Posts tonen met het label arbeidsmarkt. Alle posts tonen
Posts tonen met het label arbeidsmarkt. Alle posts tonen

dinsdag 13 augustus 2019

De VVD over de toeslagen en de armoedeval voor minima

De berekening van het VVD raadslid is sowieso onzin. Een belastingdeskundige wees ons erop, dat mevrouw geen rekening houdt met de zogenaamde inkomens afhankelijke combinatiekorting. De verschillen tussen het gezin met en zonder bijstand zijn dus veel groter dan mevrouw suggestief suggereert.

Het VVD raadslid Claire Martens in Amsterdam heeft iets uitgerekend. Een gezin bestaande uit twee hardwerkende Amsterdammers met één kind waarbij de ouders allebei een minimuminkomen verdienen, houdt per maand slechts 25 euro meer over dan een Amsterdams gezin bestaande uit een kind waarvan de ouders allebei in de bijstand zitten. De volledige berekening kun je lezen in de Telegraaf en hier. Conclusie Claire Martens: ik ga vragen stellen aan het college. (Aan Rutger Groot Wassink dus. We zijn benieuwd wat hij ervan vindt) „Als je tot de conclusie moet komen dat je door hard te werken letterlijk maar een paar euro’s meer overhoudt dan een gezin dat niet werkt, is dat niet rechtvaardig.”

Wat vinden wij bij de Bijstandsbond van de berekening en de conclusie van Claire Martens?

dinsdag 24 september 2013

Economie en arbeidsmarkt Amsterdam

Uit de nieuwsbrief Vakbeweging in beweging Lokaal Amsterdam september 2013


Pijnlijke tegenwind in 2e fase Grote Recessie
  
De stad Amsterdam is één van de belangrijkste centra van economische activiteit in Nederland. Handel, Financiële Dienstverlening, Transport, Toerisme, Wetenschap, Cultuur en de Creatieve Industrie zijn de belangrijkste bronnen voor economisch welzijn voor Amsterdam. De “Grote Recessie”die is ingetreden na de “bijna ineenstorting” van het Bank- en Kredietwezen in de Atlantische wereld in 2008-2009 heeft de Amsterdamse economie geraakt. Allereerst, 2008-2010, minder sterk dan elders in Nederland. De 2e fase van conjuncturele neergang 2011-2013 doet zich echter nu pijnlijk voelen.
   
Basis wel op orde
  
Handel, Transport, Toerisme bewegen door de internationale vervlechting mee met economische ontwikkelingen in de Europese Unie en in de rest van de wereld. De Aziatische en Amerikaanse economieën hebben tot nu toe weer de weg omhoog gevonden na het “Lehman" - debacle. De Europese Economie toont voorzichtige tekenen van herstel. (zomer 2013) Zij het dat dit herstel vooralsnog kwetsbaar is en vooral in de industriële productie een grillig patroon vertoont van groei gevolgd door terugval. De Europese groei aanjagende factor is daarnaast nogal eenzijdig afhankelijk van de economische motor van de Duitse Bondsrepubliek. De andere economische Europese grootmachten (Span-je, Italië, Frankrijk en Groot-Brittannië) kampen nog met structurele problemen. Problemen die er toe leiden dat hun Binnenlands Product nog onder het niveau ligt van 2008. Het jaar waarin de “Grote Recessie” intrad. De klassieke Amsterdamse welvaartsproducenten hebben door hun verworven voorsprong in kennis en vaardigheden hun plaats in de wereld weten te behouden. Toename van activiteit is echter gering. De klassieke Amsterdamse economische krachtbronnen draaien tot nu toe stationair. De Stad zelf is door haar ligging en de kwaliteit van haar hooggeschoolde beroepsbevolking nog steeds een aantrekkelijke vestigingsplaats voor bedrijven die werkzaam zijn in de bedrijfs-takken van Groothandel en Transport.
  
Manifeste krimp

De Amsterdamse economie wordt bovenmatig getroffen door een manifeste afbrokkeling van 2 eertijds sterke krachtbronnen van haar economie. Dit zijn de sectoren van Financieel Dienstverlening en de Creatieve Industrie. Elk idee, vroeger gekoesterd door de Amsterdamse Stadsbestuurders, dat de Zuid-As het Canary Wharf op het Europese continent zou kunnen worden zal moeten worden bijgezet in het Museum van Illusie Denken. Het financiële centrum van Frankfurt is hiervoor beter toegerust en beschikt over de Europese Centrale Bank. Daarnaast herstructureert de financiële sector op wereldniveau zich zelf door vereenvoudiging en het afscheid nemen van onnodige exotische activiteiten. De opkomst van Azië vertaalt zich ook in een beweging in de Financiële sector naar het Oosten. Werkgelegenheid in de eertijds belangrijke financiële dienstverlening in Amsterdam neemt sterk af. De sector krimpt letterlijk en figuurlijk. Technologische vernieuwingen versterken het proces van uitstoot van arbeid. Er is manifest sprake van werkgelegenheidsverlies. Het baanverlies en het wegtrekken van hooggeschoold personeel remt de groei van consumptie en dempt daarmee economische activiteit in de stad in allerlei dienstverlenende activiteiten en detailhandel. Ook al is er elders sprake van groei dan geschiedt dit in een omgeving waarin stevige remmende krachten aan het werk zijn. Technologische veranderingen doen de eertijds bloeiende Creatieve Industrie (reclamewezen, mediawereld, specialistische drukkerijen. Kunst en cultuur ) in de Stad Amsterdam kraken. Het nieuwe speelgoed van I-pad, E-boek, Legal en IlIegal down loading doet de arbeidsintensieve Creatieve Industrie op haar grondvesten schudden. De toegevoegde waarde is aan ernstige erosie onderhevig meldt de Economische Verkenning 2012 van de gemeente Amsterdam.
De negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid van technologische vernieuwing in de Creatieve Industrie worden versterkt door afname van opdrachten die voortvloeit uit de reeds gememoreerde krimp van de eertijds supervermogende Financiële Dienstverlening.
  
Extra tegenwind
  
De Nederlandse economie is in de eerste decade van de 21e eeuw in het spoor van een Kredietbel Economie terecht gekomen. Ongeremde particuliere krediet verlening heeft een kunstmatige over-consumptie gegenereerd. Het Bankenstelsel is door riskante financiering d.m.v. interbancaire leningen zwak. De benodigde staatsinterventie in het Bankenstelsel heeft naast de toenemende uitgaven ingevolge ons sociaal zekerheidsstelsel geleid tot toename van staatsschuld en financierings-tekorten op de Rijksbegroting. De 3 kredietbellen van Nederland worden in het kader van gemaakte afspraken in de Europese Muntunie en in andere internationale instellingen naar beheersbare proporties teruggebracht. Het rijk bezuinigt en verschaft aan alle andere overheden minder middelen voor het verrichten van taken. Deze krimp vertaalt zich in afbrokkeling van werkgelegenheid bij de overheden zelf. Middelen om een activerend economisch en arbeidsmarktbeleid te voeren nemen in omvang af. De reeds aanwezige remmende krachten in de economie krijgen volgens de theorie een extra remkracht.

Negatieve spiraal in Amsterdamse Arbeidsmarkt

Vooral voorjaar en zomer 2013 is de Arbeidsmarkt in Amsterdam vanuit het werknemersperspectief in een uiterst onaangename negatieve spiraal terecht gekomen. Het aanbod van arbeid, (hoogge-schoold- middelbaar geschoold- laag geschoold) neemt toe. De vraag naar arbeid, ( de aanwezige vacatures van bedrijven en instellingen), neemt af. Het starters klimaat voor beginnende ondernemers is verre van rooskleurig. De Arbeidsmarkt staat op zijn kop zeggen onze Zwolse FNV Collega’s in een aankondiging voor een openbare FNV -Bijeenkomst. Wat voor Zwolle geldt is ook voor Amsterdam waar. De waarheid is dat Nederland wordt geconfronteerd met recordwerkloosheid. Volgens de Werkloosheidmeter nam de werkloosheid in de maand september 2013 met 700 per dag toe. Elk idee dat snel verbetering zal optreden is voorlopig uitgesloten. Wat we zien is het verschijnsel van “Baanloze Groei”. D.w.z. dat de toename van activiteiten niet evenredig leidt tot het creëren van arbeidsplaatsen doordat bedrijven van ongebruikte capaciteit gebruik maken en technologisch vernieuwen. Opmerkelijk is dat hooggeschoolde en duurbetaalde werknemers niet meer vrijgesteld zijn van “exit beleid”. Velen van hen kunnen in de eigen sector niet meer aan de slag en moeten na een grondige heroriëntatie elders op de arbeidsmarkt een nieuwe loopbaan opbouwen. Het oplossen van de zich voordoende vraagstukken gaat lang duren. Het enige lichtpunt is dat bij een vergrijzende Nederlandse bevolking een onontkoombare vervangingsvraag gaat optreden. Echter de Amsterdamse beroepsbevolking is in relatieve zin tamelijk jong.
  
Kengetallen Amsterdamse Arbeidsmarkt
  
Adequate beleidsvorming door de FNV leiders in Amsterdam vraagt allereerst om kennis van feiten. Hieronder worden een aantal relevante kengetallen weergegeven:
  
WERKLOOSHEID NEDERLAND     SEPT.2013                 8,6%                                      746 505
WERKLOOSHEID NEDERLAND  2009                              3,7%                                      302 000
WERKLOOSHEID EUROPESE UNIE K2-201                  11,9 %                                 26 000 000
WERKLOOSHEID AMSTERDAM   K2-2013                   10,4 %                                      44 000
JEUGDWERKLOOSHEID AMSTERDAM K2-2013        20%                                           15 000
WERKLOOSHEID JONGE VROUWEN ASD K2-2013                               18  %
WERKLOOSHEID JONGE MANNEN ASD K2-2013                                  22  %
WERKLOOSHEID JONGE MIGRANTEN ASD NIET-WESTERS             39 %
WERKLOOSHEID LAAGOPGELEIDEN ASD K2-2013                             17,5 %
WERKLOOSHEID MIDDELBAAR OPGELEIDEN ASD K2-2013            12,5 %
WERKLOOSHEID HOOGOPGELEIDEN ASD K2-2013                                5%
WERKLOOSHEID AMSTERDAM  ZUIDOOST                                            19 %
WERKLOOSHEID AMSTERDAM NOORD                                                  14 %
WERKLOOSHEID AMSTERDAM NIEUWWEST                                        13 %
WERKLOOSHEID AMSTERDAM WEST                                                       11%

Mondriaan Akkoord Werknemers –Werkgevers –Rijksoverheid

Werknemers, Werkgevers en Rijksoverheid hebben in het Mondriaan Akkoord (Sociaal Akkoord) afgesproken door gezamenlijke inspanning een ondernemend en socialer Nederland op de kaart te zetten . (www.stvda.nl/persberichten). Doel is te komen tot intensivering van het regionale arbeidsmarktbeleid. Het middel hiertoe is samenwerking tussen regionale werkgevers, vakbondsbestuurders en wethouders. Dank zij het onvermoeibare werk van Jan Bakker, (oud voorzitter OR ABNAMRO) , van FNV Bond-genoten is vanuit de FNV een eerste stap op dit terrein ondernomen. Jan Bakker, heeft in april 2013 een bijeenkomst georganiseerd waarin tussen relevante betrokkenen de rol van de MBO - stage aan de orde is gesteld. Het doel was om te komen tot een verbetering van de uitvoering van het stage-beleid voor MBO -studerenden in Amsterdam. Beraad is nodig welke verdere stappen door de FNV in het Amsterdamse nodig zijn om op adequate wijze de belangen van werknemers, toekomstige werk-nemers en voormalige werknemers te behartigen op het terrein van het Arbeidsmarktbeleid in Amsterdam.
   
Jan Witting. ( Coördinator FNV Lokaal Amsterdam)

maandag 30 januari 2012

Ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot 2016

Op 20 december verscheen een interessant rapport over de toekomstige ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot 2016 dat rapport heet ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2016’ en is geschreven door het Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA) van de Universiteit Maastricht. Het rapport geeft een goed inzicht waar de meeste banen vrijkomen, en in welke beroepen de kans op betaald werk het grootst is. Het is voor mij echter de vraag, of dat dan ook banen zijn waar je van kunt leven.

Het belangrijkste bij het ontstaan van vacatures is de vervangingsvraag: mensen die ophouden met werken bij een bepaalde werkgever waardoor een vacature ontstaat. Baanopeningen kunnen ontstaan doordat (oudere) werknemers de arbeidsmarkt verlaten of carrière maken en vervangen moeten worden door werknemers met vergelijkbare opleiding en ervaring. Of vrouwen die ophouden met betaald werk verrichten als ze gaan trouwen of kinderen krijgen. Slechts een zeer klein gedeelte van de vacatures ontstaat doordat mensen met pensioen gaan. Bijna negen op de tien baanopeningen zullen ontstaan als gevolg van de grote vervangingsvraag van gemiddeld jaarlijks 4% van de werkgelegenheid tot 2016. Dat speelt vooral in de transport- en agrarische beroepen, en het minst in de informatica beroepen. De werkgelegenheid groeit slechts in beperkte mate, nl met omngeveer 200.000 banen.

De beste perspectieven ontstaan voor schoolverlaters van zorgopleidingen en technische opleidingen, zoals bètatechnische opleidingen elektrotechniek op MBO- en HBO-niveau en werktuigbouwkunde op HBO- en WO-niveau. In de zorgsector ontstaan vooral kansen op alle opleidingsniveaus vanwege de toenemende behoefte aan zorg. Voor VMBO-opgeleiden in de zorg is er bovendien sprake van een hoge vervangingsvraag, en een lage instroom vanuit het onderwijs op de arbeidsmarkt. Ook voor WO-opgeleiden in de zorg is er vooral sprake van een hoge vervangingsvraag. Door de relatief grote arbeidsmarktinstroom de komende jaren van schoolverlaters met een economische opleiding, verslechteren de arbeidsmarktperspectieven op alle opleidingsniveaus voor hen.

In de zorgsector (maar ook in de techniek) kunnen werkgevers zeer grote knelpunten in de personeelsvoorziening verwachten voor de lagere verzorgende en dienstverlenende beroepen (zoals ziekenverzorgenden). Daarentegen blijkt het tekort aan mensen met een zorgopleiding wel degelijk terug te dringen als de deeltijdbanen in de zorgsector opgeplust kunnen worden. Bijvoorbeeld, wanneer alle werkenden in kleine banen met een zorgopleiding op middelbaar niveau minimaal 24 uur zouden gaan werken, dan zouden de personeelstekorten in de zorgsector voor 85% verdwijnen. Ik trek hieruit de conclusie, dat de arbeidskrachten met een middelbare opleiding vaak beneden hun opleidingniveau in de zorg werken en dat ze op zoek zijn naar iets anders of andere voorwaarden.

Het ROA verwacht dat bijna negen op de tien banen ontstaan door de grote vervangingsvraag. Uit het onderzoek blijkt dat er een vervangingsvraag is van 2.027.000 banen. Er komen zo’n 200.000 nieuwe banen bij tot 2016. Dat maakt het totaal aantal beschikbare banen ongeveer 2.227.000. Dat betekent dat 89.3% van de banen ontstaan door de vervangingsvraag. Dat is dus negen van de tien.
Op de website van de universiteit van Maastricht is het rapport te downloaden.

Overigens was de berichtigeving in de pers over het rapport gedeeltelijk onjuist. De suggestie werd gewekt, dat de grote vervangingsvraag een gevolg is van de vergrijzing wat betreft het aantal mensen dat met pensioen gaat, maar dit klopt niet. Slechts een fractie van de vervangingsvraag heeft daarop betrekking. Ziehier voor een analyse van een slordig ANP bericht, dat door alle media werd overgenomen.

Mijn conclusie is, dat de toenemende flexibiliering van de arbeidsmarkt (invoering van kleine flexibele deeltijdbanen) de mismatch tussen vraag en aanbod en het ontstaan van moeilijk vervulbare vacatures versterkt: mensen wisselen sneller van baantje, geven het baantje eerder op omdat ze er niet helemaal van afhankelijk zijn, hebben geen binding met het bedrijf, willen niet beneden hun niveau blijven werken, etc. Ook is mijn conclusie dat zeer veel mensen bereid zijn tijdelijk een flexibel deeltijdbaantje beneden hun opleidingsniveau aan te nemen, waar op zich niet van te leven valt, maar dat de tekorten in bv de zorg hierdoor niet opgelost worden, omdat de doorstroom ook zeer hoog is.

P vd Lende

vrijdag 13 november 2009

Divosacongres. Zware kritiek Paul de Beer op regering en socialepartners.

Hoewel Paul de Beer ook wel eens heen en weer zwalkt van het een naar het ander (Hij schijnt vandaag op het Divosa-congres, het congres van directeuren van sociale diensten, gepleit te hebben voor tijdelijke verlaging van de AOW-leeftijd naar 55 jaar in verband met de crisis en enige tijd geleden vond hij de verhoging van de AOW-leeftijd geen probleem) maar hij heeft toch altijd verrassende ideeen.
PvdL

‘Crisis wordt nog veel erger’

12.11.09
Er is geen enkele reden om optimistisch te zijn over de gevolgen van de economische crisis voor de arbeidsmarkt. ‘Het probleem van hardnekkige werkloosheid is weer helemaal terug en gaat ons nog jarenlang bezighouden’.

Weinig urgentie
Die sombere boodschap hield hoogleraar arbeidsverhoudingen Paul de Beer medewerkers van sociale diensten vandaag voor op het Divosacongres. ‘Ik voel opmerkelijk weinig gevoel van urgentie. Het idee lijkt een beetje te zijn dat het ergste wel achter de rug is. Het tegendeel is het geval.’

Vergrijzing
De werkloosheid zal op korte termijn heel hard oplopen, voorspelt De Beer. Zelfstandigen raken door hun reserves heen en gaan zich melden, en ook de deeltijd-WW is niet oneindig vol te houden. Dat door de vergrijzing straks iedereen weer hard nodig is en dat er daarom alleen sprake zal zijn van een tijdelijke situatie is volgens De Beer niet op feiten gebaseerd. Door de vergrijzing vloeien steeds jaarlijks enkele tienduizenden mensen uit, terwijl er in één klap door de crisis honderdduizenden werklozen bij zijn gekomen. ‘In die verhoudingen duurt het twintig jaar voor de crisis is opgevangen door vergrijzing.’ Ook is er geen onderbouwing voor de stelling dat als de arbeidsmarkt krapper wordt er voor iedereen weer werk is. Hij haalde statistieken uit andere landen met bevolkingskrimp, waar de arbeidsmarkt net zo hard meekromp.

Konijn
De Beer uitte verder zware kritiek op de aanpak van de crisis door de sociale partners en het kabinet. ‘Het is onverantwoordelijk gedrag dat ze elkaar druk houden met de AOW-leeftijd in 2026. Ze doen me denken aan een konijn dat in de koplampen staart en maar niet van zijn plek komt.’

Alles voor jongeren
Wat er dan wel moet gebeuren? De Beer pleit ervoor alle reïntegratiemiddelen in te zetten op jongeren. De moeilijk bemiddelbaren en ouderen moeten maar met rust gelaten worden, vindt hij. ‘Dat klinkt hard, maar het is gewoon niet anders. Als we iemand in goede tijden niet aan het werk konden krijgen, dan gaat dat nu helemaal niet lukken. Voor deze groep moet je andere maatregelen nemen. Zorg voor goede schuldhulpverlening en participatieprojecten.’

Zinloos
Maar het streven deze groep weer aan het werk te krijgen is in zijn ogen zinloos. De Beer ging daarmee compleet in tegen de visie van zijn gastheer vandaag, voorzitter René Paas van Divosa. Die pleit er juist voor meer in te zetten op ouderen. Nu gaat, in opdracht van het Rijk, veel extra geld naar de bestrijding van de jeugdwerkloosheid. Terwijl jongeren, in de ogen van Paas, veel beter voor zichzelf kunnen zorgen en vanzelf weer aan het werk komen op het moment dat de economie aantrekt.

dinsdag 26 februari 2002

Een oude vraag in een nieuwe economie


In de geschiedenis van het socialisme is veel gediscussieerd over de vraag, of het mogelijk is het kapitalisme aan te passen aan principes van rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen of dat de interne tegenstellingen in het systeem op den duur het kapitalisme met een sociaal gezicht onmogelijk maken en dat een totaal andere maatschappij noodzakelijk is. Aanpassingen aan het kapitalisme worden verschillend beoordeeld en krijgen een verschillende plaats in de sociale strijd.
In de welvaartsgroei van na de tweede wereldoorlog is deze discussie behoudens een korte periode in de zeventiger en tachtiger jaren op de achtergrond geraakt, maar zij lijkt in de nieuwe ekonomie die aan het ontstaan is in nieuwe vormen een hernieuwde actualiteit te krijgen.

Dilemma van de sociaal-democratie

Het lijkt mij, dat het fanatisme waarmee wethouder van der Aa en anderen de Megabanenmarkt verdedigen, en het fanatisme waarmee met voorbijzien aan fundamentele rechten mensen gepresst worden ieder baantje te aanvaarden als het maar betaald is niet alleen of niet in de eerste plaats voortkomt uit een traditioneel arbeidsethos. Het is niet alleen ideologisch bepaald, er is meer. De toekomst van de sociaal-democratie lijkt op het spel te staan, in Amsterdam, en misschien wel in Nederland. Sociaal-democratie dan breed op te vatten als aanhangers van de Partij van de Arbeid, maar ook stromingen in D’66, het CDA en meer sociaal denkende liberalen. Voor deze machthebbers is de disciplinering van de beroepsbevolking een existentiele vraag: hun positie hangt af van het welslagen van hun beleid. Maar bij de discussies op de armoedeconferentie en bij de gebeurtenissen van de afgelopen jaren in Amsterdam lijkt het klassieke dilemma van de sociaal democratie weer op te doemen: het kapitalisme, dat autonoom is in haar ontwikkeling en nauwelijks kan worden beinvloed, vereist lage lonen, flexibilisering, opvoering van de arbeidsproductiviteit en creert banen zonder dat er vooraf rekening wordt gehouden met de vraag, of  er wel mensen zijn die dit werk kunnen en/of willen doen. En men gaat uit van het model:  wanneer het minimumloon omhoog zou gaan, willen de werkgevers veel arbeidskrachten helemaal niet meer aannemen, tenzij de subsidieregelingen voor hen worden uitgebreid, omdat het rendement van wat de arbeidskrachten qua productiviteit opbrengen te laag is. Gevolg: nog grotere werkloosheid.  Men geeft dit model een grote realiteitswaarde, hoewel er wel wat op af te dingen valt. Het is een model dat gebaseerd is op prijsconcurrentie op de arbeidsmarkt. De hoogte van de lonen bepaaalt, of mensen wel of niet worden aangenomen. Er zijn echter nog vele andere factoren die een rol spelen.
Anderzijds zegt de sociaal-democratie kapitalisme met een sociaal gezicht te willen: iedereen in dit land moet voldoende te eten hebben, goede betaalbare huisvesting, goed onderwijs en gezondheidszorg, etc. En de mensen zouden de sociaal-democratie in de steek laten wanneer dit onvoldoende wordt gerealiseerd.
Zonder overheidsingrijpen in een economie die uit zichzelf sociale ongelijkheid produceert is dit niet realiseerbaar. Al is in het nabije verleden die sociale dimensie heel betrekkelijk geweest, de meerderheid van de bevolking leeft in redelijke welvaart.
Nu doet zich de vraag voor, of op de lange duur de groei van het kapitalisme en de sociale dimensie wel te verenigen zijn.
Er kan worden gesteld, dat in tijden waarin er een belangrijke organisatorische en structurele omslag plaatsvindt in de organisatie van de productie de tegenstelling tussen de vereisten van de economie en de doelstellingen van een sociale beleid scherper worden. En we lijken volgens mij aan de vooravond van een nieuwe omslag te staan. En de grote vraag is, of de overgrote meerderheid van de beroepsbevolking deze omslag kan ‘meemaken’ cq accepteert, of dat deze omslag de fysieke en psychische grenzen van veel individuen te boven gaan. 

De tachtiger jaren

De vorige omslag vond plaats in de eerste helft van de tachtiger jaren. Eind jaren zeventig begon zich af te tekenen, dat de traditionele industrie in Nederland, zoals de scheepsbouw, andere metaalbedrijven, de schoenindustrie, de textielindustrie en de mijn bouw weinig betekenis meer zouden hebben voor de toekomst. Productie werd verplaatst naar lage lonen landen, gedeeltelijk werd de productie voortgezet in sterk geautomatiseerde prodctieprocessen in de rijke industrielanden. De Nederlandse textieindustrie bijvoorbeeld is slechts gedeeltelijk verplaatst naar lage lonen landen. Een groot deel van de productie werd voortgezet in moderne fabrieken in Duitsland.
Tegelijkertijd kwam er een nieuwe dienstensector op: toerisme, horeca, administratiekantoren, banken, beheersmaatschappijen van fabrieken elders in de wereld. Voor deze nieuwe productie wilde men flexibele arbeidskrachten, met lage lonen. De traditionele industrie-arbeiders, met een hoge organisatiegraad in de vakbonden en goede collectieve voorzieningen werden ontslagen en zij wilden dat  nieuwe werk waarschijnlijk niet accepteren. Via sociale plannen en afvloeiingsregelingen kwamen zij in de VUT of de WAO. Hun plaats op de arbeidsmarkt werd ingenomen door jongeren en herintredende vrouwen, die wel akkoord gingen met de arbeidsvoorwaarden in de nieuwe sectoren. Zo heeft in de tachtiger jaren een complete generatiewisseling plaatsgevonden op de arbeidsmarkt. Zonder dat de voortdurende afbraak van de sociale zekerheid, en de verslechtering van arbeidsvoorwaarden in veel sectoren tot echt veel sociale protesten heeft geleid. Vakbonden, werkgevers en overheid onder leiding van Wim Kok sloten in 1982 het ‘akkoord van Wassenaar’ waarin het nieuwe beleid vorm werd gegeven en dat wel de grondslag van het poldermodel, de overlegekonomie wordt genoemd.
Dat er zoveel mensen in de bijstand en de Wao zijn terechtgekomen en dat in de tachtiger jaren deze mensen tot op zekere hoogte ‘met rust’ werden gelaten is dan ook geen fout geweest, die nu hersteld moet worden door activere benadering van baanlozen, zoals de politici en vakbondsbestuurders ons willen doen geloven. Het was in mijn ogen een bewuste politiek, om de omslag in de economie van deels nog agrarische natie en industrie-natie naar de nieuwe flexibele diensten-ekonomie mogelijk te maken zonder dat dit zou leiden tot massale sociale protesten.

De nieuwe ekonomie

Staan we aan de vooravond van een nieuwe omslag? Velen spreken tegenwoordig over de ‘netwerkekonomie’ of ‘nieuwe’ ekonomie. Daarmee wordt bedoeld, dat er een productiesysteem aan het ontstaan is, waarin voortdurend wisselende ketens van bedrijven en instellingen worden gevormd. De schakels in de keten besteden werk aan elkaar uit, en hebben losse samenwerkingsverbanden die zo weer kunnen verdwijnen. De massa-productie heeft deels plaatsgemaakt voor flexibele productie, waarbij alles waar ook ter wereld gemaakt kan worden. Netwerken zijn in de huidige tijd wat fabrieken vroeger waren. We zien nu de desintegratie van grote verticaal georganiseerde organisaties tot flexibele netwerken van individuen en bedrijfjes die veranderlijk zijn en zich aanpassen aan steeds veraderende marktsituaties. Voor een verdere beschrijving van de nieuwe economie verwijs ik naar Kwerk jaargang 6 nummer 1, lente 2000. Overigens noemde men ook wel als kenmerk van de nieuwe ekonomie dat laagconjunctuur, dus recessies met inkrimpende productie tot het verleden zouden behoren. Dat lijkt op dit moment niet zo te zijn.
In deze nieuwe netwerk ekonomie zijn ‘nieuwe’ arbeidskrachten nodig: terwijl vroeger de industrie-arbeider een langlopend contract had met zijn baas, waarin onder druk van de vakbonden waarin deze industrie-arbeider georganiseerd was een scala aan collectieve afspraken was vastgelegd, zoals hoogte van het loon, arbeidsomstandigheden, aantal uren dat men per dag werkte, etc. heeft de ‘nieuwe’ arbeider vaak niet zo’n contract. Bij de nieuwe flexibele organisatie van de productie passen geen langlopende contractuele afspraken tussen werkgever en werknemer. En daarom wordt de werknemer van vroeger zelf ondernemer: hij is niet meer een ‘loonafhankelijke, maar verkoper, ondernemer. En het product dat hij verkoopt op de markt is zijn arbeidskracht. De ondernemers die eigenaar zijn van de productieorganisaties kopen dat product arbeidskracht tijdelijk in. De nieuwe ondernemer die zijn arbeidskracht verkoopt moet zorgen dat zijn product op de markt kan concurreren met anderen: hij moet zijn product vers en up to date houden. Dat betekent ‘levenslang leren’, steeds nieuwe ervaringen aan zijn cv toevoegen, proberen steeds nieuwe en meer kennis en vaardigheden te verwerven, die in korte tijd voor de eigenaren van de flexibele productie-organisaties veel rendement opleveren. Voorbeelden van deze ontwikkeling zijn de ZZP-ers, Zelfstandigen Zonder Personeel, in de bouw en andere sectoren.
Maar…deze ontwikkeling is nog in volle gang. Wanneer je naar het geheel van de beroepsbevolking kijkt, werkt het overgrote deel weliswaar soms onder flexibele voorwaarden als variabele werktijden, maar zij zijn nog traditioneel ‘loonslaaf’; zij hebben een wat langer durend contract of een vaste aanstelling bij een bepaalde werkgever. De bovengeschetste situatie breidt zich welswaar uit, maar nog betrekkelijk langzaam en in beperkte mate. Hier nu moet een doorbraak worden geforceerd. Daarbij zullen mensen met bijzondere talenten of veelgevraagde kwaliteiten van de nieuwe situatie prfiteren. Zij kunnen in korte tijd veel geld verdienen. Anderen met een minder goede positie komen in ene situatie van voortdurende bestaansonzekerheid te verkeren.

De oude vraag

In Amsterdam zijn de bovenomschreven ontwikkelingen verder voortgeschreden dan in de rest van het land, vandaar ook dat de oude dilemm’as van de sociaal-democratie in Amsterdam eerder en scherper naar voren komen. De verarming in Amsterdam neemt toe of blijft op een hoog niveau, er is de Amsterdamse paradox, veel vacatures en toch een grote baanloosheid, en er is als reactie de Megabanenmarkt.  In de nieuwe ekonomie is geen plaats meer voor uitgebreide ‘collectieve arrangementen’ in de zin van collectieve verzekeringen waarvoor werkgevers en werknemers premies betalen. De nieuwe ondernemer die zijn arbeidskracht verkoopt moet maar een particuliere verzekering afsluiten. Wanneer grote delen van de beroepsbevolking een beroep doen op de collectieve arrangementen zoals de Wao en de bijstand  brengt dit voor alle ondernemers- zowel de eigenaren van de productieorganisaties als voor de verkopers van arbeidskrachten hoge kosten met zich mee. Dan kunnen ze niet concurreren met bedrijven en arbeidskrachten uit andere landen en vermindert de productie, is de redenering.  Bovendien zal de migratie naar Nederland van goedkope arbeidskrachten toenemen. Er ontstaat een ontwikkeling, waarbij steden als Amsterdam ‘derde wereld steden’ worden zoals er veel zijn: wijken met een bevolking die in grote armoede leeft en wijken voor de rijken. En de sociaal-democratie wil een kapitalisme met een menselijk gezicht, een sociaal kapitalisme, waarin de hele bevolking in redelijk welvaart harmonieus samenleeft. Spontane opstanden, criminaliteit, een uitgebreide corrupte en criminele sector met zwart geld, en misschien uitgebreid rationeel sociaal verzet moeten worden voorkomen. En dat kan in het licht van de autonome ontwikkeling van het kapitalisme alleen, als de overgrote meerderheid van de beroepsbevolking, zeker zo’n 90%, bereid en in staat is, de ‘nieuwe’ ondernemer te worden: de verkoper van een produkt arbeidskracht op de markt, want alleen zo kan gegarandeerd worden, dat de mensen een redelijk inkomen blijven houden. Daarom moeten de collectieve arrangementen grotendeels worden afgeschaft en moeten er zo weinig mogelijk mensen in deze regelingen zitten. (Het volumebeleid) Alles wordt op alles gezet om de beroepsbevolking in het algemeen en de bijstandsgerechtigden in het bijzonder te disciplineren en om te vormen tot de nieuwe ondernemer. Levenslang leren wat de markt vraagt en voortdurend flexibel omschakelen.

Fysieke en psychische grenzen

De grote vraag is, of-net als bij de vorige omslag- in de nieuwe situatie een kapitalisme met een menselijk gezicht kan worden gerealiseerd, of de mensen die omslag kunnen maken, of dat nu toch een situatie gaat ontstaan, waarin de nieuwe vereisten van de ekonomie de fysieke en psychische grenzen van een groot deel van de beroepsbevolking te boven gaan. Is dat laatste het geval, dan staat de toekomst van de sociaal-demokratie en daarmee de machtspositie van hen, die deze stroming vertegenwoordigen op het spel. Dan zal er een breed sociaal verzet ontstaan op basis van nieuwe uitgangspunten. Hoewel het er nu op lijkt dat er geen ruimte is voor een discussie–in Amsterdam vooral, maar ook daarbuiten-  over een fundamentele herziening van de sociale zekerheid waarbij een soort basisinkomen hoort  zal die mogelijkheid bij het onbruikbaar worden van de oude antwoorden nieuwe impulsen krijgen.

Piet van der Lende

dinsdag 2 maart 1999

De werklozenbeweging in Europa

 Momenteel maken de sociaal-demokraten in de meeste Europese landen deel uit van de regering. Maar zij hebben met grote weerstanden onder de bevolking te maken. Er zijn aanzetten voor een sociale beweging van werklozen en werkenden met lage lonen die voor het eerst op Europees nivo hun eisen naar voren brengen. De bevolking van verschillende Europese landen wil niet een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijke munt, wanneer het streven naar een sociaal rechtvaardig en demokratisch Europa door overheidsbezuinigingen en loonkostenverlagingen volledig ondergeschikt wordt gemaakt aan de wedloop om de wereldmarkten.

In 1995 organiseerden Franse werklozenorganisaties wandeltochten om te protesteren tegen de voortdurende massa-werkloosheid. Het leidde tot de oprichting van AC!, Agir contre le Chomage. De akties van de werklozen pasten in het kader van een bredere protestbeweging, die Frankrijk in 1995 in de ban hield. In 1996 kozen de Fransen voor een regering van sociaal-demokraten en communisten; ze wilden een andere politiek. Bij hun akties was de werklozen gebleken, dat Frankrijk met handen en voeten gebonden was aan de Europese Unie en dat een zelfstandig beleid om de werkloosheid te bestrijden maar beperkt mogelijk was. In 1997 werd daarom kontakt gezocht met organisaties van werklozen in andere Europese landen, om gezamenlijk akties te organiseren op Europees nivo. Dit leidde tot de 'Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting' die in verschillende landen begonnen en die eindigden in Amsterdam, waar in juni 1997 een Europese top van regeringsleiders werd gehouden. Ter afsluiting van de akties was er een demonstratie, waar 50.000 mensen uit verschillende landen aan deelnamen.

De eisen die tijdens deze demonstratie naar voren werden gebracht waren gebaseerd op de zogenaamde verklaring van Florence, die was opgesteld om de Euromarsen te organiseren. De eisen in deze verklaring zijn vrij traditioneel, zoals ze altijd al door de socialistische beweging zijn gesteld: arbeidstijd-verkorting met behoud van loon, hogere uitkeringen, meer arbeidsplaatsen in het onderwijs, gezondheidszorg, milieu e.d.

Maar bij de voorbereiding van de akties sloten zich verschillende groepen aan met vaak sterk verschillende standpunten. Aan de ene kant met name vrouwenorganisaties, die de onderschikking van de zorgarbeid aan betaalde arbeid, en de ongelijke verdeling van betaalde arbeid en zorgarbeid tussen mannen en vrouwen aan de orde stelden. Zij waren voorstander van een relativering van de betekenis van betaalde arbeid voor mens en maatschappij. Aan de andere kant groepen, die hun standpunt tegen de invoering van een gemeenschappelijke munt en voor een grote zelfstandigheid van de Europese staten koppelden aan wat in feite een terugkeer naar de oude verzorgingsstaten van vroeger betekende, waarbij op nationaal nivo een Keynesiaanse politiek van volledige werkgelegenheid wordt gevoerd op basis van grotere overheidsuitgaven in een tijd van strukturele werkloosheid en een uitgebreid nationaal stelsel van werknemers- en volksverzekeringen in stand gehouden wordt.

Na de demonstratie in Amsterdam vonden vele internationale conferenties en demonstraties plaats; in Luxemburg, Cardiff, Parijs, Brussel. Daarnaast kwamen in de eerste helft van 1998 de Franse werklozen massaal in opstand. Ook in Duitsland, Italie en Spanje waren er vele akties.

Op 29 mei 1999 wordt een nieuwe massale demonstratie in Keulen gepland tijdens de Europese top van regeringsleiders, en zal een 'tegenparlement' van werklozen, vrouwen, migranten en andere groepen een handvest voor een sociaal Europa formuleren. Ook nu al worden vele debatten gevoerd over de eisen, die de opkomende sociale beweging zou moeten stellen.

Maatschappelijke achtergrond

De akties en de debatten vinden plaats tegen de achtergrond van grote ekonomische en sociale veranderingen in Europa. In de eerste plaats lijkt de arbeid in de maatschappij van de Europese staten van karakter te veranderen. In vroeger tijden had je het fordisme- zo genoemd omdat het voor het eerst in de Ford-fabrieken werd ingevoerd. Arbeiders werkten tezamen in grote fabrieken, waarbij ze zich op grond van de loonarbeid organiseerden, en waarbij de staat verdere burgerrechten ook aan die loonarbeid verbond, zoals een stelsel van werknemersverzekeringen. Er was een scheiding tussen de uitvoerende, eenvoudige taken en de kennis en expertise van het management, verbonden met de toenmalige stand van de technologie die een sturing van het produktieproces door een minderheid van managers mogelijk maakte. Maar we leven nu in een informatiemaatschappij, waarbij de arbeid fundamenteel van karakter veranderd is. Daarbij ontstaat in technisch en ekonomisch hoogontwikkelde culturen arbeid, waarbij er nauwelijks nog sprake is van fysieke inspanning, en steeds meer een beroep wordt gedaan op technische en innovatieve vaardigheden, kortweg op expertise. Expertise is veel minder plaatsgebonden dan de klassieke arbeidskracht, en heeft weliswaar nog niet de extreme mobiliteit van kapitaal, maar wel een grote mobiliteit. Deze arbeid, waarbij met steeds minder mensen steeds meer wordt geproduceerd, is schaars. Er worden hoge eisen gesteld aan technische, communikatieve en verbale vaardigheden, want niet alleen moet men over een grote kennis beschikken, deze moet ook nog flexibel zijn, dwz door zelfstudie dient men zich voortdurend bij te scholen. De scheiding tussen de uitvoering en het denkwerk-kenmerkend voor het Fordisme- wordt vaak opgeheven. Niet alleen dient de nieuwe arbeidskracht flexibel te zijn in zijn of haar aanpassingen aan de snelle technologische ontwikkelingen door bijscholing, de flexibilisering van de arbeid komt ook tot uiting in de wijze, waarop de inzet van arbeidskrachten aan schommelingen in de produktie wordt aangepast. Bij interne flexibilsering wordt er binnen een organisatie naar wegen gezocht om werknemers die in vaste dienst zijn zo goed mogelijk in te zetten. Daarbij kunnen arbeidsduur, arbeidstijdstippen, locatie en functieinhoud varieren. Bij externe flexibilisering hebben de werknemers geen vaste aanstelling bij het bedrijf. Het gaat daarbij om variaties in contractduur en contract-typen, zoals tijdelijke contracten, oproepcontracten, uitzendarbeid, etc.

In Nederland had in 1995 meer dan de helft van het aantal werknemers een interne of externe flexibele arbeidsrealatie met de werkgever. Nieuw is de ontwikkeling, waarbij werknemers niet meer als zodanig beschouwd worden, maar waarbij ze in feite zelfstandige ondernemers zijn, die hun arbeidskracht, kennis en expertise als produkt tijdelijk verkopen aan een of meer opdrachtgevers op basis van een contract voor de levering van diensten of goederen. Allerlei vormen van free-lance werk en de zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel) in de bouw vallen hieronder. De bovengenoemde ontwikkelingen maken deel uit van een reorganisatie van de ekonomische produktie, die al begin jaren tachtig is ingezet. Vanaf die tijd streefden bedrijven ernaar, vaste kosten zoveel mogelijk om te zetten in variabele kosten. Allerlei zaken die traditioneel in de bedrijven zelf werden gedaan, werden uitbesteed aan toeleveringsbedrijven, zoals het produceren van halffabrikaten en dienstverlenden taken zoals marketing, boekhouding, scholing van personeel, schoonmaak en onderhoud van machines. Daarnaast ging men grond, fabrieken en machines niet kopen maar huren van soms door de onderneming zelf opgerichte dochtermaatschappijen. Er werden bijvoorbeeld in de hotel en restaurant sector juridische contructies bedacht als franchisesytemen, waarbij een exploitatiemaatschappij de financiele risico's van het ondernemen volledig afwentelde op juridisch zelfstandige dochterondernemingen. Een exploitatiemaatschappij als Mc 'Donalds verkoopt in feite haar restaurantformule, kennis en expertise aan volledig zelfstandige ondernemers die dan een restaurant volgens deze formule kunnen beginnen tegen afdracht van een deel van de omzet aan de exploitatiemaatschappij. De produktie van eindprodukten werd soms een mondiale zaak; onderdelen worden in verschillende landen op de werled geproduceerd, waarna ze in assemblagebedrijven in een bepaald land in elkaar worden gezet. Gebruik makend van nieuwe technologien en drastisch verminderde transport- en telecommunikatiekosten produceren veel grote ondernemingen delen van de goederen en diensten die zij verkopen over de gehele wereld verspreid.

Op de bovenomschreven wijze is een produktiesysteem aan het ontstaan, waarbij het financierskapitaal zoals banken, pensioenfondsen en grote exploitatiemaatschappijen verzekerd is van regelmatige inkomsten en een gestage uitbreiding van haar kapitaal, terwijl de eigenlijke produktiesector de risico's van het ondernemen draagt. De flexibilisering van de arbeid sluit hierop aan. De ondernemers in de produktiesector proberen de risico's weer af te wentelen op de arbeidskrachten, die voor hen werk verrichten. Deze ontwikkeling is een tijdbom onder het op solidariteit gebaseerde systeem van sociale werknemers- en volksverzekeringen, zoals dat in de verschillende Europese landen is ontstaan en de ontwikkeling leidt tot nieuwe fragmentariseringen in verschillende belangengroepen onder de loonafhankelijke beroepsbevolking. Voor een deel van de arbeidskrachten werkt de bovengeschestte ontwikkeling heel goed. Zij beschikken over bijzondere kennis en vaardigheden, die het mogelijk maken dat zij uit flexibele arbeid een soms zeer hoog inkomen genereren. Zij verdienen genoeg om de hoge premies op te brengen die betaald moeten worden voor partikuliere verzekeringen tegen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Maar in een situatie, waarin een voortdurende strukturele werkloosheid bestaat, moeten mensen echter met elkaar concurreren, waarbij er afvallers zijn. Voor een deel blijven mensen met bijzondere kennis en vaardigheden hangen op een situatie, waarin ze betaalde arbeid verrichten op een laag inkomensniveau, waarbij er een aanvullende uitkering is of de arbeid wordt afgewisseld met een tijdelijke uitkering. Zij kunnen de hoge premies voor partikuliere verzekeringen niet opbrengen en ontlenen onvoldoende rechten aan de betaalde arbeid op de uitgeklede werknemersverzekeringen, zodat zij voor de aanvulling van hun inkomen aangewezen zijn op een minimumsteslel van bijstandsuitkeringen. Alleen al in Amsterdam, waar een groot aanbod is van arbeidskrachten met bijzondere kennis en vaardigheden in de culturele sector, nam het aantal bijstandsgerechtigden dat naast de uitkering betaald werk heeft toe van 2000 tot 6000 in de afgelopen drie jaar. Daarnaast blijft ook in de moderne dienstverleningsmaatschappij een grote hoeveelheid monotone arbeid bestaan waarvoor weinig of geen scholing vereist is. Sommige mensen verliezen de race om de leuke baantjes helemaal en zij zijn permanent op deze arbeid aangewezen. We leven steeds meer in een maatschappij, waarbij de 'onderklasse', voornamelijk bestaande uit vrouwen en migranten, de slecht betaalde, monotone arbeid op flexibele basis verricht, zoals schoonmaken, huishouden en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben, waarin ze zich kunnen ontplooien en waarbij hun huishouden in de villawijken wordt gerund door onderbetaalde werksters, thuishulpen en tuinmannen.

De werkgelegenheidspolitiek in Europa

De vraag is, wat de overheid doet, om de bovengeschetste ontwikkelingen te beinvloeden. De neoliberale politiek die aan het begin van de jaren tachtig werd ingevoerd had de volgende kenmerken, die als een aanpassing aan de bovengenoemde ontwikkelingen kan worden gezien. Door middel van grootschalige infrastrukturele projekten wordt getracht, werkgelegenheid te creeeren, waarna de industrien die zo ontstaan voor extra arbeidsplaatsen moeten zorgen. (Wegen, vliegvelden, havens). Ik heb de indruk, dat de calculaties over het aantal arbeidsplaatsen dat dat oplevert natte vingerwerk zijn, waarbij de samenleving geen enkele greep heeft op de vraag, of die arbeidsplaatsen ook geschapen worden en door wie ze bezet worden. Deze infrastrukturele projekten hebben dan ook niet in de eerste plaats tot doel, werkgelegenheid te creeren, maar om het transport voor de flexibele ondernemingen zo goedkoop mogelijk te maken. Deze doelstelling is verbonden met pogingen, de concurrentiekracht van een bepaald land ten opzichte van andere gebieden op te voeren door loonkostenverlagingen, bezuinigingen op de overheidsuitgaven (sociale zekerheid). Op deze wijze kan hier produktie naartoe worden gehaald, zo is de redenering. Deze politiek heeft echter niet geleid tot het verdwijnen van de strulturele werkloosheid, terwijl de verarming en de inkomesnverschillen tussen arm en rijk in Europa toenemen. Nu de sociaal-demokraten in veel Europese landen aan de macht zijn, proberen zij deze neo-liberale politiek op verschillende manieren te amenderen.

In de eerste plaats door onder de voorwaarden van door de liberalen geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot het begrotingstekort een omvangrijke derde sector te scheppen door het 'terugploegen' van uitkeringsgelden. In Nederland is deze ontwikkeling het verst gevorderd. Men probeert door Melkertbanen, banenpools etc. werkgelegenheid te creeren in de bwakingssector, de huishoudelijke arbeid, etc. Hierin moeten vooral de langdurig werklozen en andere kanslozen op de arbeidsmarkt worden geintegreerd.

In de tweede plaats neemt men allerlei maatregelen, om de flexibilisering van de arbeid en de arbeidsmarkt verder te bevorderen. Men heeft daarbij tot doel, flexibele, gemotiveerde arbeidskrachten te creeren, die van de ene baan naar de nadere gaan, en waarbij werkloosheid een tijdelijke zaak is voor het individu, die op een flexibele arbeidsmarkt na korte tijd weer werk heeft, al is het tijdelijk. Men ziet betaalde arbeid als het instrument bij uitstek om enerzijds de mensen weer een perspectief te geven, en mogelijkheden zich te ontplooien, anderzijds moet op deze wijze de toenemende fragmentarisering en het uiteenvallen van sociale verbanden worden tegengegaan. Daarbij zijn allerlei middelen om de werklozen onder druk te zetten geoorloofd. Op deze wijze zou het uiteenvallen van de samenleving en het ontstaan van grote groepen die permanent buiten het arbeidsproces staan kunnen worden voorkomen.

Verder streeft men naar het effienter en effectiever maken van arbeidsbemiddeling en sociale zekerheid door privatisering van de uitvoeringsorganen. Dan zou de dienstverlening verbeteren, omdat er concurrentie is. Sociale zekerheid verschuift daarbij steeds meer van collectieve inning van premies op basis van solidariteit naar partikuliere, individuele verzekering van risico’s. Ook dit is dus in feite een aanpassing aan de bestaande ontwikkeling.

De amenderingen van de nieuwe sociaal-demokratische regeringen verscherpen in mijn ogen de concurrentie tussen arbeidskrachten, de groeiende inkomensongelijkheid en de toenemende ongelijkheid in kansen op het soort arbeid dat verricht wordt.

Debatten

Tijdens de akties van de werklozen werden tegen deze maat- schappelijke achtergrond vele debatten gevoerd. daarbij komen vele strategische en inhoudelijke vragen aan de orde. het uiteenvallen van traditionele sociale verbanden van kerk, gezin, buurt en belangenorganisaties waarvan men lid kan worden, de voortgaande fragmentarisering in verschillende belangengroepen langs de nog steeds bestaande scheidslijnen van de sociale zekerheid, langs etnische scheidslijnen, en in het soort arbeid dat verricht wordt, het gebrek aan materiele en immateriele bronnen van mensen aan de onderkant van de samenleving, maken de organisatie van een emacipatiebeweging bijzonder moeilijk. Daarnaast bestaan er meningsverschillen over de eisen die gesteld moeten worden om de toenemende fragmentarisering en individualisering tegen te gaan en een nieuwe solidariteit op te bouwen. Aan de ene kant van het spectrum is er het standpunt, dat weer volledige werkgelegenheid wil, en in feite een herstel van de oude verzorgingstaten met meer overheidsingrijpen op nationaal nivo. In het kader van de steeds grotere onderlinge afhankelijkheid van de Europese staten en de mondialisering lijkt een terugkeer naar de oude welvaartstaten echter onmogelijk. Wanneer deze eis van betaald werk voor iedereen door een drastische uitbreiding van de overheidsector op nationaal nivo wordt gesteld, blijft men eenzijdig gefixeerd op betaalde arbeid als de oplossing van alle problemen. Dit versterkt onbedoeld het huidige arbeidsethos, waarin een mens pas als volwaardig wordt beschouwd en volwaardige rechten heeft als hij/zij deel uitmaakt van het circuit van de betaalde arbeid. Vanuit dit standpunt wordt het onder druk zetten van werklozen en de bezuinigingen op de sociale zekerheid gemotiveerd.

Aan de andere kant van het spectrum van standpunten wordt gepleit voor een loskoppeling van inkomen en betaalde arbeid in combinatie met een drastische arbeidstijdverkorting met behoud van loon. Ook deze eisen betekenen op zichzelf staand echter een aanpassing aan het onderscheid tussen rijk en arm, een tegenstelling die steeds groter wordt, waarbij de 'onderklasse' de baantjes moet doen, zoals schoonmaken en huishouden, en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben. Maar er is in de nieuwe sociale beweging een begin van een antwoord op de geschetste dilemma's. Een voorbeeld daarvan is de Italiaanse 'witte blousen beweging', de 'beweging van de onzichtbaren' die zichzelf zo genoemd heeft om aan te geven, dat de blauwe- boorden arbeidersbeweging, de traditionele arbeidersbeweging, niet meer bestaat. Het gaat om een beweging van onzichtbaren, van vrouwen, illegalen, daklozen, werklozen en ook studenten, die onvoldoende inkomen en kansen in deze maatschappij hebben. Ook deze beweging baseert zich op een analyse van het Fordisme en de veranderingen in het karakter van de arbeid die sindsdien plaatsgevonden hebben. In Italie eist deze beweging niet zozeer specifiek een basisinkomen of alleen hogere uitkeringen, maar burgerrechten, en een burgerinkomen, want in het Fordisme bestond er een relatie tussen burgerrechten, arbeid en inkomen. En in de nieuwe informatiemaatschappij moet die relatie opnieuw worden georganiseerd. Vele groepen zijn nu van fundamentele burgerrechten uitgesloten. In de Postfordistische maatschappij zijn de subjecten gefragmentariseerd en het is belangrijk een raamwerk te hebben, om ze te kunnen mobiliseren. Het gaat niet slechts om inkomen als geld, maar om een rechtssysteem met rechten, dus ook vervoer, wonen, demokratische burgerrechten, toegang tot culturele voorzieningen. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de migranten die de super-uitgeslotenen van deze tijd zijn.

Piet van der Lende

Uitsluiting van de Bijstandsbond bij de Adviesraad Participatiewet

  Open brief aan de sollicitatiecommissie voor de nieuwe Adviesraad Participatiewet Onderwerp: Uitsluiting van de Bijstandsbond...