Op 8 oktober zal de meervoudige kamer van de Rechtbank Amsterdam zich in minstens 4 rechtszaken bezig houden met de manier, waarop de kostendelersnorm door de gemeente Amsterdam op bijstandsgerechtigden wordt toegepast. Ondertussen is die norm al volop in discussie. Op 26-08-2015 heeft de Bijstandsbond een persbericht gepubliceerd, waarin gesteld werd dat de gemeente Amsterdam te streng is bij de beoordeling of er sprake is van een kostendelersnorm bij bijstandsgerechtigden. Hierover verschenen berichten in de pers.
http://www.parool.nl/parool/nl/30/ECONOMIE/article/detail/4129591/2015/08/26/Gemeente-benadeelt-onderhuurders-sterk-met-nieuwe-kostendelersnorm.dhtml
De wethouder werk en inkomen ontkende vervolgens dat de gemeente Amsterdam te streng is, strenger dan de wet voorschrijft. 'Wat de Bijstandsbond zegt is helemaal niet waar'.
http://www.at5.nl/artikelen/146624/wethouder_vliegenthart_regels_voor_minima_niet_strenger_in_amsterdam
Naar nu blijkt heeft de voorzieningenrechter al op 13 augustus een uitspraak gedaan, die ook op 26 augustus is gepubliceerd en waaruit blijkt dat de Bijstandsbond gelijk heeft. De wethouder had daarvan op de hoogte kunnen zijn. Wanneer er sprake is van een commerciele onderhuurrelatie is de kostendelersnorm niet van toepassing. De gemeente Amsterdam verbindt veel te strenge eisen aan de huurovereenkomst. Wordt niet aan die eisen voldaan, dan is volgens de gemeente de kostendelersnorm van toepassing. Wij zeggen: die strenge eisen zijn niet in overeenstemming met de wet. En de rechter zegt het nu ook.
http://uitspraken.rechtspraak.nl/inziendocument?id=ECLI%3ANL%3ARBAMS%3A2015%3A5503
Citaat: De voorzieningenrechter is van oordeel dat uit de bovenstaande passage uit de wetsgeschiedenis naar voren komt dat betrokkene een door hem gestelde zakelijke huurovereenkomst kan onderbouwen met bijvoorbeeld het overleggen van een individueel contract dan wel een commerciële overeenkomst. Het overleggen van bewijs heeft tot doel om vast te stellen of sprake is van een zakelijke huurrelatie en van een zakelijke (huur)relatie onderling. Gelet daarop brengt naar het oordeel van de voorzieningenrechter een redelijke wetsuitleg van 'schriftelijke overeenkomst' als bedoeld in artikel 22a, vierde lid, aanhef en onder c, van de Participatiewet met zich dat deze voorwaarde ruim moet worden uitgelegd. De voorzieningenrechter is van oordeel dat in het licht van deze bepaling voldoende is dat de overeenkomst en de commerciële prijs aan de hand van schriftelijke stukken, waaronder onder meer betalingsbewijzen, aannemelijk wordt gemaakt.
Gelet op het voorgaande kan verzoeker ook met andere schriftelijke stukken dan een schriftelijk huurovereenkomst aannemelijk maken dat hij een huurovereenkomst heeft gesloten. De voorzieningenrechter is in de onderhavige zaak van oordeel dat verzoeker door overlegging van het onder 3.2 genoemde vonnis, de verklaringen en betalingsoverzichten, genoegzaam aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van een zakelijke huurovereenkomst en van een commerciële prijs. De voorzieningenrechter neemt daarbij in aanmerking dat de kantonrechter in het vonnis heeft vastgesteld dat verzoeker op grond van de overeenkomst gebruik maakt van een woonkamer, een keuken en een slaapkamer en dat hij met andere bewoners een toilet en badkamer moet delen. Verder bestaat er geen grond voor het oordeel dat de maandelijkse huursom van € 640,- voor het gebruik van een dergelijke woonruimte in het commerciële verkeer niet gebruikelijk is. Verder blijkt uit de overgelegde verklaringen dat de huurprijs na aanvang van de huur in december 2007 in elk geval drie maal substantieel is verhoogd, waardoor ook is voldaan aan het vereiste van periodieke aanpassingen.
Bijstandsbond Amsterdam