woensdag 15 december 1993

conferentie 'Kansarm in het sociaal verzekeringsrijk' op 24 november 1993 in het stadhuis van Amsterdam

Blijvers in de Bijstand

De conferentie 'Kansarm in het sociaal verzekeringsrijk' op 24 november 1993 in het stadhuis van Amsterdam ging over de 'blijvers' in de bijstand. Deskundigen waren uitgenodigd om over de
relatie arbeid en inkomen, werkverschaffing en een zorgplan voor blijvers te praten. Een verslag.

Voordat de sprekers hun verhaal zouden houden, vroeg Peter van Ingen (die voorzitter was), waarom ik op de conferentie was. Ik vertelde de zaal, dat de conferentie over clienten van de GSD ging, en dat het belangrijk was dat die er dan ook bij waren.
Onder alle aanwezigen waren er slechts drie bijstandsvrouwen, twee uit Alphen aan de Rijn en ondergetekende.
Mr. Pennings (docent sociaal recht aan een universiteit) vertelde over de relatie tussen betaald werk en uitkeringen. En niet te vergeten over de bezuinigingen daarop. Het werd een droog verhaal over hoe en waarom uitkeringsgerechtigden aan het werk moeten, en wat de diverse uitvoeringsorganen daaraan moesten doen. Het VNG-Wallage akkoord, waarbij alleenstaanden een basisbedrag van 50% krijgen en eventueel een toeslag van 20%, ging hem te ver.
Een sociaal minimum moest er blijven. In zijn eindconclusie vroeg hij zich af of er een ontwikkeling was naar een grotere nadruk op toeleiden naar betaald werk en verlaging van de uitkeringen. Hij vond de toekomst niet rooskleurig. De slogan "werk voor iedereen" moest de regering eerst maar waarmaken. Herijking van rechten en plichten moest ook gelden voor de overheid, niet alleen voor uitkeringsgerechtigden.

Verplicht vrijwillig

Tineke van den Klinkenberg hield een opmerkelijk verhaal over het dichten van gaten tussen regelgeving en praktijk. Zij vond, dat regels belemmerend werken voor mensen om zich te ontplooien, bijvoorbeeld op het gebied van scholing. Het aantal mensen met een uitkering is volgens haar ook te groot. Een goed stelsel van sociale zekerheid kan alleen gehandhaafd, als het aantal blijvers in de bijstand vermindert. Dat kan, omdat er
volgens haar toch nog vacatures zijn.
Onder diegenen die dan toch nog blijvers zijn, is een groep bijstandsvrouwen en relatief oudere langdurig werklozen. Het lijkt reeel om geen sollicitatieplicht meer op te leggen, zolang men een zorgplicht heeft of 55-plusser is.
Voor de rest van de blijvers in de bijstand moet volgens Klinkenberg gelden: verplicht een dag per week of 42,5 dagen per jaar aanvullende arbeid verrichten in ruil voor een toeslag van 20% op het basisbedrag van 50% van het wettelijk minimumloon! Als je dit verplichte vrijwilligerswerk (gemeenschapstaken: papier prikken, lage-lonen baantjes, etc.) afwijst: een verlaging van je uitkerring tot 50%! Ook het contact met een hulpverlener moet verplicht worden voor het verkrijgen van een uitkering, aldus Tineke!

Deze dertiger-jaren plannetjes heten nu "gemeenschapstaak in deeltijd verrichten en je uitkering houden". Maar het mooiste zou voor haar zijn dat de langdurig werklozen onafhankelijk worden van een uitkering in een full-time banenpool.
Het plan van Tineke is volgens haar een "prikkel tot arbeid", waarvoor de 20% bijstand op het basisbedrag wordt ingezet. Je doet iets voor je bijstand zodat de werkenden tevreden zijn, waarmee je tevens het draagvlak voor de sociale zekerheid vergroot. Het vermindert de fraude (haar idee is dat er niet meer
zwart geklust kan worden, omdat er dan al ‚‚n dag in de week verplicht wordt gewerkt). En de uitkering hoeft niet naar beneden als de client zijn verplichtingen nakomt. Gelukkig wees de meerderheid van het forum en de zaal dit plan af.

Zorgplan Geerling

Een andere spreker was de heer Vos van het Ministerie van Sociale Zaken, die een verhaal hield wat door Lubbers iedere dag op de televisie wordt gehouden. Dat was dus niet interessant.
Ray Geerling (invloedrijk beleidsmedewerker van de GSD) was de volgende spreker. Hij had het over de rol van de GSD om mensen naar de arbeidsmarkt toe te leiden, en vroeg zich af of dat wel reeel is, als ongeveer 45% niet meer bemiddelbaar is. Hij vond dat de ABW voor blijvers een vangnet behoort te zijn. De nieuwe Bijstandswet moet fraude uitbannen, waardoor meer geld beschikbaar komt voor mensen die het echt nodig hebben.
Voor blijvers moet de zorgfunktie van de bijstand van hem meer aandacht krijgen. Wel moet voorkomen worden dat uitkeringsgerechtigden gehospitaliseerd worden. De bijstandsmaatschappelijk werker moet zijn taak zakelijk invullen.
Niet zoals in de jaren '70, dat een ambtenaar de client zowel materieel als immaterieel helpt. Het blijft een absolute prioriteit om mensen door om, her en bijscholing uit de bijstand te halen. De GSD moet een marktgerichte organisatie worden.
Als er in 1994 meer beleidsruimte ontstaat voor de gemeenten bij het toekennen van de Bijzondere Bijstand moet die creatief gebruikt worden, voor het verbeteren van het maatschappelijk leefpatroon van de blijvers in de bijstand. Hiervoor zal de gemeente risico's moeten nemen en de strijd aangaan met de Rijksoverheid.
Geerling wil daartoe een 'zorgplan'. Dat zorgplan blijkt in feite in te houden dat de gemeente voor allerlei zaken geld gaat geven, zoals voor: schulden bij de gemeente en kwijtschelding gemeentelijke lasten, gewenningsbijstand, budgetterings-cursussen (!), duurzame gebruiksgoederen, scholing en training, medische behandeling, kinderopvang en kosten voor vrijwilligerswerk. (Misschien krijgen we dan ook nog subsidie voor themadagen als deze, over uitkeringen -kosten ca. Ÿ 400,-). Wie lang in de bijstand zit kan een maandelijkse toeslag krijgen, indien nodig. Ook het draagkrachtpercentage wordt afhankelijk gesteld van de uitkeringsduur.
Ook al zal men in individuele gevallen best blij zijn met een toeslag, het is de vraag of je dit plan wel met de naam 'zorg' mag tooien. Het past eerder in de tendens om steeds meer tot een minimale uitkering te komen, waarvan je door stijgende kosten, en allerlei bezuinigingen moeilijk kunt rondkomen. Daar bovenop kun
je dan voor allerlei uitgaven weer een speciale toeslag aanvragen. Een situatie, zoals die in veel landen om ons heen bestaat.
Nog meer dan nu al het geval is, zou dan heel precies 'op maat' geld zou worden gegeven. Geen cent teveel!
In de praktijk zal zoiets leiden tot meer bevoogding, meer verantwoording moeten afleggen voor allerlei uitgaven. Uit de praktijk van de Bijzondere Bijstand blijkt ook dat veel mensen niet de weg vinden naar al die aparte toeslagen. Of dat vernederend vinden. Er zitten in het zorgplan enkele leuke voorzieningen zoals
kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, maar dat gaat maar voor sommigen gelden. Het risico is echter ook, dat clienten tegen elkaar uitgespeeld gaan worden.

Veel goede berichten bracht deze themadag niet. Of het zou moeten zijn, dat men eindelijk de realiteit erkent dat er altijd blijvers in de bijstand zullen zijn.

Anke van der Vliet

zaterdag 11 december 1993

De kloof groeit harder dan het lijkt

De kloof groeit harder dan het lijkt

'De armen worden armer en de rijken rijker'. Het is een leus die
het op een spandoek of in een opzwepende toespraak nog wel eens
goed doet. Soms tracht men wat af te dingen op de mate van
genuanceerdheid van de uitspraak.
Maar in het algemeen zullen er weinig mensen zijn die serieus
ontkennen dat de kloof tussen arm en rijk in Nederland de laatste
tien jaar groter is geworden. En omdat het zo bot klinkt om het
vergroten van die kloof volmondig toe te juichen, bezigt men hier
graag de wat afstandelijker term 'denivellering'. Dat suggereert
veel meer een noodzakelijke economische ingreep en versluiert het
feit dat een bepaald deel van de bevolking gewoon duurzaam
verarmt, terwijl een ander deel deze zomer twijfelt tussen een
paar weken vakantie op de boot, een vliegvakantie of de lease-
auto nog even op kilometers jagen.

Dat de inkomens uit elkaar groeien is duidelijk, maar hoe dat
precies gebeurt en in welke omvang is veel minder helder. Nog
niet zo lang geleden was er in een onderzoek sprake van maar een
relatief kleine groep die duurzaam op de armoedegrens leeft.
Onlangs werd dat weer tegengesproken door een noodkreet vanuit de
sociale diensten, dat het aantal blijvers in de bijstand fors
toegenomen is. Het percentage van de bijstandsontvangers met
(problematische) schulden is weer gegroeid. Ook bij ouderen,
weduwen en arbeidsongeschikten zijn die geluiden te horen.
Duidelijk is in ieder geval dat minstens 10% van de bevolking
(meer dan 800.000 huishoudens) een dermate laag inkomen heeft,
dat - als er andere factoren ook tegenzitten - onmiddelijk de
armoede om de hoek kijkt.

Om het probleem van de groeiende kloof tussen armeren en rijkeren
goed in kaart te brengen volstaat het niet om te wijzen naar de
koopkrachtplaatjes. Die gaan uit van grote gemiddeldes in inko-
menstendensen en prijsontwikkelingen voor huishoudens. In die
cijfers worden slechts algemene tendensen verwerkt die in princi-
pe voor iedere Nederlander gelden. Maar ook al houden we ons aan
deze offici‰le koopkrachtdefinities, dan nog zijn mensen met een
minimuminkomen de afgelopen tien jaar al meer dan 15% op het
gemiddelde achterop geraakt.

Reeel besteedbare inkomen

In werkelijkheid is de denivellering echter groter, omdat er
allerlei ontwikkelingen niet zijn meegenomen in deze rekenmodel-
len.
De meeste armoede-onderzoekers werken al lang niet meer met
inkomensgegevens en statistische koopkrachtontwikkelingen.
Veeleer wordt uitgegaan van het re‰el besteedbaar inkomen na
aftrek van - niet be‹nvloedbare - vaste lasten.
En dan komt men tot de schokkende conclusie dat veel mensen met
een minimuminkomen door de jaren heen niet alleen relatief steeds
minder te besteden hebben, maar soms ook absoluut: ondanks de
gestegen prijzen minder guldens per maand voor de dagelijkse
levensbehoeften. Dit betekent dat de verarming harder gaat, dan
de offici‰le koopkrachtstatistieken laten zien. In een eigen
onderzoek van FNV en konsumentenkontakt worden vooral de woonlas-
ten en gemeentelijke belastingen en tarieven als de grote opslok-
kers van de besteedbare inkomensruimte aangewezen.

Heel duidelijk is in ieder geval dat de gemeentelijke of provin-
ciale heffingen ontzettend denivellerend werken. Reinigings-,
milieu- en andere heffingen zijn vaak nominaal. Dat wil zeggen
dat ze geheven worden per huishouden ongeacht het inkomen.
Verhogingen tikken bij lagere inkomens dan ook harder aan.
En juist dit soort heffingen worden niet zelden met 20 of 30% per
jaar verhoogd. Aan de inkomenskant worden die heffingen niet of
onvoldoende gecompenseerd, omdat het systeem alleen uitgaat van
algemene landelijke kostenontwikkelingen en niet van gemeentelij-
ke "afwijkingen".

De negatieve invloed van woonlasten is wat minder doorzichtig.
Natuurlijk vallen de enorme huurverhogingen van de laatste jaren
op. Maar de suggestie wordt gewekt dat die voor een deel door de
huursubsidie en voor de rest door de uitkeringsverhogingen in
verband met de prijsstijgingen worden gecompenseerd.
Dat zou misschien zo zijn als alle minima in vergelijkbare
huurwoningen, met vergelijkbare huren en huursubsidie woonden.
Maar de werkelijkheid is, dat velen te maken hebben met stadsver-
nieuwing. De huur van het prettige opgeknapte of geheel nieuw
gebouwde huis wordt echter wel versneld opgetrokken, soms zelfs
met meer dan 9% per jaar. Huurgewenning verzacht slechts tijde-
lijk de pijn.
Waar 15 of 20 jaar geleden nog veel mensen met een lage huur
woonden, daar is dat nu nog maar voor een kleine groep. Het
aantal minima, dat door lagere woonlasten een grotere speelruimte
had om tegenvallers op te vangen, is fors afgenomen. Dientenge-
volge is het aantal van hen dat bij de eerste de beste tegenslag
in de problemen komt evenredig toegenomen.
Verder zijn er nog verslechteringen in de huursubsidie, die niet
meegenomen zijn in de koopkrachtplaatjes, omdat ze niet algemeen
zijn, maar bijvoorbeeld alleen maar voor alleenstaanden gelden.
Verhogingen van de service-kosten worden sowieso niet meegeteld
voor huursubsidie. Kamerbewoning is meer dan gemiddeld duurder
geworden.
Kortom, in de sfeer van de woonlasten is er veel meer aan de hand
dan uit de gemiddelde cijfers blijkt.

Betere inkomens minder afhankelijk

Ook zijn de betere inkomens veel minder afhankelijk van die
algemene gemiddelde cijfers, dan de mensen met een uitkering.
De laatsten worden vastgepind op een oude afhankelijkheids
relatie in gezinsverband en hen wordt elke mogelijkheid ontnomen
buiten de trendmatige ontwikkeling om de positie te verbeteren.
Rijkeren daarentegen hebben buiten loonrondes om nog tal van
mogelijkheden hun inkomen te verbeteren.
Daarbij mag niet vergeten worden dat lang niet alle inkomen
gelijk staat aan inkomen uit loon of uitkering. Ook bezit (aande-
len, spaargeld, huuropbrengsten, e.d.) kan inkomen opleveren.
Uitkeringen van levensverzekeringen, koopsompolissen, e.d. worden
ook steeds belangrijker. Het zal duidelijk zijn, dat dit door-
gaans meer op de weg van rijkeren, dan van armen ligt.
Het aandeel van dit soort inkomen in het nationaal inkomen is in
de jaren tachtig weer fors toegenomen ten nadele van het inkomen
uit loon of sociale regeling. De belastingoperatie Oort heeft ook
nog een steentje bijgedragen aan de denivellering, nog los van
alle andere tussentijdse belastingwijzigingen.
Ook veel zelfstandige beroepsbeoefenaren - en dan niet alleen de
specialisten en apothekers - hebben hun inkomen meer dan trendma-
tig weten te verhogen. Trouwens ook diverse groepen die wel
ergens op de salarisrol staan schijnen fiks bij te kunnen verdie-
nen. Bijklussende hoogleraren, computerdeskundigen die hele
nevenbedrijfjes runnen, directeuren die commissariaten verzamelen
als anderen postzegels zijn nog maar enkele voorbeelden.

Instrumenten zoeken

Ergens is het verband tussen inkomensontwikkeling aan de rijke en
arme kant zoekgeraakt. Reele verhogingen van minimuminkomens zijn
nodig. Maar dat lost geenszins andere achterliggende problemen
op.
Wie de denivellering een halt toe wil roepen zal ook naar andere
instrumenten moeten zoeken. Men moet dan denken aan de individua-
lisering van de uitkeringen om de maatschappelijke trend van
individualisering van inkomens te volgen. Ook het verbruiks- of
inkomensafhankelijk maken van bepaalde belastingen en heffingen
zou zo'n maatregel kunnen zijn.
Daarnaast lijkt steeds aannemelijker te worden dat het hele
systeem van subsidi‰ren van woonlasten een keer op de schop gaat.
De huursubsidie kan volgens pleitbezorgers van zo'n verandering
in gewijzigde en verbeterde vorm een prima functie behouden,
evenals het subsidi‰ren van de woonlasten van normale koopwonin-
gen. Maar het is goed denkbaar dat dat gepaard gaat met een
maximum aan hypotyheekrente-aftrek en een huur- of woonbelasting
voor mensen met goede inkomens in goedkope sociale woningen.
Ook zal goed gekeken moeten worden naar hoe mensen voor toekom-
stige risico's verzekerd zijn. Nog los van genomen WAO-maatrege-
len lopen ouderdoms- en risicoverzekeringen al steeds verder
uiteen. Wie een goede baan heeft krijgt doorgaans ook een kans
(collectief) betere en goedkopere regelingen te bedingen. Wie
buiten de arbeidsmarkt staat is redelijk machteloos tegenover de
eisen van de verzekeringsmaatschappijen.
De groeiende kloof tussen arm en rijk is dus geen eenduidig
lineair proces. Het is een veel dieper grijpend proces dan
menigeen denkt.

Ab Harrewijn, bewerkt door Egbert van Dijk.

vrijdag 10 december 1993

Bijstandsvrouwen de dupe van verhaalsplicht

Bijstandsvrouwen de dupe van verhaalsplicht

De laatste tijd is over de verhaalsplicht veel te doen geweest, omdat het Rijk de terugvordering van de bijstand per 1 augustus 1992 dwingend oplegt. Terugvordering en verhaal is vooral van belang wanneer je wit hebt bijgewerkt en de bijverdiensten niet hebt opgegeven, en in echtscheidingssituaties. In dit artikel gaan we in op de regeling zelf. Het artikel is mede gebaseerd op de Grote Almanak voor informatie en advies, een uitgave van het Nederlands Instituut voor zorg en welzijn.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de sociale dienst verstrekte bijstand van de client zelf of anderen, die een onder- houdsplicht hebben, kan terugvorderen. In de Bijstandswet is aan de verhaalsplicht een apart hoofdstuk gewijd, het ABW-verhaals- recht. Vanaf 1 augustus 1992 geldt een onderscheid in "verhaal" en "terugvordering".

Van terugvordering spreekt men als het de client van de sociale dienst zelf betreft, van verhaal als de actie van de gemeente zich tegen anderen richt. In de wet staat omschreven van wie op welke wijze bijstand kan worden teruggevorderd. Als iemand niet vrijwillig aan zijn (onderhouds) verplich- ting voldoet, bijvoorbeeld een (ex) echtgenoot, dan kan de gemeente aan de kantonrechter vragen het verschuldigde bedrag vast te stellen. Heeft de alimentatierechter al een uitspraak gedaan over de verplichting tot levensonderhoud, dan moet de gemeente in het algemeen in overeenstemming hiermee bijstandskosten verhalen. Vanaf 1 augustus 1992 is de gemeente verplicht om in situaties die daartoe aanleiding geven, bijstand te verhalen. Voor deze datum konden gemeenten zelf bepalen hoever ze gingen met verhaalsacties.

De nieuw ingevoerde plicht tot verhaal door de gemeenten is niet absoluut. Een gemeente kan geheel of gedeel- telijk afzien van verhaal als dit verhaal voor de persoon in kwestie tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Voor het verhaal op een onderhoudsplichtige geldt een maximumtermijn van twaalf jaar.

Terugvordering van bijstand van bijstandsontvanger zelf.

Terugvordering van verstrekte uitkering van degene die bijstand heeft ontvangen, kan in de volgende gevallen: - de sociale dienst kan bijstand terugvorderen, indien de betrokkene onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. Alleen voorzover daardoor ten onrechte bijstand is verstrekt, kan het bedrag aan te veel betaalde bijstand worden teruggevorderd. Indien iemand bijvoorbeeld inkomsten uit onderhuur heeft verzwegen, kan slechts een deel van de bijstand worden teruggevorderd. In gevallen waarin de betrokkene tekort is geschoten in zijn of haar informatieplicht, zal de gemeente het teveel betaalde bedrag bruto terugvorderen. De client zal dan later via belastingaangifte een bedrag moeten zien terug te krijgen. Zie 3.2.1. - De bijstand kan worden teruggevorderd als niet aan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Van wie achteraf blijkt dat hij of zij zich niet aan een voorwaarde, bijvoorbeeld inschrijving bij het arbeidsbureau, heeft gehouden, kan bijstand worden teruggevorderd. -

Verrekening bijstand met inkomsten of andere aanspraken achteraf.

Wie achteraf inkomsten verkrijgt over een periode waarin bijstand is verleend, zal de bijstand moeten terug betalen. Bijvoorbeeld: na weigering van ziektegeld gaat men hiertegen met succes in beroep. De in de tussen tijd verleende bijstand moet worden terugbetaald. Hetzelfde gedlt voor bijstand die wordt toegekend in afwachting van de afwikkeling van een nalatenschap of echtscheiding, waarbij vaststaat dat men aanspraak op een vermogen heeft. Verhaal van bijstand op de nalatenschap Na het overlijden van iemand die een bijstandsuitkering ontving kan de sociale dienst voor de tijdens het leven van de betrokkene verstrekte uitkeringen verhaal zoeken op de nalatenschap. Op de opbrengst van de nalatenschap komen in mindering de kosten die de begrafenis en de afwikkeling van de nalatenschap met zich mee- brengen. De vrijlatingsbepalingen ten aanzien van eigen vermogen gelden niet na overlijden. Een en ander houdt in dat erfgenamen van iemand die langere tijd in de bijstand heeft gezeten niets van financiele waarde zullen erven, zeker nu vanaf 1 augustus 1992 een plicht tot verhaal voor de gemeenten bestaat.

Verhaal van bijstand op de ouders

Ouders zijn verplicht om hun minderjarige kinderen te onderhouden. Bijstand die wordt verleend aan minderjarige weggelopen kinderen kan dus verhaald worden op de ouders. Dat is niet altijd zo. Als de ouders namelijk bereid zijn om zelf thuis hun kind te verzorgen, kan alleen verhaald worden als het duidelijk in het belang van het kind is dat het niet thuis wordt opgevoed. De sociale dienst zal een gedegen onderzoek naar de situatie moeten instellen en zich moeten laten voorlichten door deskundige instanties, zoals de Raad voor de Kinderbescherming.

Verhaal van bijstand na schenking

De sociale dienst kan bijstand verhalen op iemand die een schenking heeft ontvangen van degene die bijstand aanvraagt. Voorwaarde hiervoor is dat degene die de schenking heeft gedaan op het moment van schenken wist of had kunnen weten dat hij of zij op niet al te lange termijn op bijstand zou zijn aangewezen. In de praktijk verhalen sociale diensten niet bij schenkingen die werden gedaan ten minste vijf jaar voorafgaand aan de bijstandsverlening.

Verhaal van bijstand op de (ex) echtgenoot

Echtgenoten zijn volgens de wet verplicht om elkaar te onderhouden. Weigert bijvoorbeeld een man zijn vrouw en kinderen te onderhouden, waardoor zij op bijstand zijn aangewezen, dan verhaalt de sociale dienst de verleende bijstand in principe op de man. Het verhaal op de onderhoudsplichtige wordt het meest toegepast in echtscheidingssituaties. Bij (ex) samenwonenden is geen verhaal van bijstand mogelijk. Samenwonenden hebben geen wettelijke onderhoudsplicht voor elkaar. Het kan zijn dat een echtgenoot een door de rechter vastgesteld alimentatiebedrag niet betaalt. Als de sociale dienst tot verlening van bijstand aan de andere echtgenoot overgaat, kan de gemeente deze bijstand verhalen op de alimentatieplichtige. Personen die echtscheiden kunnen afspreken dat geen alimentatie zal worden betaald. (nihilbeding), terwijl de inkomenssituatie van een echtgenoot de betaling van alimentatie wel mogelijk maakt. De sociale dienst hoeft zich van deze afspraak niets aan te trekken en kan toch verhalen, zo staat in de bijstandswet sinds januari 1985. Verhaal van na die datum verstrekte bijstand is mogelijk, ook als voor of na de wetswijziging van januari 1985 een nihilbeding is gemaakt. Ten aanzien van de hoogte van verhaal wordt gekeken naar de draagkracht van de ex-echtgenoot. De sociale dienst moet daarbij dezelfde normen hanteren als de rechters gebruiken bij de vaststelling van alimentatie. Dit zijn de zogenaamde tremanormen. Zie 7.2.4.

Het verhaal op de onderhoudsplichtige ex-echtgenoot eindigt 12 jaar na inschrijving van het echtscheidingsvonnis. Dit geldt niet voor verhaal van bijstand die voor 1 augustus 1992 is verstrekt, indien een gemeente voor die datum met verhaal is gestart.

Procedure bij terugvordering en verhaal van bijstand.

Voor de procedure bij terugvordering en verhaal van bijstand bestaan aparte regels, die zijn opgenomen in de Bijstandswet. De gemeente die bijstand wil verhalen kan niet zomaar tot invordering overgaan. Indien degene op wie de gemeente wil verhalen niet akkoord gaat, zal de gemeente bij de kantonrechter een beschik- king moeten vragen, waarin staat of en in welke mate verhaald kan worden. Als het om terugvordering van uitkering bij de bijstands- client zelf gaat, mag een teveel betaald bedrag niet zomaar verrekend worden met een lopende uitkering. Een, al dan niet gerechtelijke, actie uit onverschuldigde betaling is slechts mogelijk indien overduidelijk is dat een administratieve fout is gemaakt, zo blijkt uit de jurisprudentie. Er is dan geen bijstand op grond van de Algemene Bijstandswet toegekend, zo luidt het argument daarvoor. De gemeente moet binnen vijf jaar nadat de bijstand is verstrekt de verhaalsprocedure starten. Het feitelijk verhaal na een beschikking van de kantonrechter hoeft niet binnen vijf jaar plaats te vinden. De maatregel om het verhalen van bijstand verplicht te stellen moet 250 miljoen gulden opbrengen en hiervan vloeit 90% terug naar het rijk.

Er zijn twee redenen voor Staatssecretaris Elske ter Veld om de maatregel nu verplicht te stellen: bezuinigingen en de rechtsgelijkheid voor gemeenten. Tot nu toe was het zo, dat sommige gemeenten wel verhalen en andere weer niet. Amsterdam verhaalde geen bijstand op ex echtgenoten. Wat betekent dit voor vrouwen: Vrouwen zijn VERPLICHT aan de sociale dienst te vertellen wat de naam is van de ex-man en waar hij woont. Derden (ex-man, ex-vriend,) hebben onderhoudsplicht naar vrouwen en kinderen toe. Waar mogelijk kan de sociale dienst nu verleende bijstand terug halen. Als vrouwen naam en adres niet willen vertellen, geeft niet om wat voor reden, dan komt hun uitkering in gevaar. Vrouwen kunnen een strafkorting krijgen, de uitkering kan zelfs stopgezet worden. In Amsterdam gaat het in totaal om 27.000 vrouwen. Amsterdam kan een claim leggen op 15.000 vrouwen waarvan de ex-man geen alimentatie betaalt. 1500 vrouwen krijgen de komende 6 weken van de sociale dienst een brief, waarin ze worden opgeroepen voor een gesprek. Vervolgens krijgen de mannen een brief toegezonden, waarin dan niet het adres van de ex-vrouw genoemd zal worden.

Nu al zijn veel vrouwen opgeroepen op de rayonkantoren. Vrouwen die in BLIJF VAN MIJN LIJF huizen zitten worden zolang ze daar blijven met rust gelaten. Gaan zij naar een zelfstandige woning, dan krijgen ook zij zo'n brief. NIET VERHAALD wordt er bij BOM (bewust ongehuwde moeder) en vrouwen die K.I.(kunstmatige insiminatie) hebben gedaan. Mensen die een samenlevingscontrakt hebben getekend maar niet getrouwd zijn, daar wordt ook NIET VERHAALD, tenzij er kinderen zijn die door de man erkend zijn. Ook NIET VERHAALD wordt er op mannen die een laag inkomen hebben en dat kunnen bewijzen. ALLEEN verhaald kan worden op mensen die getrouwd zijn geweest en erkende kinderen hebben. Als de ex-partner in het buitenland heeft gezeten en terug komt kan er alsnog verhaald worden.

Wat kunnen de consequenties zijn voor vrouwen

Als mannen de brief van de GSD in de bus krijgen kunnen zij vervelend gaan worden naar vrouw en kinderen toe. Zij kunnen gaan intimideren, geweld gebruiken, etc. Ook kunnen mannen de eventuele baantjes en de nieuwe vriendjes, ook LAT relaties, gaan verklikken bij de GSD. Vrouwen moeten hier terdege rekening mee houden. De GSD heeft 22 extra mensen op het verhaalsrecht gezet en dit is nu volgens de GSD al te weinig. Veel nieuw leed kan door deze maatregel aan vrouwen berokkend worden. Wij vinden dat de GSD daar REKENING mee moet houden. Als er wat gebeurt is het rijk samen met de GSD verantwoordelijk voor de gevolgen. Vrouwen moeten zich wenden tot advocaten of het buro van Rechtshulp om te bekijken wat er moet gebeuren. Het Komitee Vrouwen en de Bijstand heeft een advocatenlijst en zal gaan turven, plus een extra spreekuur gaan draaien op vrijdagochtend van 10-12 uur. Zij zullen ons beraden op acties in Amsterdam samen met het Lande- lijk steunpunt Vrouwen en de Bijstand. De Amsterdamse gemeente- raad en de wethouder moeten op de gevolgen van de verhaalsplicht worden aangesproken in de commissie van bijstand.

Anke van der Vliet.

Het telefoonnummer van het Komitee Vrouwen en de Bijstand is: 020-6246666. Nieuwe Herengracht 95.