt aanvankelijk het buiten-institutionele werk van de culturele en ethische verandering. Er kan geen enkele nieuwe vrijheid van bovenaf, door de instititutionele macht worden verleend, die niet al door de burgers zelf genomen en in praktijk gebracht is. In de wordingsfase van de beweging weerspiegeld het wantrouwen van de burgers ten opzichte van de gevestigde instellingen en partijen in wezen haar weigering de problemen in de gebruikelijke vormen te stellen". (Gorz, afscheid van het proletariaat, inleiding.)

Gesteld kan worden, dat de uitkeringsgerechtigden en hun organisaties al of niet in samenwerking met anderen, invloed hebben uitgeoefend op het derde niveau. Er zijn binnen en buiten de vakbonden vele kleine groepen ontstaan, die aktief zijn geweest, zonder dat dit noemenswaardig, afgezien van wat sensationele akties, doordrong in de media en de politiek. Voorlopige inventarisaties tonen aan, dat in sommige jaren iedere dag wel ergens in het land door uitkeringsgerechtigden aktie werd gevoerd. Dit heeft zich echter niet verdicht tot een duurzame autonome beweging op de andere niveau's en heeft niet geleid tot een fundamen­tele invloed op de politieke besluitvormingsprocessen, die tot een ander sociaal-zekerheidstelsel zouden kunnen leiden. Voorzover invloed werd uitgeoefend op de politieke besluitvormingsprocessen en veel akties met een massaler of duurzamer karakter gebeurde dit op een indirecte manier: in het kader van organisaties/belangengroepen met een bredere doelstelling; vakbonden, politieke partijen, zoals de CPN, vrouwenorganisaties, kerken, de kraakbeweging die in het begin van de tachtiger jaren sterk was. Een autonome sociale beweging van uitkeringsgerechtigden heeft zich de afgelopen twintig jaar niet ontwikkeld.

De vraag is, of dit ooit zal gebeuren. Daarbij zijn verschillende faktoren van belang. In de eerste plaats de beperkingen/mogelijkheden van uitkeringsgerechtigden zelf, maar niet in het minst ook de mate, waarin gevestigde belangenorganisaties van het tweede niveau en de staat/politci op het eerste niveau erin zullen slagen de aktiviteiten van uitkeringsgerechtigden binnen hun organisatie te integreren. Maar zoals gezegd, de akties werden overwegend negatief beoordeeld, en gefrustreerd door de onmogelijkheid de alsmaar voortgaande bezuinigingen te stoppen werd gezocht naar andere mogelijkheden om het overheidsbeleid te beinvloeden. alternatieve voorhoedeteorie Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve "voorhoedeteorie" die momenteel door verschillende wetenschappers naar voren wordt gebracht.[ii] Kort gezegd houdt deze teorie in, dat "objectieve" faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamenlijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigingspolitiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formuleren. Hun ideen zullen door alweer "objectieve" faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteindelijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefundeerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze "voorhoede" in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk. Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. Op zich is het m.i. juist, steeds alternatieve ideen voor de verzorgingsstaat naar voren te brengen, en dit te doen in samenwerking met andere sociale bewegingen. De grote zwakte van de alternatieve voor hoedeteorie is echter, dat niet wordt geanalyseerd, hoe die coalitiepolitiek van uitkeringsgerechtigden er uit moet zien, en in hoeverre uitkeringsgerechtigden moesten ingaan op voorstellen vanuit de overheid en de uitvoeringsorganen voor het ontwikkelen van overlegstructuren, die erop gericht waren de uitke­ringsgerechtigden binnen het systeem van de verzorgingsstaat te integreren. Daarover zijn de afgelopen acht jaar nauwelijks principiele diskussies in de openbaarheid uitgekristalliseerd. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals ekonomen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisa­tievormen niet alleen te verklaren is vanuit "objectieve" faktoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar ook vanuit de effectieve manier waarop de poli­tieke en bureacratische elite die in onze verzorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventuele verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren binnen clientenraden, en middels haar subsidiebeleid. Uitkeringsgerechtigden kunnen bij het opereren in kleine groepen niet vertrouwen op de "objectieve" faktoren, die de beleidsmakers zullen dwingen naar hen te luisteren, zij zullen ook aktief moeten werken aan het inbrengen van hun analyses en eisen bij andere sociale bewegingen en het voeren van akties-gericht op de langere termijn, om de publieke opinie te beinvloeden. Met name in het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden (LBU) maar ook op plaatselijk niveau werden pogingen ondernomen, de belangenorganisaties op een lijn te krijgen, en gezamenlijk argumenten te ontwikkelen, waarbij men niet meer alleen zou ingaan op de incidentele bezuinigingsmaatregelen van de over­heid, maar waarbij men een eigen alternatief zou ontwikkelen. Het LBU mislukte echter.

Velen wendden zich teleurgesteld af van de beweging; onder invloed van het welzijnswerk en subsidiering door de overheid ontstonden nieuwe initiatieven, zoals het samenwerkingsverband van WAO-platforms, die een minder radikale weg opgingen. De weg van het aktievoeren werd verlaten. Elementen uit de alternatieve voorhoede-teorie werden overgenomen. Wanneer je dan nu zoals Jaap Koopman zegt en wat het beleid van het Samenwerkingsverband is, als kleine organisatie vier keer per jaar met SOZA om de tafel zit, en met kracht van argumenten probeert verande­ringen te bewerkstelligen, dan is dat een illusie. Je kunt een bezetting niet afdoen met te zeggen, dat het een incident is. Het heeft wel degelijk invloed in het kader van andere sociale bewegingen. Nogmaals, uitkeringsgerechtigden moeten zich erop richten, door dat soort akties de publieke opinie over werklozen bij te sturen en samen met andere sociale bewegingen op deze wijze streven naar fundamentele veranderingen in de maatschappij op langere termijn. Daarbij is machtsvorming in samenwerking met anderen onontbeerlijk.[iii] In feite werd na het ineenstorten van de aktiegroepen karakter twee wegen gekozen: ten eerste de individuele hulpverlening, en ten tweede de weg van het overleg middels clientenraden, gehandicaptenraden, etc. Veel kaderleden verlieten daarbij het uitgangspunt, dat ze "ervaringsdeskundige" waren, dat ze een persoonlijk verhaal hadden, van zichzelf en anderen, waarin de onrechtvaardigheid van regels en de uitzichtloosheid van het huidige beleid in individuele situaties duidelijk tot uiting kwamen. Dit werkte vooral ook goed voor mensen met betrekkelijk weinig opleiding, die toch helder hun visie konden uiteenzetten. In clientenraden moesten procedures worden afgesproken, die een aanzienlijke beperking van de bewegingsvrij­heid van uitkeringsgerechtigden inhielden; men mocht niet meer praten over individuele gevallen, over het landelijk beleid en over het verband tussen de sociale zekerheid en andere zaken. Deze opzet sloot aan bij de werkwijze van grote bureaucratische belangenorganisaties, zoals de ANBo en de FNv en CNV, waar afdelingen, gewesten, werkgroepen, zelf moeten werken binnen demokratisch, dat wel, vastgestelde procedures, die de zelfstandigheid van de kaderleden in afdelingen inperken.

Tegenstelling dilemma.

Bij kleine lokale organisaties, die geheel autonoom opereren, zoals de komitees Vrouwen en de bijstand, bestonden deze beperkingen minder. De grote kracht van dergelijke kleine organisaties van achtergestelde groepen ten opzichte van de grote belangenorganisaties is nu juist, dat zij laagdrempelig zijn, iemand kan er terecht met zijn/haar verhaal zonder meteen gekonfronteerd tw worden met bureaucratische procedures terwijl toch een alternative visie werd ontwikkeld op de verzorgingsstaat. Vertegenwoordigers van dergelijke organisaties doorbreken maar al te dikwijls de opsplitsing in de maatschappij van besluitvormingskaders waarbinnen compromissen worden afgesloten, maar waar de mensen waar het om gaat afwezig zijn. Of om het anders te zeggen: de vertegenwoordigers van dergelijke organisaties vertolken de gevoelens van hun achterban potentiele doelgroep tegenover de directeur, de wethouder of de minister op de manier, waarop hun lotgenoten zich opstellen tegenover de individuele ambtenaar van de dienst. Daarvoor in de plaats werden echter in clientenraden diskussies gevoerd over ellenlange procedures, en proberen de beleidstaal van de ambtenaren over te nemen. Men dook in de juridische details van allerlei regelingen, en probeerde die regelingen op onderdelen door intensief gelobby in Den Haag of bij de gemeente gewijzigd te krijgen. Men probeerde daarbij de taal van de ambtenaren en de juristen te spreken. Daarbij keek men voor wat er op de agenda zou komen ahw naar de dient, wat die aan stukken produceerde. Daarover werd gediskussieerd. Vertegenwoordigers van belangenorganisaties waren nauwelijks in staat, vanuit hun eigen visie stukken te produceren. Wanneer hiertoe pogingen werden gedaan, zei of de GSD dat het prematuur was om het op de agenda te plaatsen, of in de clientenraad zelf werden procedurele argumenten naar voren gebracht, waardoor de voorstellen doodbloeden. Het is natuurlijk een subjectieve waarneming, maar ik ben van mening, dat veel kaderleden van uitkeringsgerechtigden organisaties en bijvoor­beeld clientenraden niet over de kennis- en vaardigheden beschikken om in dit opzicht effectief tegenspel te bieden aan ambtenaren die funktioneren in een professionele organisatie. Betekent dat dat de visie van de uitkeringsgerechtigden organisaties minder waardevol of juist is? allerminst. Maar de mensen moeten terugkeren naar zichzelf, naar hun eigen verhaal, en naar de visie op de toekomst, naar de grote lijnen, die in de dorre ambtenarentaal juist geheel achterwege blijft, zodat de "visie" van de ambtenaren vaak heel wat minder visie heeft dan van mensen, die de gevolgen van bezuinigingsmaatregelen aan den lijve voelen, en die vandaaruit de bureacratische domheid en tegenstrijdigheden heel wat beter onder woorden kunnen brengen dan de ambtenaren zelf. Knelpunt is ook, dat in veel organisaties enkele personen de dienst uitmaken. Zij beschouwen de organisatie eigelijk als hun persoonlijk bezit, het is hun levensvulling en hun werk geworden, en ze laten niemand anders toe.

De nadelen van vrijwilligersorganisaties.

De administratieve systemen zijn niet goed, zoals de boekhouding en de postverwerking, etc. Er is sprake van veel persoonlijke konflikten, en persoonlijke tegenstellingen. Sommigen gebruiken de organisatie als een middel om hun inkomen aan te vullen. De communicatie van de landelijke organisatioes met hun achterban is slecht. Maar ook lokale organisaties functioneren in dit opzicht niet naar behoren. Toch had de kombinatie van individuele hulpverlening en lobby/overleg middels clientenraden wel enig resultaat kunnen opleveren, wanneer de gegevens van de spreekuren op intensieve wijze zouden zijn gebruikt om bijvoorbeeld de uitvoeringsorganen onder druk te zetten en om de werkelijke uitwerking van regelingen aan te tonen. Hoe het in andere plaatsen is, weet ik niet, maar in Amsterdam kwam dit niet van de grond. spreekuurgegevens waren schaars, of gebrekkig geregistreerd, of bureaucratische procedures verhinderden een overzicht. Ik denk dat het een illusie is, te denken, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbeweging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteorie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenleving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewegingen. Anders zullen die nieuwe ideen nooit doordringen in de media etc.[iv] Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstandige politieke macht en het als kleine groepjes zonder kontakt met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de "Corona groep" op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd.[v]

Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat er geen andere oplossing is, en dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. "Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed". "Als er een compromis moet worden afgesloten, zijn we er zelf bij. Je kunt toch onderhandelen?". Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW-commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemakkelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlementaire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest; Diskussies over aktiepartij, etc. Het gaat er m.i. niet om, of ten allen tijde moet worden afgezien van onderhandelen/samenwerken met de staat. Wel is de vraag, vanuit welke positie je dat doet, en op basis van welke uitgangspunten. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissielid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordigend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed en hen mobiliseren werken aan daadwerkelijke veranderingen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de verhouding tussen onderhandelen/mobiliseren druk uitoefenen geheel zoek. Ook wordt wel het argument aangevoerd, dat werkelijke beslissingen nooit in officiele, openbare vergaderingen worden genomen. En dat lobby-werk vooral ook iets is, wat zich in de informele circuits afspeelt. Natuurlijk doen mensen niet alles in officiele vergaderingen, maar zoals het nu gaat vind ik dat vanuit het oogpunt van demokratie een gevaarlijke ontwikkeling. Sluit aan bij de tendens van uitkeringsorganen. Demokratie staat of valt bij een bepaalde mate van openbaarheid; wanneer alle beslissingen en alle informatie die van belang kan zijn "off the record tot stand komt, is dit laakbaar. kansen Het gaat niet om: wel of niet onderhandelen, maar om: in welke situatie verkeren de belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden op dit moment en welke prioriteiten stellen we in de huidige situatie. Uitkeringsgerechtigden hebben noch binnen noch buiten de politieke partijen en vakbonden veel invloed. Zij moeten trachten, deze invloed te ontwikkelen, door coalities met andere sociale bewegingen en door het voeren van kleine akties, niet door nu deel te nemen aan overleg structuren zoals clientenraden, waarin de manouvreerruimte bij voorbaat wordt ingeperkt zonder dat er iets tegenover staat.

De belangenorganisaties moeten er weer naar streven door lokale organisaties met een betrekkelijk grote autonomie en weinig bureaucratische regels opnieuw een verbinding tot stand te brengen tussen de dagelijkse leefwereld van de potentiele doelgroep en de visie voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat op langere termijn. Zij moeten trachten, de publieke opinie te beinvloeden, en samenwerken met andere sociale bewegingen, maar ook met progressieve delen van bijvoorbeeld kerken en vakbonden. De huidige situatie biedt kansen, die de kaderle­den van uitkeringsgerechtigdenorganisaties nu lijken te vergeten. Hiervoor heb ik gewezen op de toenemende kloof tussen de aspiraties en wensen van de bevolking en de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij men zich organiseert in belangengroepen (een veelheid van) en steeds meer tegenover de overheid en de politieke partijen komt te staan. De maatschappelijke ontwikkelingen en problemen, die uitkeringsgerechtigden in moeilijkheden brengen zijn in toenemende mate ook de problemen van andere groepen in de maatschappij, of van uitkeringsgerechtigden die zich niet als zodanig profileren, maar die wel aktief zijn in andere sociale bewegingen. Hoewel pessimisten anders willen doen geloven, zijn veel mensen aktief in pogingen, vanuit verschillende invalshoeken veranderingen tot stand te brengen. Uitkeringsgerechtigden kunnen hun visie op noodzakelijke veranderingen naar voren brengen. Bij het organiseren van aktiviteiten is het noodzakelijk, dat ook een konfrontatie optreedt met de standpunten van neo-conservatieve politici. Dit moet echter gebeuren door het organiseren van openbare debatten, en niet in achterafkamertjes op het ministerie. De huidige situatie biedt kansen, maar ook gevaren. Hiervoor heb ik erop gewezen, dat gepriviligeerde midden en hogere inkomensgroepen zich defensief kunnen gaan opstellen tegen over gemarginaliseerden; [vi] Daarnaast is er geen garantie, dat de toenemende armoede en uitzichtloosheid van gemarginaliseerden zich zullen vertalen in rationeel politiek verzet. Daarbij kan het zoeken van die uitweg zich ook uiten in indi­viduele oplossingen waarbij men het professionele criminele circuit binnentreedt of in spontane opstanden, die tot niets leiden en worden afgedaan als een openbare orde probleem, waar men meer politieagenten en stadswachten voor aanstelt.[vii] [viii]

samenwerking en organisatie van solidariteit.

Hiervoor hebben we gezien, dat in de verzorgingsstaat de sociaal-demokratie erin berustte, dat een complexe marktekonomie als de onze niet meer met eenvoudige recepten van arbeiderszelfbestuur opgeblazen en demokratisch hervormd kon worden. Het streven naar een indirecte beinvloeding van het ekonomisch systeem van investeringsbeslissingen van buitenaf vergde echter wel degelijk de organisatie van macht in de staat en zelfbeperking van burgers, dwz solidariteit of bereidheid, door middel van sociale premies een deel van het inkomen af te staan voor anderen. Men veronderstelde daarbij, dat de samenleving invloed op zichzelf zou kunnen uitoefenen met het op zichzelf neutrale middel van politiek bestuurlijke macht. We hebben echter in de eerste plaats gezien, dat er een gekompliceerde wisselwerking is tussen de bureacratische systemen en de politiek, waarbij pogingen vanuit de politiek compromissen af te sluiten die recht doen aan de claims van verschillende belangengroepeeringen worden vertaald in gekompliceerde regelgeving. Daarnaast gaan bureaucratien een eigen leven leiden, waarbij pogingen worden ondernomen middels allerlei regelgeving en controles de leefwereld van de individuele burger te koloniseren. Wanneer de politiek-bestuurlijke macht gevaren inhoudt en allerminst neutraal is, en zelf beteugeld dient te worden ontstaat een complex probleem. Wanneer de iegendynamiek van het bestuurlijke systeem aan banden gelegd dient te worden, moet de organisatie van de solidariteit en een sturingsvermogen op basis daarvan elders gezocht worden, nl in een volledig veranderde verhouding tussen autonome, op eigen kracht georganiseerde openbaarheden enerzijds en de via geld en bestuurlijke macht gestuurde handelingsdomeinen anderzijds. Daarmee moet de demokratische beoordeling van maatschappelijke belangen en de onderlingen afstemming op andere belangen en een universalistische rechtvaardiging van normen reeds mogelijk gemaakt worden onder het niveau van de partij-apparaten, die zich als organisatie hebben verzelfstandigd en als het ware in het politieke systeem zijn getrokken. Daarbij moet er niet een natuurlijk pluralisme ontstaan van afwerende subculturen, die zich in spiegelbeeld verhouden tot het neo-korporatistische overgangsgebied. Sociale bewegingen dienen dus op basis van solidariteit tot gemeenschappelijke uitgangspunten te komen. Er kan een onder­scheid worden gemaakt tussen drie levenssferen; De sociale bewegingen zullen zich moeten richten op de onderste sfeer. [i].

Wat was in dezen de positie van de vakbeweging?

[ii]. In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek "uitkeringsgerechtigden in beweging" van oa Rik van Berkel. [iii]. Discriminatie van werklozen vloeit niet alleen voort uit de hoogte van de uitkering, maar ook, dat politici die ug aan de schandpaal nagelen in de openbaarheid terecht worden geroepen en dat ug daarvoor steun zoeken bij andere sociale bewegingen, die maar maar al te vaak ook of vooral door ug worden gedra­gen. Kleine veranderingen bewerkstelligen middels clientenraden e.d moet geen prioriteit hebben. [iv]. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in teorie nooit een antwoord kan worden gegeven. dat antwoord ontstaat -misschien_ in de praktijk wanneer uitkeringsgerechtigden, aktief als vrijwillister bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open diskussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische konkrete analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van wetenschappers, dat er teveel faktoren zijn die de massa-organisatie van uitkerings­gerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan probren, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Ik heb een hekel aan voorhoedeteorien.) Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigingspolitiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutralisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten verschaffen over keuzen die zo'n organisatie wel en niet moet maken. Wel of geen banenpoolers in dienst nemen? In hoeverre mag een organisatie afhankelijk zijn van subsidie van de overheid? Welke (materiele) bronnen kunnen worden aangeboord indien men de overheidssubsidie wenst in te perken? Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevol­gen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met-cq konfronterend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coialities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samengaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele diskussie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbeweging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Nauwkeurige historische analyse. Voorbeeld WBVA, die haar subsidie kwijtraakte. Deze (machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing. Geen analyse van de konkrete historische ontwikkeling van de machtsverhoudingen. [v]. Mijn visie is, dat uitkeringsgerechtigden/armen kontakten moeten zoeken met andere bewegingen, voorzover die nog bestaan en proberen gezamenlijk standpunten te ontwikkelen. Maar daarbij is het vraagstuk van de mobilisatie wel degelijk aan de orde; veranderingen ontstaan niet aan de overlegtafel met mensen, die alles willen laten zoals het is, en ook niet door individuele hulpverlening. Hoewel geen tegenstrijdigheid. [vi]. Of zoals een aanwezige op een bijeenkomst van armoede raakt je het formuleerde: de minima komen in toenemende mate voor de keuze te staan, binnen de wet blijven en langzaam ten onder gaan of zeggen: deze rechtsorde is de onze niet, en andere uitwegen zoeken. Maar zoals de "alternatieve voorhoede-teorie" niet werkt, [vii]. Komt dat laatste er? Tijdens de WAO-maatregelen toen die werden aangekondigd, was ik nog optimistisch. Ik dacht: dit gaat toch echt te ver, maar na wat akties van de vakbonden die als hoogtepunt een door duizenden uitkeringsgerechtigden bijgewoonde demonstratie in Den Haag werd het akelig stil; de vakbonden hebben vervolgens geprobeerd, via de cao-onderhandelingen hier en daar de WAO-maatregelen enigzins te repareren, wel door het zelf te betalen. Ook de vakbonden bleven binnen de rechtsorde; geen politieke staking tegen de meerderheidsbesluiten van het parlement. [viii]. Akties in de afgelopen twintig jaar binnen en buiten de grote massa-organisaties hebben de steeds maar voortgaande bezuinigingen niet kunnen tegenhouden. Massale akties van uitkeringsgerechtigden buiten de kaders van de erkende vakbonden zijn uitgebleven. Nogmaals. geen "oplossing' maar prioriteiten stellen in de huidige situatie.

Piet van der Lende

vrijdag 29 oktober 1993

Duitse werklozen in aktie

In Duitsland is het verzet van uitkeringsgerechtigden heel wat
groter dan in Nederland. Op 29 oktober gingen in honderden duitse
steden werklozen de straat op. Ze protesteerden tegen het gedwon-
gen tewerkstellen van werklozen en de afbraak van de bijstand.
Het was voor het eerst dat een brede coalitie tot stand kwam van
vakbonden, ouderen, welzijnsinstellingen en zelfs sportverenigin-
gen. Het aantal deelnemers aan de afzonderlijke akties liep
uiteen van slechts een paar honderd tot een paar duizend, maar
toch. Vooralsnog lijkt in Nederland een dergelijke coalitie tegen
de afbraak van het sociale minimum met akties in zoveel steden
ondenkbaar.

In Duitsland is de Sozialhilfe, vergelijkbaar met onze bijstand,
anders opgebouwd. In Nederland bestond tot nog toe een systeem,
waarbij je een bepaald bedrag kreeg, het sociale minimum, waarvan
je alle noodzakelijke bestaanskosten moest financieren, zoals de
huur en andere vaste lasten, In Duitsland zijn de basisbedragen
lager en kun je "Mehrbedarfszuschlage' zeg maar bijzondere
bijstand krijgen voor bijvoorbeeld de huur. Bovendien bestond tot
nu toe in Duitsland een andere werkloosheidsverzekering die niet
aan een beperkt aantal jaren gebonden was, zoals de WW in Neder-
land.

Systemen groeien langzaam naar elkaar toe

Maar je zou kunnen zeggen, dat het Duitse en Nederlandse systeem
nu naar elkaar toegroeien, dezelfde kenmerken krijgen. Zouden
Duitse en Nederlandse politici veel met elkaar praten? In Neder-
land oppert men ook al een basisbedrag, 50% van het minimumloon,
dat door de gemeenten kan worden aangevuld tot bijvoorbeeld 70%.
En in Duitsland werden nieuwe bezuinigingsmaatregelen ingevoerd,
waarbij de WW werd beperkt tot twee jaar, waarna de werklozen net
als in Nederland aangewezen zijn op de bijstand. Net als in
Nederland zijn ook in Duitsland de diskussies over de mogelijke
bezuinigingen op het sociale minimum losgebarsten. Eenmalige
bijzondere bijstand werd daar al ingeperkt, terwijl bij huishou-
dens van meer dan vier personen de bijstand met 5% werd gekort.
"Mehrbedarfszuschlage" worden gekort en gelimiteerd.
Maar er is nog iets anders. In Nederland en Duitsland konden
werklozen in beperkte mate verplicht worden tot het vervullen van
gemeenschapstaken, zoals in de banenpool. Dat mag alleen als dat
werk "aanvullende" arbeid is. Dus als het geen bestaande betaalde
arbeid verdringt, en geen werk is dat al door werkenden met een
gewoon loon gedaan wordt. In Duitsland sprak men daarbij van
"zus„tzlicher Arbeit".
De Duitse regering nu, wil deze laatste bepaling met ingang van 1
januari 1994 schrappen.... Werklozen worden sterker onder druk
gezet om gemeenschapstaken te aanvaarden, zoals bij de stadsrei-
niging, bij de groenvoorzieningen, bij sportverenigingen en
badhuizen, of als hulpkracht in ziekenhuizen. Op straffe van
eerst een korting, en later stopzetting van de uitkering.
Bij deze gedwongen tewerkstelling ontbreekt een cao en sociale
verzekeringen. De aanvulling op de uitkering bedraagt soms 1tot 3
mark per uur, terwijl de mensen met een reguliere baan worden
ontslagen.

19 oktober:
"dag van de werklozen"

Op 19 oktober gingen in honderden Duitse steden de mensen de
straat op om tegen bovengenoemde plannen te demonstreren. De
akties werden georganiseerd door bonte samenwerkingsverbanden van
vakbonden, kerkelijke groepen en werklozenorganisaties, zoals het
ALV (Landesverband des Arbeitslosen Verbandes) en vele lokale
groepen, van sportverenigingen tot welzijnsinstellingen. Die dag
was het "wereldspaardag". De initiatiefnemers van de akties
doopten deze dag om tot "dag van de werklozen".
De wereldspaardag is bijzonder geschikt het vraagstuk van rijkdom
en armoede aan de orde te stellen. Op de dag zelf werden onder-
meer demonstratief spaarvarkens geslacht, want mensen in de
bijstand kunnen niet sparen. In Frankfurt am Main werden symbo-
lisch honderd mark biljetten van de sociale dienst naar de banken
gedragen. Om duidelijk te maken, wie het meest profiteren van
bovenstaande maatregelen. Alleen al in Mecklenburg Vorpommern
waren er meer dan 120 manifestaties.

In Berlijn vonden theateropvoeringen plaats. Er werd een drijf-
jacht op werklozen georganiseerd, de verzorgingsstaat werd ten
grave gedragen, en men liep demonstratief in zak en as.
In een verklaring schreef de co”rdinatie van werklozengroepen uit
de vakbonden, dat door de kortingen op de WW en bijstand miljoe-
nen mensen de armoede ingedreven worden. Als de plannen doorgaan,
zullen op 1 april 1994 290.000 langdurig werklozen uit de WW in
de bijstand verdwijnen. "Ze willen, dat we onze hoop verliezen,
maar ze moeten erop rekenen, dat we ons geduld verliezen".
Duitse werklozengroepen (Bundesarbeitsgruppen der Initiativen
gegen Arbeitslosigkeit und Armut) spraken zich eind oktober
nogmaals uit tegen iedere vorm van dwangarbeid, alsmede tegen het
scheppen van een arbeidsmarkt met onderbetaalde werknemers en
riepen op tot verder verzet.
Voor ons in Nederland geldt: gezien de tendens tot het naar
elkaar toegroeien van het Nederlandse en Duitse systeem zijn we
gewaarschuwd!

In een volgende KABAM laten we weten hoe het in Duitsland is
afgelopen.

Piet van der Lende

maandag 25 oktober 1993

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

In Utrecht werd op 25 oktober een studiedag gehouden over de
veranderingen in de bijstandswet. De studiedag was georganiseerd
door verschillende landelijke organisaties van uitkeringsgerech-
tigden. Een van de conclusies: de uitgangspunten van de oude
armenwet worden opnieuw ingevoerd.
In dit artikel besteed ik vooral aandacht aan de diskussie over
de strategie, die kan worden opgezet om de belangen van mensen
met een uitkering te verdedigen. Is er iets tegen te doen, en zo
ja, wat?

Eerst iets over de veranderingen in de bijstandswet zelf. Ver-
schillende sprekers konstateerden, dat de overheid in feite op
langere termijn streeft naar een verregaande privatisering van de
sociale verzekeringen.
Mensen moeten zelf maar een verzekering afsluiten om zich te
beschermen tegen de financiele gevolgen van ziekte, ouderdom en
werkloosheid, dus weg solidariteit. Daarnaast streeft men naar
een soort ministelsel; een nieuwe bijstandswet, waarbij de
uitkeringen in feite onvoldoende zijn om van te leven.
Men keert daarbij terug naar de uitgangspunten van de "onmaat-
schappelijkheidsbestrijding" die voor de Tweede Wereldoorlog
bestond. Kenmerk daarvan is, dat men de rechten maar vooral
deplichten formuleert, "zedelijkheidsnormen" ontwerpt, die strak
worden gekoppeld aan de financiele situatie van de client. Er
wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen hen die de uitkering
'verdienen', en zij, die het eigenlijk op grond van zedelijke
normen niet mogen hebben. Een prominent analyticus van de verzor-
gingsstaat als professor Schuyt pleit voor een dergelijk onder-
scheid.
Raf Jansen ging dieper in op de achtergronden van bovenstaande
veranderingen. Hij sprak op de studiedag over het opnieuw onder
charitatieve curatele stellen van de werklozen en zieken. Een
uitkering is geen recht meer, maar een gunst, die de rijken je
verlenen wanneer je je aan door hen opgestelde zedelijke normen
houdt. Op de individuele situatie toegespitste uitkeringen,
strengere controles, en grotere bevoegdheden voor de sociale
diensten betekenen in feite een restauratie van de oude charitas.
Jansen ging verder in op de ekonomische ontwikkelingen, die bij
de restauratie van dit oude charitasdenken een rol spelen. Er
komt een wereldomvattende concurrentie tussen grote ondernemin-
gen. Dus wordt gehamerd op de concurrentie tussen de ekonomische
machtsblokken. Alles en iedereen moet zich opmaken voor revoluti-
onaire ontwikkelingen in het kapitalisme op mondiaal niveau.


Alternatieve strategie

Raf Jansen gaf aan, dat de politici deze ontwikkeling als onver-
mijdelijk presenteren. Het is voor Nederland een onontkoombare
uitdaging, de onontkoombare ekonomische ontwikkeling schijnt geen
andere oplossing toe te laten dan voorop te fietsen. Deze uitda-
ging biedt ons, zo zegt bijvoorbeeld het orakel Bomhof, columnist
van de NRC, echter ook kansen op een nieuwe welvaart en een
toekomst met een schoon milieu. Als we maar bezuinigen, als de
collectieve lastendruk maar omlaag gaat en als in de uitvoering
van de sociale zekerheid en bij de werklozen maar tucht, orde en
discipline heersen. Dan ligt een grotere welvaart in het ver-
schiet. Raf Jansen vatte dit uitgangspunt samen onder het motto:
de sociale zekerheid afbreken om haar te behouden.
Jansen vroeg zich af, wat we hiertegen kunnen doen. Welk verzet
kunnen we organiseren?. Wat kunnen we nog doen tegen de autonome
logika van de marktontwikkeling of rest ons slechts doffe berus-
ting?
In de eerste plaats moeten we nuchter onder ogen zien, dat we
twintig jaar hebben gevochten om de verslechteringen tegen te
houden, en dat dit geen resultaat heeft gehad. Natuurlijk moeten
we blijven protesteren tegen de verslechteringen, maar zonder de
illusie, dat we ze kunnen tegenhouden.
Juist de hopeloosheid van de situatie schept volgens Raf Jansen
mogelijkheden om tot verzet te komen. Het inzicht, dat iets
onvermijdelijk is, geeft een gevoel van bevrijding, en daarmee
een richtlijn voor het handelen. We moeten, volgens Raf Jansen,
af van de mobiliseringsstrategie. Dus niet meer er naar streven,
met zoveel mogelijk mensen in demonstraties te hoop te lopen
tegen de verslechteringen. Dat werkt niet.


Andere samenlevingsvorm

Wel kunnen we de "normale" voortgang van de huidige ekonomie ten
einde denken. Dan blijkt het zo te zijn, dat het steeds verder
doortrekken van de modernisering in de huidige ekonomie leidt tot
tegenstrijdigheden, neveneffecten, die door het systeem niet meer
verwerkt kunnen worden, zoals de milieuvervuiling en de mas-
sa-werkloosheid. Die neveneffecten op wereldschaal kunnen worden
bekritiseerd.
Dit leidt tot perspectieven voor verandering. Het begint hier en
daar te dagen, dat grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de
werkloosheid, niet opgelost kunnen worden binnen de huidige
ekonomie. Dat kan de eerste stap zijn voor een omslag. Groepen
uitkeringsgerechtigden die zich organiseren moeten een alterna-
tief bieden voor de huidige geldekonomie. Zou er ook niet een
andere samenlevingvorm mogelijk zijn, waarin geld minder belang-
rijk is en betaalde arbeid niet de alles bepalende faktor? Zonder
een overheersende positie van betaalde arbeid moet het ook
kunnen. Jansen gaf daarbij een praktijkvoorbeeld van een diskus-
sie: de werklozen moeten tegen de werkenden met een hoger inkomen
niet zeggen: "wees solidair, de uitkeringen gaan omlaag, we
willen dat tegenhouden", maar: "Eet je wel eens kip?. Vind je dat
lekker? Weet je hoe die worden gekweekt, wat daar allemaal voor
medicijnentroep in zit om die kippen snel te laten groieen?. Ik
dacht dat we medicijnen haalden bij de apotheker en kip bij de
poelier". Vervolgens moeten we duidelijk maken, dat het absurd
is, dat het opvoeden van kinderen in onze maatschappij niet tot
de arbeid wordt gerekend, en het grootschalig fokken van medicij-
nen-kippen wel.
Daarna kunnen we aangeven, dat het arbeidsbegrip te eng bepaald
is, we kunnen het "normale" onderscheid tussen: uitkeringsgerech-
tigden krijgen geld en werkenden verdienen geld doorbreken. Zo
kunnen we onze opponent overtuigen.
Maar we moeten daarbij niet denken, dat de verandering afhangt
van de macht om mensen te mobiliseren. Wij hoeven de verandering
niet te bewerkstelligen. De twijfels over kernenergie zijn
ontstaan door de kernenergie zelf. We moeten ons richten op het
oprakelen van het debat en het verkennen van alternatieven.
Daarvoor hoef je niet met grote groepen te zijn.


Te optimistisch

Ik ben het eens met de opvatting van Jansen, dat protestbrieven
en betrekkelijk kleine demonstraties tegen de stroom van ver-
slechteringen niet helpen. Het heeft wat mij betreft ook geen zin
zitting te nemen in clientenraden e.d, om detail-veranderingen te
bewerkstelligen. Ook ben ik met hem eens, dat er uitgegaan moet
worden van een radikale kritiek op de verzorgingsstaat en dat van
daaruit alternatieven naar voren moeten worden gebracht. Het is
waar dat het kapitalisme door ekonomische groei met externe
effecten zoals milieuvervuiling te maken krijgt, die binnen het
bestaande systeem niet zijn op te lossen.
Maar Jansen is m.i. te optimistisch over de gevolgen van het in
kleine groepjes oprakelen van de diskussie voor alternatieven.
Het is helemaal niet zeker, dat politici hier in het licht van de
toenemende moeilijkheden naar zullen luisteren. Er is ook een
scenario mogelijk, dat leidt tot oorlogen, en voortgaande vernie-
tiging van de natuur. Daarom moeten we ons blijven afvragen,
onder welke voorwaarden en op welke wijze we macht kunnen ontwik-
kelen, om de alternatieven voor het huidige kapitalisme naar
voren te brengen. Jansen heeft in zoverre gelijk, dat op korte
termijn die macht voor de invoering van een alternatief niet zal
worden ontwikkeld.


Wat betreft de mogelijkheden voor mobilisatie van groepen aan de
onderkant van de samenleving kunnen we ons echter baseren op een
historische parallel. Er is een treffende overeenkomst tussen de
arbeidsrelaties van de veenarbeiders en de losse handwerkslieden
aan het einde van de 19e eeuw en die van uitkeringsgerechtigden
en mensen met flexibele kontrakten nu. Veel veenarbeiders ver-
richtten seizoenarbeid. Een groot gedeelte van het jaar waren ze
werkloos. In de periode dat ze in de veenderijen werkten kwamen
ze in opstand.
Ook nu is de grens tussen uitkeringsgerechtigden en werkenden
niet scherp te trekken. Veel mensen in de bijstand hebben een
baantje, vrijwilligerswerk of JWG en de veel bijstandsgerechtig-
den zijn slechts gedurende een of enkele jaren werkloos. Sommigen
wisselen perioden van werk af met perioden van werkloosheid. Net
als toen zijn de mensen aan de onderkant wel degelijk een produk-
tiefaktor van betekenis, zonder welke de maatschappij niet kan
draaien, zeker wanneer we de onbetaalde arbeid erbij nemen.
In het utopisch socialisme van de Sociaal-Demokratische Bond en
Domela Nieuwenhuis, baseerde men zich op een utopie, waaruit niet
alleen het kapitalisme maar alle vormen van onderdrukking werden
bekritiseerd. Er was een openlijke kritiek op het kapitalisme,
met een grote ruimte voor verschillende meningen, en met autono-
mie voor lokale groepen.
Dit sloot aan bij de leefwereld van de veenarbeiders. Latere
socialisten en communisten, die sterk gecentraliseerde, bureau-
cratische partijen en vakbonden hebben opgericht kregen in
Nederland nooit in die mate vat op de armste bevolkingsgroepen en
hebben hen niet tot verzet gebracht.
Uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging aan het einde van de
negentiende eeuw kun je afleiden, dat aan verschillende voorwaar-
den moet zijn voldaan, willen de armste bevolkingsgroepen tot
rationeel politiek verzet komen.
In de eerste plaats moeten zij, al is het maar via flexibele
deeltijdbaantjes, een produktiefaktor vormen, er moeten plaatsen
zijn waar ze met elkaar overleggen en elkaar ontmoeten en waaruit
ze tot verzet komen.
In de tweede plaats moet er bij konkrete akties een perspectief
zijn op inwilliging van de eisen. Dit perspectief bestond in de
negentiende eeuw tegenover de veenbazen, die, wanneer de turf
schaars was, gedwongen waren toe te geven aan de looneisen van de
arbeiders.
In de derde plaats moet een landelijke organisatie haar macht en
structuur ter beschikking stellen, zich achter de eisen van de
arbeiders scharen. Daarbij dient in de organisatievorm een
radikale open kritiek op de bestaande maatschappij te worden
gekombineerd met een grote autonomie van lokale groepen.
Wat betreft de perspectieven voor inwilliging van konkrete eisen
bij kleine akties zie ik op dit moment nog weinig mogelijkheden.
Wellicht dat een nieuwe vorm van utopisch socialisme, die uitgaat
van een fundamentele kritiek op het arbeidsbegrip in het kapita-
lisme vruchtbare uitgangspunten biedt voor de organisatie van
verzet op de langere termijn.


Piet van der Lende

woensdag 16 juni 1993

Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam

Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis
van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam.
Het boek kan worden besteld door fl 10,- over te maken op giro
2146793 tnv WBVA Amsterdam ovv bestelling werklozen in aktie.

Hoofdstuk 18

Conclusies

In de afgelopen periode heeft de overheid gestreefd naar algehele
loonmatiging. Dit komt tot uiting in de loonmaatregelen die de
diverse kabinetten hebben genomen. Verder was er bevriezing van
de uitkeringen, en zelfs een korting in 1983. Daarnaast kan het
beleid worden ingedeeld in twee fasen. In de eerste fase, die
afliep met de parlementaire enquete over het Rijn Schelde/
Verolme concern, was er een vergroting of handhaving van het
financieringstekort en bij Den Uyl zelfs pogingen tot een gerich-
te stimulering van de investeringen. Verder was er in de zeventi-
ger jaren zowel bij het kabinet Den Uyl als bij het kabinet van
Agt I een gerichte steunverlening aan individuele bedrijven. Dit
laatste betekende een grootscheepse overheveling van kapitaal
naar het bedrijfsleven. In deze periode trokken ondernemers hun
kapitaal terug uit verliesgevende bedrijfstakken. Juist die
steunverlening van de overheid maakte dit mogelijk. In de tweede
fase streefde de overheid naar steunverlening aan bedrijven die
winstgevend waren en technologisch vernieuwend. De individuele
steunverlening van verliesgevende bedrijven werd stopgezet
Daarnaast streefde men naar een algehele lastenverlichting voor
de bedrijven en een in ere herstellen van het marktmechanisme.
Het overheidstekort werd teruggedrongen, evenals de collectieve
lastendruk. Bezuinigingen op bepaalde overheidsuitgaven waren in
deze periode het sleutelwoord. De gehele periode overziende kan
worden gesteld, dat de overheid heeft gestreefd naar een beleid,
waarbij het terugtrekken van kapitaal uit bepaald bedrijfstakken
en de herinvestering in andere sociaal acceptabel werd gemaakt
door de scherpste kantjes van de sociale gevolgen wat af te
slijpen. Dit heeft echter wel geleid tot een grote armoede in de
maatschappij. Honderdduizenden arbeidskrachten werden afgedankt
en in de bijstand of de WAO geschoven. Voor hen was er geen
perspectief meer in de moderne dienstverleningsmaatschappij, die
sinds het begin van de jaren tachtig was ontstaan.
Kapitaal moest de afgelopen twintig jaar in beide perioden
beschikbaar komen voor de grote ondernemingen om hun beleid te
kunnen uitvoeren. Het overschot op de arbeidsmarkt heeft een
neerwaartse invloed gehad op de lonen in het algemeen. Het
overschot aan arbeidskrachten was in Nederland relatief groot
omdat de daling van de vraag naar arbeid samenviel met een
versnelling van de groei van het arbeidsaanbod als gevolg van de
"Babyboom" en de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. De
arbeidersgroepen, die in de traditionele industri‰le sector een
goed stelsel van arbeidsvoorwaarden hadden opgebouwd, werden
afgedankt en in de dienstensector vervangen door goedkopere
jongeren en vrouwen met (flexibele) deeltijdkontrakten. Verschil-
lende onderzoekers, zoals Elfring en Kloosterman, bevestigen deze
ontwikkeling. "Deze specifieke kombinatie van enerzijds een
herstrukturering van de Nederlandse ekonomie en anderzijds de
komst van een grote groep nieuwkomers heeft een snelle vervanging
van hoger-door lagerbetaalden mogelijk gemaakt. Jongeren en
vrouwen waren in het algemeen goedkopere arbeidskrachten". Met
andere woorden: Hiermee kon de onmogelijkheid van een algehele
loonsverlaging worden omzeild. Overigens deel ik verschillende
opvattingen van Kloosterman en Elfring niet. Zij zijn optimis-
tisch over de werkgelegenheid die de post-industri‰le samenleving
tot stand zou brengen. Ik vind dat niet. Het meest schokkende is,
dat het arbeidsvolume van de bedrijven in 1970 3.400.000 mensja-
ren bedroeg, en dat dit in 1988 nog steeds zo was. Met andere
woorden: in de afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid niet
toegenomen. Daar staat tegenover, dat het aantal werkzoekenden oa
door de groei van de bevolking sterk is gestegen. Met andere
woorden; volledige werkgelegenheid door ekonomische groei en
daling van de lonen is een illusie, tenzij de beroepsbevolking
kleiner wordt.

werklozengroepen

In de inleiding heb ik enkele vragen gesteld over de opvattingen
en de strategie van de werklozengroepen. In dit laatste hoofdstuk
wil ik die vragen nog eens langs lopen en trachten te beantwoor-
den. De eerste vraag was: in welk theoretisch kader plaatsten de
aktivisten van de WBVA de werkloosheid, en welke veranderingen
zijn er in hun zienswijze opgetreden?. De werklozengroepen die de
afgelopen twintig jaar aktief waren, hebben vanuit verschillende
ideologie‰n kritiek geleverd op het overheidsbeleid. Centraal
stond daarbij de kritiek op de uitgangspunten van het ekonomisch
model, dat door den Hartog en Tsjan in 1974 was ontwikkeld: de
voortdurende loonmatiging zou niet leiden tot meer werkgelegen-
heid, er waren geen garanties dat het ook maar iets zou opleveren
voor de vele werklozen.
De aktiecomit‚'s van werklozen gingen in eerste instantie uit van
de marxistische onderbestedingsteorie: om de werkloosheid te
bestrijden zou zowel een verhoging van de lonen als de uitkerin-
gen noodzakelijk zijn; verlaging ervan zou leiden tot verminde-
ring van de consumptie en onderbesteding, zodat de werkloosheid
zou toenemen en de ekonomie terecht zou komen in een spiraal naar
beneden. De opvatting overheerste, dat volledige werkgelegenheid
nog bereikbaar was. Een aantal van 200.000 werklozen vonden de
wbv's en werklozen actiecomit‚'s al schandelijk, zij konden zich
niet voorstellen, dat de werkloosheid nog veel desastreuzer
vormen zou aannemen. Protesten tegen de toenemende armoede in de
maatschappij en akties voor verhoging van de uitkeringen bleven
ook in de jaren tachtig bestaan. Naarmate de werkloosheid struc-
tureler en massaler werd, raakten de werklozengroepen echter
steeds meer overtuigd van de onmogelijkheid, ooit nog weer
volledige werkgelegenheid te bereiken; er kwam kritiek op het
arbeidsethos, waarbij betaalde arbeid als het alleen zalig
makende werd beschouwd. Ook vrijwilligerswerk kon zinvol zijn.
Mede onder invloed van de vrouwenbeweging en de comit‚'s Vrouwen
in de Bijstand werd meer de nadruk gelegd op de herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid en een opwaardering van het vrij-
willigerswerk. En bovendien, waarom zou je strijden voor het
openhouden van fabrieken, die milieuvervuilende produkten maakten
terwijl de arbeidsvoorwaarden in die fabrieken zeer slecht waren?
Dat leidde tot kritiek op het produktiestelsel, waarbij werklozen
zeiden: we gaan zelf wel zinvol werk zoeken en op basis van eigen
uitgangspunten samenwerken met anderen. De werklozengroepen in de
zeventiger jaren voerden aktie tegen de uitholling van het begrip
passende arbeid en het opleggen van strafkortingen. Dit gebeurde
vanuit het idee, dat het werklozenleger een loondrukkende werking
had, en dat het in het belang van werklozen en werkenden was, te
voorkomen dat werklozen gedwongen zouden worden werk beneden de
geldende arbeidsvoorwaarden aan te nemen. De sollicitatieplicht
als zodanig werd niet ter diskussie gesteld. Pas in de tachtiger
jaren kwam in de uitkeringsgerechtigdenbeweging de diskussie over
een drastische hervorming van het sociale zekerheidsstelsel,
waarbij werd nagedacht over de invoering van een basisinkomen.
Ook vanuit de WBVA werd de sollicitatieplicht ter diskussie
gesteld. Er werd echter niet expliciet gekozen voor een basisin-
komen.

organisatievormen

De tweede vraag die ik in de inleiding stelde heeft betrekking op
de organisatievorm die men koos om de grote groep van werklozen
en andere uitkeringsgerechtigden te bereiken. In eerste instantie
werd gekozen voor de vorm van het actiecomit‚, dat geen op
schrift gestelde formele besluitvormingsprocedures kende en
waarbij snel kon worden gereageerd op politieke ontwikkelingen
via gerichte, kort durende acties. De actiecomit‚'s waren bedoeld
om zowel de overheid als de vakbonden onder druk te zetten
middels piket-lines, manifestaties en demonstraties. De aktivis-
ten van de comit‚'s probeerden daarbij de solidariteit tussen
werkenden en werklozen te organiseren en als intermediair op te
treden tussen georganiseerden en ongeorganiseerden. De laatste
groep wilden de comitees ook lid maken van een vakbond. De
comit‚'s waren echter niet bedoeld als een duurzame organisatie
naast de vakbonden; veel aktivisten van de comit‚'s waren lid van
beide. Er werd gestreefd naar een coalitie met werkenden omdat
werklozen en werkenden uiteindelijk dezelfde belangen zouden
hebben. Er werden vooral offensieve eisen gesteld voor een
verbetering van de materi‰le positie van werklozen, zoals de
akties voor een duurtetoeslag lieten zien. Daarnaast werd aktie
gevoerd om de werklozen uit de bijstand te houden.
In 1977 werden overal Werklozen Belangen Verenigingen opgericht.
Vanaf 1977 komt een ontwikkeling op gang, waarbij de werklozen-
groepen steeds losser kwamen te staan ten opzichte van de vakbe-
weging. De verenigingsvorm had de bedoeling, duurzamer organisa-
tievormen buiten de vakbeweging tot stand te brengen, zodat
middels geformaliseerde, demokratische besluitvormingsprocedures
en grote ledenbestanden ook op de langere termijn vanuit een
onafhankelijke positie aktie gevoerd kon worden voor de belangen
van uitkeringsgerechtigden. De banden met de vakbeweging werden
echter niet geheel verbroken; nog steeds bleven de verenigingen
streven naar een grote coalitie tussen werkenden en uitkeringsge-
rechtigden. De eisen werden echter defensiever: van "geen werklo-
zen naar de bijstand" naar: "handen af van de sociale verworven-
heden". De WBVA had in de beginperiode ongeveer 1500 leden.
Landelijk waren zo'n 6000 uitkeringsgerechtigden bij een WBV
aangesloten. Het in stand houden of zelfs uitbreiden van een
dergelijke onafhankelijke beweging is echter mislukt. Naarmate de
bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de uitkeringen voortgin-
gen, werden steeds meer mensen uit het arbeidsproces gestoten.
Deze mensen waren verdeeld over verschillende sociale verzeke-
ringswetten en de groepen hadden een verschillende historische
achtergrond en specifieke belangen, die steeds meer naar voren
kwamen en hebben geleid tot een veelheid aan organisaties. De
landelijke WBV stortte geheel ineen en ook bij de WBVA was er een
teruggang in aktiviteiten. Er ontstonden meningsverschillen met
bijvoorbeeld het werkgelegenheidscomit‚ dat nog steeds streefde
naar het openhouden van bedrijven, die ten dode waren opgeschre-
ven. Aan het begin van de jaren tachtig ontstonden naast lande-
lijke organisaties van WAO-ers, vrouwen in de bijstand en werklo-
zen, actief in de Projecten Mensen Zonder Werk een veelheid van
lokale organisaties, die geen deel uitmaakten van een structureel
landelijk overleg. Ook de WBVA werd een meer lokale organisatie
die slechts incidentele kontakten onderhield met landelijke
organisaties. In die zin was er sprake van een lokale organisa-
tie, maar er kam m.i. niet worden gesteld, dat ook de eisen een
meer lokaal karakter droegen dan in de zeventiger jaren. In beide
decennia werd enerzijds gestreden tegen misstanden bij het
arbeidsbureau en de sociale dienst, terwijl ook werd geprotes-
teerd tegen landelijke ontwikkelingen. Alleen in de zeventiger
jaren gebeurde dat in min of meer duurzame landelijke samenwer-
kingsverbanden terwijl er in de tachtiger jaren slechts sprake
was van kortstondige samenwerking op landelijk niveau. Er trad
zoals reeds gezegd wel een verandering in eisen op, in de zin,
dat meer de nadruk werd gelegd op afschaffing van de sollicita-
tieplicht en een drastische herverdeling van betaald en onbetaald
werk, en een kritiek op het arbeidsethos. De WBVA beschouwde
zichzelf daarbij niet meer als een soort voorhoedeorganisatie in
verenigingsvorm, die probeerde zoveel mogelijk leden te werven en
aktie te voeren voor de belangen van de werklozen in het alge-
meen. Men ging de weg op, waarbij de WBVA werd gezien als een
voorziening met faciliteiten en betaalde krachten, en waarbij de
organisatie zich zou kunnen inzetten voor specifieke groepen
uitkeringsgerechtigden, die aktie wilden voeren voor hun speci-
fieke belangen. Daarbij benaderde men de werklozen niet meer als
een groep als geheel, maar schonk men aandacht aan specifieke
groepen, met name vrouwen en jongeren, en -via het Uitkerings-
front ook de belangen van mensen op het absolute minimum. Men
bleef zoeken naar mogelijkheden, om al die verschillende groepen
met elkaar te verenigen, zowel in WBVA verband als middels
"Platforms" en "Fronten". Eventuele coalities met werkenden in de
erkende vakbonden verdwenen geheel uit het zicht. Er werd meer
kontakt gezocht met andere min of meer autonome sociale bewegin-
gen, zoals vrouwenorganisaties, krakers, anti-militarisme groe-
pen. Deze coalities leidden tot kortstondige oplevingen van
akties van uitkeringsgerechtigden. De akties werden daarbij
radikaler, niet alleen maar manifestaties en demonstraties, maar
ook betaalstaken, bezettingen, en boycotacties. Pogingen, om
zelfstandig een duurzame samenwerking tot stand te brengen tussen
de verschillende groepen uitkeringsgerechtigden zijn zowel op
Amsterdams als landelijk niveau mislukt.
In de tachtiger jaren was er ook op Amsterdams niveau echter
sprake van verschillende organisatievormen. Toen de subsidie werd
stopgezet poogde de WBVA zich weer te ontwikkelen tot een belan-
genvereniging voor uitkeringsgerechtigden; de ledenwerving werd
weer ter hand genomen, en er werden weer meer algemene politieke
eisen gesteld. Wel bleef men zich richten op de specifieke
positie van vrouwen, jongeren en langdurig werklozen in de
bijstand, die allen op het minimum zaten. In de praktijk heeft de
WBVA in haar advieswerk vooral te maken met mensen in de bijstand
en dus met de sociale dienst. Er komen vrij weinig vragen binnen
van WW-ers en dus mensen die met bedrijfsverenigingen te maken
hebben.
Ondanks spraakmakende akties, is de WBVA er in de tweede helft
van de tachtiger jaren niet in geslaagd een wat grotere aanhang
te verwerven, zoals de WBVA die in haar beginperiode had. Toen in
1986 duidelijk werd, dat de gemeente twijfelde over verdere
subsidiering van de vereniging, was men niet in staat een effec-
tieve strategie op te zetten en aanhang te mobiliseren om te
voorkomen, dat men zou worden wegbezuinigd. Enerzijds wilde men
radikale akties tegen de heersende trend in het overheidsbeleid,
anderzijds wilde men de WBVA zien als een gesubsidieerde voorzie-
ning, waar uitkeringsgerechtigden terecht konden om aktie te gaan
voeren. In het kader van de bezuinigingen bij de overheid en de
door haar geformuleerde prioriteiten was voor zo'n vereniging
geen plaats meer, en het lukte niet, werklozen te mobiliseren
tegen het wegbezuinigen van (sociaal culturele) voorzieningen
voor deze groep. Ook de Projecten Mensen Zonder Werk werden
grotendeels wegbezuinigd.
Naast de WBVA waren er echter in de tachtiger jaren ook pogingen
tot andere organisatievormen. Het Krisis Komitee Oost zag zich-
zelf als een komitee van buurtbewoners, waarbij niet alleen
uitkeringsgerechtigden waren aangesloten. Alle mensen op een
minimum-dus ook een groot gedeelte van de werkenden en bijvoor-
beeld bejaarden- moesten vanuit een basisorganisatie op buurtni-
veau samen strijden om de bezuinigingen tegen te houden. Een
veelheid van eisen kon daarbij naar voren worden gebracht: op het
gebied van de sociale zekerheid en de sociale dienst, de gezond-
heidszorg, de bezuinigingen op buurtinstellingen, de legitimatie-
plicht, de hoge huren en gasprijzen.
Het KKO probeerde op die manier een bijdrage te leveren "aan het
verzet tegen onderdrukking, racisme, seksisme en milieuvernieti-
ging vanuit een onafhankelijke en demokratische basisbeweging".
Het KKO wees voorhoedeteori‰n daarbij van de hand. De verschil-
lende belangenorganisaties op buurtniveau moesten samen, ondanks
misschien verschillende uitgangspunten, werken aan bewustwording
van buurtbewoners en het opbouwen van een eigen alternatief. Het
KKO heeft zoals we zagen in 1986 geprobeerd de Prinsjesdag-
aktiedag beweging weer van de grond te krijgen, waarbij in
verschillende steden en buurten aktie werd gevoerd door samen-
werkingsverbanden van belangenorganisaties.

Het belang van coalities

Uitkeringsgerechtigden hebben de afgelopen twintig jaar geen
krachtige, massale sociale beweging in gang kunnen zetten.
Voorzover uitkeringsgerechtigdengroepen akties voerden waarbij
meer dan enkele tientallen tot enkele honderden mensen aanwezig
waren, gebeurde dit steeds in het kielzog van en gebruik makend
van de kracht van andere sociale bewegingen. In de zeventiger
jaren was er een coalitie met vakbonden en de CPN, die de werklo-
zencomit‚'s en later de WBV's enige invloed gaf. Daarna waren het
de samenwerking met de vrouwenbeweging en de kraakbeweging die
van belang waren. In de tweede helft van de tachtiger jaren vond
vooral een diskussie plaats over de toenemende armoede in de
maatschappij, omdat de kerken zich daarvoor gingen inzetten.
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over de resultaten van de vele
akties die zijn gevoerd. Wanneer het gaat om het overheidsbeleid
lijken die resultaten gering; de achtereenvolgende regeringen
gingen gestaag voort op de weg van de afbraak van de sociale
zekerheid. Bovendien lijken de resultaten van de verschillende
akties moeilijk te meten. Het is slechts zelden zo, dat uitke-
ringsgerechtigden aktie voerden voor een bepaalde eis, en dat
deze dan ook enige tijd daarna geheel of gedeeltelijk werd
ingewilligd. Alleen in de eerste helft van de zeventiger jaren
lijkt die relatie enigzins te bestaan. Toch hebben de verschil-
lende groepen naar mijn mening wel invloed uitgeoefend op de
overheid en de uitvoerende instanties. Het vele advieswerk dat
men heeft gedaan, akties zoals bezettingen, piket-lines e.d
hadden wel hun effekt op het beleid van de gemeenten, de uitvoe-
rende instanties en de opvattingen van ambtenaren. Een uitgebrei-
der onderzoek dan ik heb gedaan zou echter noodzakelijk zijn om
deze invloed nauwkeuriger vast te stellen. Een apart vraagstuk
daarbij is de invloed van kritische uitkeringsgerechtigden binnen
en buiten de erkende vakbonden op het beleid van die organisa-
ties.

videoclip Bijstandsbond