maandag 14 november 1994

Ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening en investeringsbeleid van de gemeente Amsterdam.

De zeventiger jaren waren op het gebied van de ruimtelijke ordening in Amsterdam de jaren van Lammers en De Cloe. Zij vonden dat de gewone amsterdammers de stad uitmoesten om in plaatsen als Almere en Lelystad te genieten van ruimte en groen. Zaken die tot dan toe als een voorrecht van welgestelden werden gezien. Op deze manier zou er in de hoofdstad plaats vrijkomen voor de rijke mensen, waarmee voorkomen werd dat amsterdam een stad van rela­tief arme mensen werd, omgeven door groene voorsteden van welge­stelden. Amsterdam zou in deze visie ruim van opzet worden. De Dapperbuurt zou bijvoorbeeld worden afgebroken om plaats te maken voor ruimer opgezette wijken. Zie Michiel Mastenbroek. Segregatie in Amsterdam, paper uitgereikt tijdens een debat in de Balie over segregatie in Amsterdam op 11 november 1993.

1978 is het omslagpunt. Het begrip "compacte stad" (een dicht­bebouwde stad, de Dapperbuurt hoeft dus niet afgebroken worden) wordt naar voren gebracht door wethouder van der Vlis. Deze wethouder heeft blijkens het onderzoek "Het stempel van de besluitvorming. Macht, invloed en besluitvorming op twee Amster­damse beleidsterreinen" door Jaco Berveling een grote invloed uitgeoefend op het beleid in Amsterdam gedurende de tachtiger jaren. Het uitgangspunt van de compacte stad werd aangevuld met Schaeffers "bouwen voor de buurt". De oorspronkelijke bewoners hoefden niet meer te verdwijnen naar de voorsteden, integendeel, er wordt met hun woonwensen rekening gehouden en na de bouw of renovatie keren de bewoners terug naar hun duurdere, dat wel, woning. Het idee van menging van inkomensgroepen wordt daarbij bevorderd. Het idee compacte stad doet tot op de dag van vandaag opgeld. Functiemenging voor de binnenstad, dat houdt in wonen, werken en vermaak gehandhaafd in het centrum van de stad. Dit is een belangrijke richtsnoer.

Het hele idee van een multifunctioneel centrum speelde ook een rol bij de diskussies over de IJ-oevers; tegenover de zich min of meer spontaan ontwikkelende kantoorkolossen aan de Zuid As moest in het centrum een plan worden bedacht, dat het centrum nieuwe ekonomische impulsen zou geven, om het evenwicht op verschillende lokaties tussen wonen, werken en vermaak te handha­ven. Ook het thema van de verdichtingsbouw speelde daarbij; hoe hoog mochten de kantoren aan de IJ oevers worden en hoeveel groen komt tussen de huizen? De IJ-oevers zijn echter behalve een handhaven van het concept van de compakte stad ook een uiting van een nieuwe belangrijke beleidswijziging. Scheaffers slogan "bouwen voor de buurt" wordt afgeschaft. In de loop van de jaren tachtig gaat de aandacht meer uit naar "stedelijke vernieuwing" en niet meer naar stadsvernieu­wing. De aandacht van de sociaal-demokraten wordt verlegd van van het bouwen van goede en goedkope woningen in de buurten naar een herorientering op het stedelijk vernieuwingsproces. "Bouwen voor de buurt" wordt "bouwen voor de markt". Daarbij worden nieuwe financieringsgrondslagen ontwikkeld, de publiek-private samenwer­king. Er moeten financieringsmaatschappaijen worden opgezet, waarin overheid en bedrijfsleven deelnemen. Door die samenwerking kan een geldstroom in de richting van concrete projekten op gang worden gebracht. De financieringsmaatschappij moet zich bezig houden met het aantrekken en uitzetten van gelden voor ontwikke­lingsmaatschappijen die concrete projekten ter hand nemen. Bij de IJ-oevers is deze construktie beproefd maar roemloos ten onder gegaan. Allerlei grote projekten staan echter nog steeds op stapel. Allerlei varianten voor de toekomstige inrichting van Amsterdam zijn al in een vergevorderd stadium van besluitvorming. Het gaat daarbij om projekten als een autoluwe binnenstad, Nieuw Oost, de Noord-Zuidlijn van de metro en de Westpoort.

Deze grote her­struktureringen van de "compacte stad" zullen een grote invloed hebben op het stedelijk sociaal leven. Daarbij denken niet alle groepen in de stad hetzelfde en leggen zij verschillende priori­teiten. Op de door de gemeente (Eise kalk) en het Instituut voor Publiek en politiek georganiseerde stadsconferentie op 29 januari 1994 in de Beurs van Berlage discussieerden Vera Dalm van het Milieucentrum (een samenwerkingsverband van milieuorganisaties) en Jacqueline Kuhn van het Amsterdams Steunpunt Wonen met elkaar. Zij waren het niet eens over het tema van de compacte stad en de verdichtingsbouw. Door de alarmerende woningnood wint de gedachte om groene ruimtes op te offeren voor woningbouw terrein, met name in de westelijke tuinsteden wordt er steeds meer voor verdichtingsbouw gekozen. Door deze ontwikkelingen komen milieu (groenvoorzieningen ) en woningbouw (voor met name kansarmen) op gespannen voet met elkaar te staan. De discussianten waren het met elkaar eens dat anders bouwen (niet langer de eengezinswoning met tuin als standaardmodel) de beste oplossing is. Verdichtings­bouw heeft op dit moment niet de voorkeur van de ASW ("Maar als ons het mes op de keel wordt gezet kiezen we uiteindelijk wel voor verdichtingsbouw, het MCA vergeet wel eens dat leefbaarheid niet alleen slaat op de openbare ruimte maar ook op de wonin­gen".)

De stadvizier, een verslag van de stadsconferentie 29 januari 1994 in de Beurs van Berlage, blz 14.
Het concept van de publiek-private samenwerking om in een tijd van toenemende overheidsbezuinigingen op sociale voorzieningen toch voldoende geld voor bepaalde projekten los te krijgen vinden we ook op andere beleidsterreinen, zoals de sociale vernieuwing. Op buurtniveau moeten stadsdeelraden, bewonersgroepen, leefbaar­heidsgroepen, en projektontwikkelaars in innige samenwerking de verloedering in de buurt tegengaan en werkgelegenheid in de buurt scheppen. Bij de sociale vernieuwing speelt het "upgraden' van de buurt een grote rol. Niet alleen sociale huurwoningen in de buurt, maar ook koopwoningen, te bouwen door partikuliere maat­schappijen, zodat een menging van verschillende bevolkingsgroepen en inkomensgroepen ontstaat. Je zou kunnen zeggen, dat op Amster­dams niveau de pogingen tot publiek-private samenwerking gepaard gaande aan decentralisatie en deregulering, pogingen zijn van sociaal-demokraten op lokaal niveau, investeringen in de stad op peil te houden en daarbij een verbinding te leggen met het tegen­gaan van verloedering in de stad en de steun aan de armere bevolkingsgroepen. De sociale vernieuwing is, evenals de pu­bliek-private samenwerking bij de IJ-oevers, een roemloze dood gestorven, en heeft vooral gefungeerd als propaganda middel van het kabinet Lubbers/Kok.

Verder blijkt dat het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening is verbonden met het vraagstuk van segregatie en getto­vorming en hoe de overheid daartegenaan kijkt. Dit bleek hierbo­ven ook al bij de ideen van Lammers en De Cloe. Hier volgt een opsomming van de notaas waarin bovengenoemde beleidsuitgangspunten zijn vastgelegd. De eerste nota waarin de ruimtelijke ordening in en om Amsterdam systematisch wordt behandeld is de nota over de uitbreidingspla­nnen van 1935. Na de oorlog is er een Struktuurplan voor Amsterdam uit 1974. Dit wordt gevolgd door het Struktuurplan uit 1981. Dan is er het Struktuurplan uit 1985 (1986) en het Struktuurplan 1991. Dan is er nog het Ontwerp Struktuurplan 1994 Ten slotte is er het Regio-Struktuurplan van de ROA voor 1994. (Voorontwerp Regionaal Struktuurplan 1995-2005) Deze struktuurplannen gaan gepaard met onderhandelingen met het rijk over investeringen. Deze onderhandelingen werden gevoerd ook op basis van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening en de Vierde Nota Extra (VINEX), waarbij de ROA de verplichting op zich nam om in de periode 1995-2005 tussen de 100.000 en 120.000 woningen te bouwen. Inbreng van de gemeente Amsterdam bij de onderhandelingen van de in 1994 tot stand gekomen VINEX-akkoorden was de nota "Amsterdam op weg naar 2005". Amsterdam is in de vierde nota Ruimtelijke ontwikkeling aangwezen als toplokatie; het stedelijk knooppunt Amsterdam moet worden klaargemaakt voor de concurrentieslag met andere europese steden. Wil de randstad "Gateway" tot Europa blijven, dan zal een toplokatie als de IJ-oevers moeten worden benut. Gebeurt dit niet, zo is de redenering, dan zal de Randstad worden overvleu­geld door andere regio's zoals rond Londen, Parijs en Dusseldorf.

De IJ-oevers moeten een groot-stedelijk vestigingsmilieu worden dat zich kan meten met La Defence in Parijs. Berveling blz 93. Hiermee zijn we dus op een ander argument gekomen voor de ontwik­keling van de IJ-oevers; het eerste staat hierboven al genoemd, en was, dat in de compakte stad een evenwicht moet worden gevon­den ten opzichte van de Zuid-as. De plannen over de ontwikkeling van de IJ-oevers zijn gepaard gegaan met een stroom van nota's alle genoemd in het boek van Berveling. Ook het milieu krijgt aandacht in de plannen van de gemeente Amsterdam. Met name in het Ontwerp Beleidsnota Ruimtelijke Ordening en Milieu (BROM). Men ontwikkelt daarbij modellen, waarbij een relatie gelegd kan worden tussen de lokatie van bepaalde functies en het milieueffekt ervan. Op die manier wil men komen tot optimale keuzen die zowel voor het milieu als voor de ekonomie het meeste rendement opleveren.

Je kunt je echter afvragen, of al die bovengenoemde notaas wel een reeel beeld geven van wat de overheid in feite doet. Is die planning die door de sociaal-demokraten in de stad wordt nage­streefd, er eigenlijk wel? Op een conferentie over het Zeeburgereiland het afgelopen voor­jaar kwam het volgende naar voren. Je kunt de stad beschouwen als een struktuur, waarbij er goederen en personen voortdurend de stad binnengaan, vooral forensen en eindprodukten, en andere goederen en personen de stad uitgaan. Weer forensen en bijvoor­beeld afval. Bij het reguleren van deze stroom van goederen en personen moet met verschillende specten rekening worden gehouden: milieu, be reikbaarheid, afstand wonen werken, leefbaarheid, etc. Er zou eigenlijk voor zo'n stedelijke regio een totaal-plan moeten worden ontwikkeld, op grond waarvan vragen worden beant­woord als: welke industrie of dienstverlening willen we in de stad hebben? Wat kan verderweg? Hoe is de verhouding tussen wonen en werken in de stad en hoe kan dit worden geintegreerd? Welke delen van de stad maken we autoluw of zelfs autovrij, etc. Ten behoeve van welke groepen creeeren we werkgelegenheid in de stad, en hoe wordt die werkgelegenheid in de vorm van bedrij ven opgezet?. En ook: hoe kan er een evenwicht ontstaan tussen woon- en werkfuncties? Nu blijkt het zo te zijn, dat in Am- sterdam een dergelijke totaal-visie geheel ontbreekt. Er is een ambtelijke molen, die doordraait, en waarin deelbeslissingen worden genomen, die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Als voorbeeld werd oa genoemd, dat er bij het Zeeburgereiland nu al een tunnel wordt gebouwd voor een sneltram die daar zou moeten komen voor de bewoners, terwijl de bestemming van het eiland officieel nog moet worden vsstgesteld!. Een van de sprekers gaf aan, dat in Amsterdam in feite visies op deelter- reinen worden ontwikkeld door gespecialiseerde afdelingen van ambtenaren, die geen rekening houden met het totaal. Integratie van die verschillende beleidsterreinen in een visie vindt niet plaats. Professor Lambooy zei het zo: de ontwikkelingen in Amsterdam zijn zodanig dat deze stad in feite niet een structuurplan heeft voor de ekonomie. De ekonomie is onderdeel van de ruimtelijke plannen. Er is geen ruimtelijk ekonomisch plan waarin, uitgaande van ekonomische functies, en de logistieke analyses, een behoeftenlijstje is opgezet.

Vaak wordt ad-hoc per gebied gewerkt of het wordt helemaal afhankelijk gemaakt van woningbouw. Deze eenzijdige gerichtheid van het Amsterdamse beleid op woningbouw versterkt ook effecten in het kader van het marktmechanisme: de woonfunctie in de binnenstad overvleugeld de werkfunctie, en verdringt deze, omdat door de grote vraag naar woningen er voor een vierkante meter wonen inmiddels op sommige plaatsen meer betaald wordt dan voor een vierkante meter kantoor. Daarom worden bedrijven door partikuliere woningen verdrongen. Bedrijven willen echter graag in de binnenstad zitten: aan de rand van Amsterdam, waar veel bedrijven naartoe verhuizen, is kantoorruimte over, in de binnenstad is een groot tekort aan kantoorruimte. Door het Amsterdamse beleid en de werking van het marktmechanisme worden werken en wonen nog steeds sterk gescheiden, hetgeen weer gevolgen heeft voor de vervoersstromen. De lobby van het bedrijfsleven speelt handig op deze situatie in. Bedrijven of groepen van bedrijven proberen met verschillende argumenten erdoor te drukken, dat met hun specifieke bedrijfsbelangen rekening wordt gehouden. Zo zeggen de bedrijven die nu op het Zeeburgereiland zitten en die daar willen blijven: "Nieuw Oost komt er toch, evenals allerlei snelwegen, trams en spoorverbinden en de ontwikkeling van de IJ-oevers, dan is het zeeburgereiland in dit geheel een steeds belangrijker knooppunt, waar bedrijven gevestigd moeten zijn, dichtbij de stad, die afval verwerken, bouwmaterialen aanvoeren en rioolwater zuiveren". Terwijl over al die projekten nog moet worden beslist!. Zo spelen de bedrijven dus handig in op de nauwelijks te beinvloeden ambtelijke doorloop. Maar ook chan-tage wordt niet geschuwd: "als wij moeten verhuizen, dan gaan we ver weg, en dan kost dat 60 miljoen, en dat konden we wel eens gaan verhalen op de gemeente Amsterdam, we eisen in ieder geval schadevergoeding, en als we mogen blijven zitten, inves- teren we veel in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse. Zo ontstaat er in mijn ogen een congsi van lobbyende bedrijven, amtenaren en politici, die beslissingen nemen op deelterreinen, waarbij niemand een totaal-overzicht heeft. De conclusie kan luiden, dat de ekonomische ontwikkeling van de regio amsterdam ondergeschikt gemaakt is aan de ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een soort ad-hoc beleid wordt gevoerd: we kijken waar bedrijven zich vestigen, en gaan dan nadenken over wat we daarmee doen, of er wordt op grond van niet-ekono mische overwegingen ergens een bedrijfsterrein gepland. (een voorbeeld daarvan is volgens mij ook de IJ-markt).

Vanuit ekonomisch oogpunt gezien zijn de miljardeninvesteringen die amsterdam aan het plannen is slecht onderbouwd en de werkgelegenheid lijkt al helemaal een ondergeschikte rol te spelen, ondanks fraaie woorden in beleidsnota's waar men het tegendeel poogt aan te tonen. Het gemeentebeleid is een rommelig zooitje en met name de Amsterdammers, die op een minimum leven, zijn hiervan de dupe. De verschillende miljardeninvesteringen hebben zo hun gevolgen voor met name mensen met een minimuminkomen. Tegenover de vele investeringen staan forse bezuinigingen op de gemeentebegroting om alles te financieren. Er heerst een grote strukturele werk­loosheid, die met al die investeringen niet lijkt te worden opgelost. Daarom wil de gemeente via het plan Scheaffer werkgele­genheid scheppen; daar is echter dan vervolgens weer geen geld voor. De bezuinigingen en de investeringsinspanningen leiden tot hogere lasten voor de burgers, die indirect zijn, dwz iedereen moet bepaalde belastingen betalen ongeacht de hoogte van het inkomen. Voor de sociale woningbouw (stadsverniewuing ) is geen geld meer.

Ik had daar nu nog geen tijd voor, maar het lijkt me, dat we ons moeten afvragen, of er in Amsterdam sprake is van gettovorming, segregatie, tweedeling, onderklasse, sociaal isolement van bepaalde groepen en of dit steeds sterker wordt en wat de effec­ten zijn van het overheidsbeleid in dit opzicht. Daarvoor is het allerleerst noodzakelijk, de verschillende begrippen goed te definieren. Op Amsterdams niveau zijn mij wat dit betreft geen uitgebreide onderzoeken bekend.

Piet van der Lende

zondag 7 augustus 1994

Protestmuur op de Dam

Op Prinsjesdag, dinsdag 20 september, bouwt het Komitee Am­sterdam Tegen Verarming om elf uur een protestmuur op de Dam. Het komitee is een samenwerkingsverband van de vakbonden, organisaties van uitkeringsgerechtigden en kerkelijke organi­saties. Amsterdammers kunnen op Prinsjesdag hun mening over het nieuwe paarse kabinet op de protestmuur schrijven. Het gaat ons met name om de wijzigingen in de sociale zekerheid, vooral m.b.t de bijstandswet, die het kabinet heeft voorge­steld. De protestmuur is tevens bedoeld als start voor een klachten­aktie over de sociale dienst in Amsterdam die het Komitee Amsterdam Tegen Verarming dit najaar houdt.

De laatste tijd komen er bij de belangenorganisaties veel klachten binnen over de Sociale Dienst in Amsterdam. Bij een enquete van de dienst zelf vulde 25% van de clienten in, dat de dienst bij hen fouten had gemaakt. En dit zijn dan alleen fouten, die de clienten zelf in de gaten hadden. In werkelijk­heid ligt het percentage fouten dus nog hoger. Om de ervaringen met de sociale dienst te verzamelen organi­seert het komitee drie schrijfdagen onder het motto: "Schrijf het van je af". Mensen kunnen op de schrijfdagen hun klachten komen vertellen op 10 verschillende plaatsen in de stad. Daarnaast nodigen we mensen uit te komen vertellen wat hun ervaringen zijn met vrijwilligerswerk. Zo kan duidelijk worden dat veel mensen, in tegenstelling tot het beeld dat van mensen zonder betaald werk bestaat, veel doen in allerlei vormen van onbetaald werk.

De ervaringen worden opgetekend in een klach­tenboek. Daarbij zal het Komitee een aantal eisen formuleren waaraan de nieuwe bijstandswet en een sociaal gemeentelijk beleid moet voldoen. De schrijfdagen worden gehouden op 18 oktober, 15 november en 13 december.

Overwegingen bij de aktie

In verschillende sociale zekerheidswetten zijn grote verande­ringen op komst. Er moet bijvoorbeeld 380 miljoen worden bezuinigd op de bijstand. Bovendien zullen de basisuitkeringen omlaag gaan. Daarnaast komt een systeem van toeslagen, waar­voor men in aanmerking komt als men aan bepaalde voorwaarden voldoet. Het is de bedoeling, dat de bijstandswet wordt gein­dividualiseerd, dwz minder door het Rijk opgestelde regels en grotere beleidsvrijheid van de gemeenten om wel of geen toe­slagen te geven. De gemeenten hebben hier zelf op aangedron­gen. Daarnaast is de kans groot dat er strengere eisen gesteld worden aan het aktief naar werk zoeken, het volgen van een scholing of het uitvoeren van maatschappelijk 'nuttige' taken. Het Komitee Amsterdam Tegen Verarming vraagt zich in de eerste plaats af of de sociale dienst in Amsterdam wel in staat is om al de bovengenoemde veranderingen in de bijstandswet, met name de individuele beoordeling, goed te organiseren. Wat zijn de knelpunten en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de dienstverlening van de sociale dienst in Amsterdam te verbete­ren, zodat de sociale dienst en de gemeente de grotere be­leidsvrijheid die zij krijgen op een goede manier invullen? Wat het landelijk beleid betreft stellen wij de vraag: in welke vorm moet de beleidsvrijheid van de gemeenten in de nieuwe bijstandswet worden vastgelegd? In de tweede plaats vraagt het Komitee zich af waar het verder onder druk zetten van werklozen toe zal leiden gezien het feit, dat de werkloosheid onveranderlijk hoog blijft en dat er knelpunten zijn in de samenwerking tussen arbeidsbureau en sociale dienst.

Er wordt gesproken over de verplichting, vrijwilligerswerk te verrichten in ruil voor een toeslag tot het sociale minimum. De vraag is natuurlijk: wie bepaalt wat maatschappelijk nuttig is? Is dat vrijwilligerswerk dat nu door veel uitkeringsgerechtigden wordt gedaan of zijn dat wegbezuinigde banen in de groenvoorziening, het welzijnswerk, etc.? Wij willen met onze aktie aantonen dat nu al vrijwilligerswerk door duizenden uitkeringsgerechtigden wordt gedaan. Sommigen gebruiken dit als opstapje naar betaald werk, anderen hebben er hun levensvervulling in gevonden. Gezien de grote werkloos­heid is het onjuist dat mensen in de bijstand onder druk gezet worden door de overheid vastgesteld vrijwilligerswerk te doen. Dit vergroot de kans op verdringing van betaald werk en leidt niet tot meer werkgelegenheid op de reguliere arbeidsmarkt.

maandag 6 juni 1994

Donkere wolken

Wanneer deze KABAM bij je in de bus rolt, is er waarschijnlijk nog geen nieuw kabinet. De onderhandelingen over een paarse coalitie zijn mislukt. Volgens de onderhandelaars, omdat de meningsverschillen tussen de Partij van de Arbeid en de VVD te groot bleken weaar het ging om de mate, waarin ingegrepen zou kunnen worden in de uitkeringen. De VVD wilde op grond van haar verkiezingsprogramma verlagen van de minimumuitkeringen voor de nieuwe gevallen met 10% althans gedeeltelijk in het regeerakkoord gerealiseerd zien. En dat, terwijl de onderhandelaars al waren overeengekomen, de koppeling tussen lonen en uitkeringen niet te laten doorgaan, de Algemene Nabestaanden Wet af te schaffen en toetreding tot de Werkloosheidswet alleen mogelijk te maken voor een aanzienlijk kleinere groep werknemers.

De afgelopen 15 jaren werden de uitkeringen verlaagd, maar op een sluipende manier: de koppeling ging niet door, toetredingsvoorwaarden tot verschillende sociale zekerheidswetten werden verscherpt en er werden eigen bijdragen ingevoerd (bijvoorbeeld bij het ziekenfonds). Dit leidde over langere termijn gezien wel tot een aanzienlijk koopkrachtverlies, maar zoals gezegd op een sluipende manier. Het eenvoudigweg in een keer fors verlagen van het nominale bedrag van de uitkeringen bleef tot nu toe uit. De Partij van de Arbeid wilde op deze weg voortgaan. De VVD wilde een forsere, frontale aanval op de minimale uitkeringen. Gewoon over de hele linie 5 of 10% eraf en daarna zien we wel verder. De krachten die dit willen worden steeds sterker, waarbij gezegd kan worden, dat de Vereniging van Nederlandse gemeenten met haar pleidooien voor een verlaging van de bijstandsuitkeringen tot 60% hier fors aan heeft bijgedragen. Onder leiding van een massakrant als de Telegraaf, die de resultaten van de onderhandelingen over paars niet genoeg vond, blijft de VVD zich sterk maken voor een kaalslag in de sociale zekerheid. Maar ook wetenschappers en rapporten.

De Partij van de Arbeid heeft in de onderhandelingen met de VVD haar standpunt al zeer verregaand opgerekt. De weg is nu vrij voor een coalitie van VVD, D'66 en CDA, waarin er nog een schepje bovenop wordt gedaan. Het CDA heeft al aangekondigd, dat ze liever met de VVD dan met de Partij van de Arbeid in zee gaat. D'66 komt met zo'n coalitie in een moeilijk parket, omdat ze op een andere manier wilde ingrijpen in de WAO, en uitgaande van de bezuinigingen, toch minder ver wil gaan dan de VVD. Wij zouden na de periode Lubbers en gezien de verkiezingsuitslag waarbij alleen meerderheidskabinetten van drie partijen mogelijk zijn, wel eens een periode van politieke instabiliteit tegemoet kunnen gaan, waarbij de krachten onder leiding van de VVD die pleiten voor een ministelsel steeds sterker zullen worden door nu nog in de oppositie te blijven en via de massamedia propaganda te maken voor hun standpunt, waarbij de suggestie wordt gewekt, dat wat Partij van de Arbeid en D'66 willen pappen en nathouden is, zonder dat de problemen worden opgelost. Met Bolkestein aan het roer zou dan alles anders gaan.

De Nederlandse politiek staat meer dan ooit op een kruispunt van wegen: zoeken we de "oplossing" van de financieringsproblemen in een bittere armoede voor grote groepen in de maatschappij door forse verlagingen van de uitkeringen, of gaan we een andere humane weg op, waarbij de overheid een fundamenteel andere investeringspolitiek gaat voeren. Daarbij kunnen projekten opgezet worden voor werklozen, die met behoud van uitkering zonder sollicitatieplicht arbeid kunnen verrichten, indien zij dat willen. Dit eventueel als opstapje naar een basisinkomen. De sociaaldemokratie en de vakbeweging als de FNV zullen hun defensieve vertragingstactiek niet kunnen volhouden.

Piet van der Lende.

Zeeburgereiland- een onmisbare schakel

Op dinsdag 14 juni werd door een lobby-groep uit het bedrijfs­leven een symposium gehouden over de toekomst van het Zeebur­gereiland. Op dat eiland zijn namelijk verschillende bedrijven gevestigd, die daar willen blijven, terwijl de gemeente van plan is, er woningen te bouwen. (althans volgende de voorlopi­ge plannen). Verschillende deskundigen waren uitgenodigd om hun visie te geven over de ontwikkeling van Amsterdam in het algemeen en Zeeburgereiland in het bijzonder. Wij gingen maar eens een kijkje nemen, want het symposium was gratis, dus ook toeganke­lijk voor werklozen.

Het symposium werd gehouden in het sjieke hotel Krasnapolsky. Waarom gingen wij er eigenlijk naar toe?. Amsterdam heeft grootse plannen. Er komen grootschalige miljardeninvesteringen in de regio, zoals de noord-zuid lijn van de metro, nieuw oost, uitbreiding schiphol en uitbreding van de haven in de westpoort. Uit de nota "Amsterdam naar 2005" blijkt, dat de financieringsgrond­slag voor deze investeringen krakkemikkig is. De bijdragen van het rijk zijn onvoldoende om alles te financieren. De gemeente moet hiervoor zelf diep in de buidel tasten. In "Amsterdam naar 2005" wordt aangegeven, dat er daarvoor ook bezuinigingen nodig zijn op de consumptieve uitgaven. In konreto: minder buurthuizen, bibliotheken, etc, dus de investeringen gaan ten koste van een grote groep am­sterdammers, die nu al op een minimum leven. Ook de sociale dienst zal miljoenen moeten bezuinigen in de komende jaren. Blijkbaar wordt bij al die investeringen met de groepen aan de onderkant geen rekening gehouden. Hoe verlopen besluitvor­mingsprocessen over dit soort investeringen eigenlijk, en welke argumenten worden daarbij gebruikt? Welke rol speelt de bestrijding van de werkloosheid daarin? Daarom gingen we maar eens naar dit symposium om dit van nabij mee te maken.

struktuur

Je kunt de stad beschouwen als een struktuur, waarbij er goederen en personen voortdurend de stad binnengaan, vooral forensen en eindprodukten, en andere goederen en perosnen de stad uitgaan. Weer forensen en bijvoorbeeld afval. Bij het regule­ren van deze stroom van goederen en personen moet met ver­schillende specten rekening worden gehouden: milieu, be­reik­baarheid, afstand wonen werken, leefbaarheid, etc. Er zou eigenlijk voor zo'n stedelijke regio een totaal-plan moeten worden ontwikkeld, op grond waarvan vragen worden beantwoord als: welke industrie of dienstverlening willen we in de stad hebben? Wat kan verderweg? Hoe is de verhouding tussen wonen en werken in de stad en hoe kan dit worden geintegreerd? Welke delen van de stad maken we autoluw of zelfs autovrij, etc. Ten behoeve van welke groepen creeeren we werkgelegenheid in de stad, en hoe wordt die werkgelegenheid in de vorm van bedrij­ven opgezet?. En ook: hoe kan er een evenwicht ontstaan tussen woon- en werkfuncties?

Nu blijkt het zo te zijn, dat in Am­sterdam een dergelijke totaal-visie geheel ontbreekt. Er is een ambtelijke molen, die doordraait, en waarin deelbeslissin­gen worden genomen, die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Als voor­beeld werd oa genoemd, dat er bij het Zeeburgereiland nu al een tunnel wordt gebouwd voor een sneltram die daar zou moeten komen voor de bewoners, terwijl de bestemming van het eiland officieel nog moet worden vastgesteld!. Een van de sprekers gaf aan, dat in Amsterdam in feite visies op deelter­reinen worden ontwikkeld door gespecialiseerde afdelingen van ambtenaren, die geen rekening houden met het totaal. Integra­tie van die verschillende beleidsterreinen in een visie vindt niet plaats. Professor lambooy zei het zo: de ontwikkelingen in Amsterdam zijn zodanig dat deze stad in feite niet een structuurplan heeft voor de ekonomie. De ekonomie is onderdeel van de ruimtelijke plannen. Er is geen ruimtelijk ekonomisch plan waarin, uitgaande van ekonomische functies, en de logis­tieke analyses, een behoeftenlijstje is opgezet. Vaak wordt ad-hoc per gebied gewerkt of het wordt helemaal afhankelijk gemaakt van woningbouw. Deze eenzijdige gerichtheid van het amsterdamse beleid op woningbouw versterkt ook effecten in het kader van het marktmechanisme: de woonfunctie in de binnenstad overvleugeld de werkfunctie, en vedringt deze, omdat door de grote vraag naar woningen er voor een vierkante meter wonen inmiddels op sommige plaatsen meer betaald wordt dan voor een vierkante meter kantoor. Daarom worden bedrijven door partiku­liere woningen verdrongen. Bedrijven willen echter graag in de binnenstad zitten: aan de rand van Amsterdam, waar veel be­drijven naartoe verhui­zen, is kantoorruimte over, in de bin­nenstad is een groot tekort aan kantoorruimte. Door het am­sterdamse beleid en de werking van het marktmechanisme worden werken en wonen nog steeds sterk gescheiden, hetgeen weer gevolgen heeft voor de vervoersstromen.

De lobby van het bedrijfsleven speelt handig op deze situatie in. Bedrijven of groepen van bedrijven proberen met verschil­lende argumenten erdoor te drukken, dat met hun specifieke bedrijfsbelangen rekening wordt gehouden. Zo zeggen de bedrij­ven die nu op het Zeeburgereiland zitten en die daar willen blijven: "Nieuw Oost komt er toch, evenals allerlei snelwegen, trams en spoorverbinden en de ontwikkeling van de IJ-oevers, dan is het zeeburgereiland in dit geheel een steeds belangrij­ker knooppunt, waar bedrijven gevestigd moeten zijn, dichtbij de stad, die afval verwerken, bouwmaterialen aanvoeren en rioolwater zuiveren". Terwijl over al die projekten nog moet worden beslist!. Zo spelen de bedrijven dus handig in op de nauwelijks te beinvloeden ambtelijke doorloop. Maar ook chan­tage wordt niet geschuwd: "als wij moeten verhuizen, dan gaan we ver weg, en dan kost dat 60 miljoen, en dat konden we wel eens gaan verha­len op de gemeente Amsterdam, we eisen in ieder geval schade­vergoeding, en als we mogen blijven zitten, inves­teren we veel in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse.

Zo ontstaat er in mijn ogen een congsi van lobbyende bedrij­ven, amtenaren en politici, die beslissingen nemen op deelter­reinen, waarbij niemand een totaal-overzicht heeft.
Het kersverse gemeenteraadslid A Bijlsma van de Partij van de Arbeid geeft dit ook toe. Hij bracht oa het volgende naar voren: "Ik vind dat voor elke belangrijke uitbreiding of belangrijke wijziging van bestemming een milieu-effect rappor­tage moet worden ge­maakt. Dat moet een rapport zijn waarin alternatieven naast elkaar worden gezet. Voor mijn gevoel ontbreekt dat er tot nu toe vaak aan. Voor Nieuw Oost is wel zo'n rapportage gemaakt, maar de alternatieven zijn nooit in een breder kader afgewogen." Doet Blijlsma een frisse wind waaien in de amsterdamse gemeentepolitiek? Ook hij lijkt zich neer te leggen bij de voldongen feiten poli­tiek. "Het verve­lende is natuurlijk dat we de komen­de maanden een aantal belangrijke beslissingen nemen die de zaak tot 2005 vastleg­gen. Het gaat met name om grote investe­ringen in het kader van de VINEX ".

De conclusie kan luiden, dat de ekonomische ontwikkeling van de regio Amsterdam ondergeschikt gemaakt is aan de ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een soort ad-hoc beleid wordt gevoerd: we kijken waar bedrijven zich vestigen, en gaan dan nadenken over wat we daarmee doen, of er wordt op grond van niet-ekono­mische overwegingen ergens een bedrijfsterrein gepland. (een voorbeeld daarvan is volgens mij ook de IJ-markt). Vanuit ekonomisch oogpunt gezien zijn de miljardeninvesteringen die amsterdam aan het plannen is slecht onderbouwd en de werkge­legenheid lijkt al helemaal een ondergeschikte rol te spelen, ondanks fraaie woorden in beleidsnota's waar men het tegendeel poogt aan te tonen. Het gemeentebeleid is een rommelig zooitje en met name de Amsterdammers, die op een minimum leven, zijn hiervan de dupe. 

Piet van der Lende.

zondag 1 mei 1994

Geen telefoontje naar Apeldoorn!

ANKE VAN DER VLIET − Gepubliceerd in Trouw 30/04/94, 00:00

De auteur is secretaris van de Vereniging Bijstandsbond Amsterdam

Ik vind het een grote schande dat het GAK zich inlaat met mensen die graag, vaak moedwillig, een ander verklikken, terwijl later blijkt dat er niets aan de hand is. Hierdoor wordt mensen een noodzakelijke uitkering ontnomen en kinderen worden er de dupe van.

Rapporten, zoals dat van de Gemeentelijke Sociale Dienst Groningen en van de commmissie-Van der Zwan stellen uitkeringsgerechtigden ten onrechte in een kwaad daglicht. De meesten geven eventuele bijverdiensten op terwijl ze dan toch de sociale recherche op zich afgestuurd krijgen.

Wordt er door het GAK onderzoek gedaan naar het aantal werkende mensen dat de belasting oplicht en wordt er ook een telefoonlijn opengesteld waar uitkeringsgerechtigden frauderende werkende mensen kunnen verklikken? Waarom mogen uitkeringsgerechtigden wel op deze manier benaderd en gestigmatiseerd worden en werkenden niet? Een verklikkerslijn speelt mensen tegen elkaar uit en ondermijnt de solidariteit.

De regiomanager van het kantoor zegt geen heksenjacht te willen ontketenen. Hij is dus slecht op de hoogte van de realiteit waarin uitkeringsgerechtigden maar al te vaak de dupe zijn van roddels van jaloerse buren, bekenden of familie, van het beleid van sommige sociale diensten en van dat van de overheid. Al elf jaar wordt er bezuinigd op uitkeringen. Mensen raken door hoge huur, energiekosten, ziekenfonds, eigen bijdrage medicijnen, duurdere thuishulp, in de schulden.

De werkloosheid wordt niet opgelost door het organiseren van een verklikkersmaatschappij. Mensen van het GAK zouden niet aan zo'n telefoonlijn moeten meewerken.

woensdag 9 februari 1994

De organisatie van uitkeringsgerechtigden en haar effecten

Met het oplopen van de werkloosheid en de dump van mensen in de WAO zijn er de afgelopen twintig jaar een veelheid van organisaties ontstaan, die zich bezig hielden met het organiseren van uitkeringsgerechtigden en het behartigen van hun belangen. Aanvankelijk waren het vooral werklozencomitees onder invloed van de CPN, maar omstreeks 1980 doen zich veranderingen voor. Er ontstaan zelfstandige WAO-groepen en komi­tees Vrouwen en de bijstand etc. In eerste instantie namen deze organisaties aan het begin van de jaren tachtig tamelijk radikale standpunten in; ze waren ook open. Er waren demonstraties, bezettingen, piket-lines tot aan akties van de meest radikale groepen, zoals proletarisch winkelen, etc. Zie akties voordeurdelerskortingen. De uitkeringsgerechtigden waren decentraal, georganiseerd, met een grote mate van autyonomie voor lokale groepen, terwijl er geen sprake was van bureaucratische procedures. De comitees en verenigingen hadden weinig leden, dus een kleine achterban in formele zin, maar vaak genoten zij een grote bekendheid bij de potentiele doelgroep, de spreekuren werden druk bezocht. Omstreeks 1983 waren er ook kontakten met andere sociale bewegingen, zoals de kraakbeweging. De soms in enkele dagen of weken georganiseerde spontane akties sloten aan bij de leefwereld van de achterban. Mensen werklozen, etc. reageren vaak pas op het moment dat een probleem zich voordoet, en eisen dan onmiddelijke aktie, met voorbijzien aan bureaucratische procedures en besluitvormingsprocessen. De invloed van deze vele kleine groepen moet niet worden overschat maar ook niet onderschat.

En dit laatste gebeurde wel, ook door kaderleden van de beweging zelf. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de reakties van Jaap Koopman, bestuurslid van het samenwerkingsver­band, tijdens een radio-interview op 20-7. Hij benadrukte, dat uitkeringsgerechtigden er niet in slaagden om voldoende macht te mobiliseren, die verslechteringen ongedaan konden maken en strukturele veranderingen in de maatschappij bewerkstelligen.[i] De groepen bleven klein, verbrokkeld en verdeeld. Het voeren van akties zoals bezettingen werd door hem overwegend negatief beoordeeld. Hij deed het af als incidenten. In een opzicht heeft Koopman gelijk: het is waar, dat uitkeringsgerechtigden in de afgelopen twin­tig jaar er niet in geslaagd zijn, een grote autonome sociale beweging op gang te brengen. Ook is het waar, dat demonstraties, bezettingen en stakingen de bezuinigingspolitiek niet hebben kunnen tegenhouden. Maar het is wel zo, dat uitkgerechtigdengroepen ism met andere sociale bewegingen er in geslaagd zijn, door kleine akties de publieke opinie te beinvloeden en hun eisen in te brengen in die andere bewegingen. Dit heeft de diskussie over een basisinkomen op gang gebracht en invloed uitgeoefend op de opvattingen van ambtenaren van uitvoerende instanties en binnen de vakbonden de positie van uitkeringsgerechtigden verbeterd.

Wanneer men wil bepalen, wat de invloed is van organisaties van uitkeringsgerechtigden in de maatschappij, is het onderscheid van belang dat Habermas maakt tussen de verschillende besluitvormingsniveau's in de maatschappij. Hij maakt dit onderscheid in navolging van Offe. (Habermas, de nieuwe onoverzichtelijkheid, blz 51). Op het eerste niveau neemt de politieke elite in de verzorgingsstaat beslissingen. Dit gebeurt voor een groot gedeelte in openbare debatten in de besluitvormingsorganen, zoals de Tweede Kamer waar de voors en tegens van bepaalde maatregelen door vertegenwoordigers van verschillende stromingen worden uitgewisseld. Daaronder ligt een tweede niveau waar een groot aantal anonieme groepen en collectieve actoren elkaar beinvloeden, coalities aangaan, de toegang tot produktie- en communica­tiemiddelen controleren en al minder duidelijk zichtbaar- met behulp van sociale macht de speelruimte van voor de thematisering van en de beslissing over politieke kwesties van te voren vastleggen. Daar weer onder ligt tenslotte een derde niveau, waarin moeilijk grijpbare communicatie stromen de gedaante van de politieke cultuur bepalen en met behulp van werkelijkheidsdefinities wedijveren om datgene wat Gramsci culturele hegomonie heeft genoemd. Hier vinden de trenbreuken in de tijdgeest plaats.

De wisselwerking tussen de verschillende arena's is moeilijk in kaart te brengen. Habermas zegt. dat de onderste arena tegen de beide andere moet worden gemobiliseerd. In de onderste arena wordt niet direct om geld en macht gestreden, maar om definities. Het gaat om de ongeschondenheid en autonomie van levensstijlen, bijvoorbeeld om de verdediging van trasditioneel ingeburgerde sub-culturen of om de "grammatica" van overgeleverde levensvormen. Regionalistische bewegingen vormen voor de een, feministische of ecologische bewegingen vormen voor de ander voorbeelden. Deze vorm van strijd blijft meestal latent. Hij beweegt zich binnen het micro-bereik van de alledaagse communikatie en verdicht zich slechts nu en dan tot openbare diskussies en intersub­jectiviteitsvormen van een hoger niveau. Daarna volgt een betoog over organisaties die op basis van het bovenstaande kunnen ontstaan en wordt een verbinding gelegd met de noodzaak van macht en intelligente zelfbeperking die de basis zou moeten vormen van de beinvloeding van de andere sturingsmechanismen staat en ekonomie. Ook Andre Gorz wijst op het hiervoor genoemde derde niveau, wanneer hij zegt: " elke maatschappij-verandering veronderstelt aanvankelijk het buiten-institutionele werk van de culturele en ethische verandering. Er kan geen enkele nieuwe vrijheid van bovenaf, door de instititutionele macht worden verleend, die niet al door de burgers zelf genomen en in praktijk gebracht is. In de wordingsfase van de beweging weerspiegeld het wantrouwen van de burgers ten opzichte van de gevestigde instellingen en partijen in wezen haar weigering de problemen in de gebruikelijke vormen te stellen". (Gorz, afscheid van het proletariaat, inleiding.)

Gesteld kan worden, dat de uitkeringsgerechtigden en hun organisaties al of niet in samenwerking met anderen, invloed hebben uitgeoefend op het derde niveau. Er zijn binnen en buiten de vakbonden vele kleine groepen ontstaan, die aktief zijn geweest, zonder dat dit noemenswaardig, afgezien van wat sensationele akties, doordrong in de media en de politiek. Voorlopige inventarisaties tonen aan, dat in sommige jaren iedere dag wel ergens in het land door uitkeringsgerechtigden aktie werd gevoerd. Dit heeft zich echter niet verdicht tot een duurzame autonome beweging op de andere niveau's en heeft niet geleid tot een fundamen­tele invloed op de politieke besluitvormingsprocessen, die tot een ander sociaal-zekerheidstelsel zouden kunnen leiden. Voorzover invloed werd uitgeoefend op de politieke besluitvormingsprocessen en veel akties met een massaler of duurzamer karakter gebeurde dit op een indirecte manier: in het kader van organisaties/belangengroepen met een bredere doelstelling; vakbonden, politieke partijen, zoals de CPN, vrouwenorganisaties, kerken, de kraakbeweging die in het begin van de tachtiger jaren sterk was. Een autonome sociale beweging van uitkeringsgerechtigden heeft zich de afgelopen twintig jaar niet ontwikkeld.

De vraag is, of dit ooit zal gebeuren. Daarbij zijn verschillende faktoren van belang. In de eerste plaats de beperkingen/mogelijkheden van uitkeringsgerechtigden zelf, maar niet in het minst ook de mate, waarin gevestigde belangenorganisaties van het tweede niveau en de staat/politci op het eerste niveau erin zullen slagen de aktiviteiten van uitkeringsgerechtigden binnen hun organisatie te integreren. Maar zoals gezegd, de akties werden overwegend negatief beoordeeld, en gefrustreerd door de onmogelijkheid de alsmaar voortgaande bezuinigingen te stoppen werd gezocht naar andere mogelijkheden om het overheidsbeleid te beinvloeden. alternatieve voorhoedeteorie Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve "voorhoedeteorie" die momenteel door verschillende wetenschappers naar voren wordt gebracht.[ii] Kort gezegd houdt deze teorie in, dat "objectieve" faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamenlijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigingspolitiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formuleren. Hun ideen zullen door alweer "objectieve" faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteindelijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefundeerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze "voorhoede" in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk. Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. Op zich is het m.i. juist, steeds alternatieve ideen voor de verzorgingsstaat naar voren te brengen, en dit te doen in samenwerking met andere sociale bewegingen. De grote zwakte van de alternatieve voor hoedeteorie is echter, dat niet wordt geanalyseerd, hoe die coalitiepolitiek van uitkeringsgerechtigden er uit moet zien, en in hoeverre uitkeringsgerechtigden moesten ingaan op voorstellen vanuit de overheid en de uitvoeringsorganen voor het ontwikkelen van overlegstructuren, die erop gericht waren de uitke­ringsgerechtigden binnen het systeem van de verzorgingsstaat te integreren. Daarover zijn de afgelopen acht jaar nauwelijks principiele diskussies in de openbaarheid uitgekristalliseerd. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals ekonomen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisa­tievormen niet alleen te verklaren is vanuit "objectieve" faktoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar ook vanuit de effectieve manier waarop de poli­tieke en bureacratische elite die in onze verzorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventuele verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren binnen clientenraden, en middels haar subsidiebeleid. Uitkeringsgerechtigden kunnen bij het opereren in kleine groepen niet vertrouwen op de "objectieve" faktoren, die de beleidsmakers zullen dwingen naar hen te luisteren, zij zullen ook aktief moeten werken aan het inbrengen van hun analyses en eisen bij andere sociale bewegingen en het voeren van akties-gericht op de langere termijn, om de publieke opinie te beinvloeden. Met name in het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden (LBU) maar ook op plaatselijk niveau werden pogingen ondernomen, de belangenorganisaties op een lijn te krijgen, en gezamenlijk argumenten te ontwikkelen, waarbij men niet meer alleen zou ingaan op de incidentele bezuinigingsmaatregelen van de over­heid, maar waarbij men een eigen alternatief zou ontwikkelen. Het LBU mislukte echter.

Velen wendden zich teleurgesteld af van de beweging; onder invloed van het welzijnswerk en subsidiering door de overheid ontstonden nieuwe initiatieven, zoals het samenwerkingsverband van WAO-platforms, die een minder radikale weg opgingen. De weg van het aktievoeren werd verlaten. Elementen uit de alternatieve voorhoede-teorie werden overgenomen. Wanneer je dan nu zoals Jaap Koopman zegt en wat het beleid van het Samenwerkingsverband is, als kleine organisatie vier keer per jaar met SOZA om de tafel zit, en met kracht van argumenten probeert verande­ringen te bewerkstelligen, dan is dat een illusie. Je kunt een bezetting niet afdoen met te zeggen, dat het een incident is. Het heeft wel degelijk invloed in het kader van andere sociale bewegingen. Nogmaals, uitkeringsgerechtigden moeten zich erop richten, door dat soort akties de publieke opinie over werklozen bij te sturen en samen met andere sociale bewegingen op deze wijze streven naar fundamentele veranderingen in de maatschappij op langere termijn. Daarbij is machtsvorming in samenwerking met anderen onontbeerlijk.[iii] In feite werd na het ineenstorten van de aktiegroepen karakter twee wegen gekozen: ten eerste de individuele hulpverlening, en ten tweede de weg van het overleg middels clientenraden, gehandicaptenraden, etc. Veel kaderleden verlieten daarbij het uitgangspunt, dat ze "ervaringsdeskundige" waren, dat ze een persoonlijk verhaal hadden, van zichzelf en anderen, waarin de onrechtvaardigheid van regels en de uitzichtloosheid van het huidige beleid in individuele situaties duidelijk tot uiting kwamen. Dit werkte vooral ook goed voor mensen met betrekkelijk weinig opleiding, die toch helder hun visie konden uiteenzetten. In clientenraden moesten procedures worden afgesproken, die een aanzienlijke beperking van de bewegingsvrij­heid van uitkeringsgerechtigden inhielden; men mocht niet meer praten over individuele gevallen, over het landelijk beleid en over het verband tussen de sociale zekerheid en andere zaken. Deze opzet sloot aan bij de werkwijze van grote bureaucratische belangenorganisaties, zoals de ANBo en de FNv en CNV, waar afdelingen, gewesten, werkgroepen, zelf moeten werken binnen demokratisch, dat wel, vastgestelde procedures, die de zelfstandigheid van de kaderleden in afdelingen inperken.

Tegenstelling dilemma.

Bij kleine lokale organisaties, die geheel autonoom opereren, zoals de komitees Vrouwen en de bijstand, bestonden deze beperkingen minder. De grote kracht van dergelijke kleine organisaties van achtergestelde groepen ten opzichte van de grote belangenorganisaties is nu juist, dat zij laagdrempelig zijn, iemand kan er terecht met zijn/haar verhaal zonder meteen gekonfronteerd tw worden met bureaucratische procedures terwijl toch een alternative visie werd ontwikkeld op de verzorgingsstaat. Vertegenwoordigers van dergelijke organisaties doorbreken maar al te dikwijls de opsplitsing in de maatschappij van besluitvormingskaders waarbinnen compromissen worden afgesloten, maar waar de mensen waar het om gaat afwezig zijn. Of om het anders te zeggen: de vertegenwoordigers van dergelijke organisaties vertolken de gevoelens van hun achterban potentiele doelgroep tegenover de directeur, de wethouder of de minister op de manier, waarop hun lotgenoten zich opstellen tegenover de individuele ambtenaar van de dienst. Daarvoor in de plaats werden echter in clientenraden diskussies gevoerd over ellenlange procedures, en proberen de beleidstaal van de ambtenaren over te nemen. Men dook in de juridische details van allerlei regelingen, en probeerde die regelingen op onderdelen door intensief gelobby in Den Haag of bij de gemeente gewijzigd te krijgen. Men probeerde daarbij de taal van de ambtenaren en de juristen te spreken. Daarbij keek men voor wat er op de agenda zou komen ahw naar de dient, wat die aan stukken produceerde. Daarover werd gediskussieerd. Vertegenwoordigers van belangenorganisaties waren nauwelijks in staat, vanuit hun eigen visie stukken te produceren. Wanneer hiertoe pogingen werden gedaan, zei of de GSD dat het prematuur was om het op de agenda te plaatsen, of in de clientenraad zelf werden procedurele argumenten naar voren gebracht, waardoor de voorstellen doodbloeden. Het is natuurlijk een subjectieve waarneming, maar ik ben van mening, dat veel kaderleden van uitkeringsgerechtigden organisaties en bijvoor­beeld clientenraden niet over de kennis- en vaardigheden beschikken om in dit opzicht effectief tegenspel te bieden aan ambtenaren die funktioneren in een professionele organisatie. Betekent dat dat de visie van de uitkeringsgerechtigden organisaties minder waardevol of juist is? allerminst. Maar de mensen moeten terugkeren naar zichzelf, naar hun eigen verhaal, en naar de visie op de toekomst, naar de grote lijnen, die in de dorre ambtenarentaal juist geheel achterwege blijft, zodat de "visie" van de ambtenaren vaak heel wat minder visie heeft dan van mensen, die de gevolgen van bezuinigingsmaatregelen aan den lijve voelen, en die vandaaruit de bureacratische domheid en tegenstrijdigheden heel wat beter onder woorden kunnen brengen dan de ambtenaren zelf. Knelpunt is ook, dat in veel organisaties enkele personen de dienst uitmaken. Zij beschouwen de organisatie eigelijk als hun persoonlijk bezit, het is hun levensvulling en hun werk geworden, en ze laten niemand anders toe.

De nadelen van vrijwilligersorganisaties.

De administratieve systemen zijn niet goed, zoals de boekhouding en de postverwerking, etc. Er is sprake van veel persoonlijke konflikten, en persoonlijke tegenstellingen. Sommigen gebruiken de organisatie als een middel om hun inkomen aan te vullen. De communicatie van de landelijke organisatioes met hun achterban is slecht. Maar ook lokale organisaties functioneren in dit opzicht niet naar behoren. Toch had de kombinatie van individuele hulpverlening en lobby/overleg middels clientenraden wel enig resultaat kunnen opleveren, wanneer de gegevens van de spreekuren op intensieve wijze zouden zijn gebruikt om bijvoorbeeld de uitvoeringsorganen onder druk te zetten en om de werkelijke uitwerking van regelingen aan te tonen. Hoe het in andere plaatsen is, weet ik niet, maar in Amsterdam kwam dit niet van de grond. spreekuurgegevens waren schaars, of gebrekkig geregistreerd, of bureaucratische procedures verhinderden een overzicht. Ik denk dat het een illusie is, te denken, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbeweging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteorie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenleving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewegingen. Anders zullen die nieuwe ideen nooit doordringen in de media etc.[iv] Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstandige politieke macht en het als kleine groepjes zonder kontakt met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de "Corona groep" op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd.[v]

Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat er geen andere oplossing is, en dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. "Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed". "Als er een compromis moet worden afgesloten, zijn we er zelf bij. Je kunt toch onderhandelen?". Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW-commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemakkelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlementaire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest; Diskussies over aktiepartij, etc. Het gaat er m.i. niet om, of ten allen tijde moet worden afgezien van onderhandelen/samenwerken met de staat. Wel is de vraag, vanuit welke positie je dat doet, en op basis van welke uitgangspunten. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissielid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordigend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed en hen mobiliseren werken aan daadwerkelijke veranderingen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de verhouding tussen onderhandelen/mobiliseren druk uitoefenen geheel zoek. Ook wordt wel het argument aangevoerd, dat werkelijke beslissingen nooit in officiele, openbare vergaderingen worden genomen. En dat lobby-werk vooral ook iets is, wat zich in de informele circuits afspeelt. Natuurlijk doen mensen niet alles in officiele vergaderingen, maar zoals het nu gaat vind ik dat vanuit het oogpunt van demokratie een gevaarlijke ontwikkeling. Sluit aan bij de tendens van uitkeringsorganen. Demokratie staat of valt bij een bepaalde mate van openbaarheid; wanneer alle beslissingen en alle informatie die van belang kan zijn "off the record tot stand komt, is dit laakbaar. kansen Het gaat niet om: wel of niet onderhandelen, maar om: in welke situatie verkeren de belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden op dit moment en welke prioriteiten stellen we in de huidige situatie. Uitkeringsgerechtigden hebben noch binnen noch buiten de politieke partijen en vakbonden veel invloed. Zij moeten trachten, deze invloed te ontwikkelen, door coalities met andere sociale bewegingen en door het voeren van kleine akties, niet door nu deel te nemen aan overleg structuren zoals clientenraden, waarin de manouvreerruimte bij voorbaat wordt ingeperkt zonder dat er iets tegenover staat.

De belangenorganisaties moeten er weer naar streven door lokale organisaties met een betrekkelijk grote autonomie en weinig bureaucratische regels opnieuw een verbinding tot stand te brengen tussen de dagelijkse leefwereld van de potentiele doelgroep en de visie voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat op langere termijn. Zij moeten trachten, de publieke opinie te beinvloeden, en samenwerken met andere sociale bewegingen, maar ook met progressieve delen van bijvoorbeeld kerken en vakbonden. De huidige situatie biedt kansen, die de kaderle­den van uitkeringsgerechtigdenorganisaties nu lijken te vergeten. Hiervoor heb ik gewezen op de toenemende kloof tussen de aspiraties en wensen van de bevolking en de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij men zich organiseert in belangengroepen (een veelheid van) en steeds meer tegenover de overheid en de politieke partijen komt te staan. De maatschappelijke ontwikkelingen en problemen, die uitkeringsgerechtigden in moeilijkheden brengen zijn in toenemende mate ook de problemen van andere groepen in de maatschappij, of van uitkeringsgerechtigden die zich niet als zodanig profileren, maar die wel aktief zijn in andere sociale bewegingen. Hoewel pessimisten anders willen doen geloven, zijn veel mensen aktief in pogingen, vanuit verschillende invalshoeken veranderingen tot stand te brengen. Uitkeringsgerechtigden kunnen hun visie op noodzakelijke veranderingen naar voren brengen. Bij het organiseren van aktiviteiten is het noodzakelijk, dat ook een konfrontatie optreedt met de standpunten van neo-conservatieve politici. Dit moet echter gebeuren door het organiseren van openbare debatten, en niet in achterafkamertjes op het ministerie. De huidige situatie biedt kansen, maar ook gevaren. Hiervoor heb ik erop gewezen, dat gepriviligeerde midden en hogere inkomensgroepen zich defensief kunnen gaan opstellen tegen over gemarginaliseerden; [vi] Daarnaast is er geen garantie, dat de toenemende armoede en uitzichtloosheid van gemarginaliseerden zich zullen vertalen in rationeel politiek verzet. Daarbij kan het zoeken van die uitweg zich ook uiten in indi­viduele oplossingen waarbij men het professionele criminele circuit binnentreedt of in spontane opstanden, die tot niets leiden en worden afgedaan als een openbare orde probleem, waar men meer politieagenten en stadswachten voor aanstelt.[vii] [viii]

samenwerking en organisatie van solidariteit.

Hiervoor hebben we gezien, dat in de verzorgingsstaat de sociaal-demokratie erin berustte, dat een complexe marktekonomie als de onze niet meer met eenvoudige recepten van arbeiderszelfbestuur opgeblazen en demokratisch hervormd kon worden. Het streven naar een indirecte beinvloeding van het ekonomisch systeem van investeringsbeslissingen van buitenaf vergde echter wel degelijk de organisatie van macht in de staat en zelfbeperking van burgers, dwz solidariteit of bereidheid, door middel van sociale premies een deel van het inkomen af te staan voor anderen. Men veronderstelde daarbij, dat de samenleving invloed op zichzelf zou kunnen uitoefenen met het op zichzelf neutrale middel van politiek bestuurlijke macht. We hebben echter in de eerste plaats gezien, dat er een gekompliceerde wisselwerking is tussen de bureacratische systemen en de politiek, waarbij pogingen vanuit de politiek compromissen af te sluiten die recht doen aan de claims van verschillende belangengroepeeringen worden vertaald in gekompliceerde regelgeving. Daarnaast gaan bureaucratien een eigen leven leiden, waarbij pogingen worden ondernomen middels allerlei regelgeving en controles de leefwereld van de individuele burger te koloniseren. Wanneer de politiek-bestuurlijke macht gevaren inhoudt en allerminst neutraal is, en zelf beteugeld dient te worden ontstaat een complex probleem. Wanneer de iegendynamiek van het bestuurlijke systeem aan banden gelegd dient te worden, moet de organisatie van de solidariteit en een sturingsvermogen op basis daarvan elders gezocht worden, nl in een volledig veranderde verhouding tussen autonome, op eigen kracht georganiseerde openbaarheden enerzijds en de via geld en bestuurlijke macht gestuurde handelingsdomeinen anderzijds. Daarmee moet de demokratische beoordeling van maatschappelijke belangen en de onderlingen afstemming op andere belangen en een universalistische rechtvaardiging van normen reeds mogelijk gemaakt worden onder het niveau van de partij-apparaten, die zich als organisatie hebben verzelfstandigd en als het ware in het politieke systeem zijn getrokken. Daarbij moet er niet een natuurlijk pluralisme ontstaan van afwerende subculturen, die zich in spiegelbeeld verhouden tot het neo-korporatistische overgangsgebied. Sociale bewegingen dienen dus op basis van solidariteit tot gemeenschappelijke uitgangspunten te komen. Er kan een onder­scheid worden gemaakt tussen drie levenssferen; De sociale bewegingen zullen zich moeten richten op de onderste sfeer. [i].

Wat was in dezen de positie van de vakbeweging?

[ii]. In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek "uitkeringsgerechtigden in beweging" van oa Rik van Berkel. [iii]. Discriminatie van werklozen vloeit niet alleen voort uit de hoogte van de uitkering, maar ook, dat politici die ug aan de schandpaal nagelen in de openbaarheid terecht worden geroepen en dat ug daarvoor steun zoeken bij andere sociale bewegingen, die maar maar al te vaak ook of vooral door ug worden gedra­gen. Kleine veranderingen bewerkstelligen middels clientenraden e.d moet geen prioriteit hebben. [iv]. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in teorie nooit een antwoord kan worden gegeven. dat antwoord ontstaat -misschien_ in de praktijk wanneer uitkeringsgerechtigden, aktief als vrijwillister bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open diskussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische konkrete analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van wetenschappers, dat er teveel faktoren zijn die de massa-organisatie van uitkerings­gerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan probren, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Ik heb een hekel aan voorhoedeteorien.) Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigingspolitiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutralisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten verschaffen over keuzen die zo'n organisatie wel en niet moet maken. Wel of geen banenpoolers in dienst nemen? In hoeverre mag een organisatie afhankelijk zijn van subsidie van de overheid? Welke (materiele) bronnen kunnen worden aangeboord indien men de overheidssubsidie wenst in te perken? Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevol­gen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met-cq konfronterend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coialities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samengaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele diskussie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbeweging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Nauwkeurige historische analyse. Voorbeeld WBVA, die haar subsidie kwijtraakte. Deze (machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing. Geen analyse van de konkrete historische ontwikkeling van de machtsverhoudingen. [v]. Mijn visie is, dat uitkeringsgerechtigden/armen kontakten moeten zoeken met andere bewegingen, voorzover die nog bestaan en proberen gezamenlijk standpunten te ontwikkelen. Maar daarbij is het vraagstuk van de mobilisatie wel degelijk aan de orde; veranderingen ontstaan niet aan de overlegtafel met mensen, die alles willen laten zoals het is, en ook niet door individuele hulpverlening. Hoewel geen tegenstrijdigheid. [vi]. Of zoals een aanwezige op een bijeenkomst van armoede raakt je het formuleerde: de minima komen in toenemende mate voor de keuze te staan, binnen de wet blijven en langzaam ten onder gaan of zeggen: deze rechtsorde is de onze niet, en andere uitwegen zoeken. Maar zoals de "alternatieve voorhoede-teorie" niet werkt, [vii]. Komt dat laatste er? Tijdens de WAO-maatregelen toen die werden aangekondigd, was ik nog optimistisch. Ik dacht: dit gaat toch echt te ver, maar na wat akties van de vakbonden die als hoogtepunt een door duizenden uitkeringsgerechtigden bijgewoonde demonstratie in Den Haag werd het akelig stil; de vakbonden hebben vervolgens geprobeerd, via de cao-onderhandelingen hier en daar de WAO-maatregelen enigzins te repareren, wel door het zelf te betalen. Ook de vakbonden bleven binnen de rechtsorde; geen politieke staking tegen de meerderheidsbesluiten van het parlement. [viii]. Akties in de afgelopen twintig jaar binnen en buiten de grote massa-organisaties hebben de steeds maar voortgaande bezuinigingen niet kunnen tegenhouden. Massale akties van uitkeringsgerechtigden buiten de kaders van de erkende vakbonden zijn uitgebleven. Nogmaals. geen "oplossing' maar prioriteiten stellen in de huidige situatie.

Piet van der Lende
De voorgeschiedenis Toen er in de gemeenteraad een motie werd aangenomen, na oa intensieve lobby van de Bijstandsbond, waarin de wethouder werd opgeroepen een clientenraad in te stellen, zijn diverse organisaties om de tafel gaan zitten om daarover te praten. Pogingen vanuit dit overleg formele kontakten te leggen met de gemeente mislukten. In deze voorvergaderingen werd oa gespro-ken over wie voor een eventuele clientenraad moest worden uitgenodigd, en aan welke voorwaarden het reglement moest voldoen. Er zijn oa juridi¬sche onderzoekingen geweest naar artikel 62 van de gemeentewet. Na enige tijd heeft de gemeente op eigen initiatief, buiten het bovengenoemde overleg om, een rij organisaties uitgenodigd voor een eerste vergadering over de instelling van een clientenraad. Er zijn twee of drie bijeenkomsten geweest over de vaststelling van een reglement, dat in feite door de gemeente is vastgesteld. Er waren verschillende beperkingen: er mocht niet gepraat worden over: a. individuele gevallen b. Algemeen overheidsbeleid en c. andere beleidsterreinen, die niet direct de sociale dienst betreffen. Afgesproken werd, dat er een structureel overleg zou komen met de directie van de sociale dienst eens in de twee maanden. Bovendien zou de clientenraad slechts een adviserende stem hebben. het verloop van de vergaderingen

Het verloop van de vergaderingen. Hoe ging dat?

De heer van Dijk hanteerde vooral vier argumenten: 1. Het is te duur, de menskracht ontbreekt, of het is technisch onmogelijk. 2. Het is prematuur om daar nu al over te praten, de dienst heeft daarover nog geen standpunt ingenomen. 3. Dit is landelijk beleid waar de dienst geen invloed op heeft. 4. Wij kunnen in zijn algemeenheid hier niets over zeggen, wij willen maatwerk leveren, wij beoordelen de clienten individueel. Wij mogen geen kategoraal beleid voeren.

Het eerste argument werd vooral gebruikt bij de diskussie over het feit, dat in de beschikkingen die de dienst verstuurd nooit staat vermeld, wat nu precies in een individueel geval de overwegingen zijn geweest voor een bepaalde maatregel. (stopzetten uitkering, toekennen strafkortingen, verstrekken al of niet van bijzondere bijstand, etc.) Slechts het artikel waarop de beslissing is gebaseerd wordt vermeld. Argument 1 kwam ook aan de orde bij eventuele veranderingen van de uitkeringsspecifikatie. Argument vier kwam vooral aan de orde bij de regels voor het verstrekken van bijzondere bijstand. Argument drie bij de ver-haalsplicht, en argument twee bij de invoering van het Nieuwe Uitkeringen Systeem (NUS).

De vergaderingen met de GSD hadden vooral een voorlichtend karakter. Dwz er werd een (beleids)ambtenaar uitgenodigd, die samen met de heer van Dijk voorlichting gaf over bepaalde nota's of projekten, waarbij dan door clientenraadsleden kritische vragen werden gesteld. De meeste onderwerpen voor de vergadering worden ingebracht door de GSD aan de hand van beleidsnota's. Symptomatisch voor de gang van zaken in het afgelopen jaar is, dat het op de voorvergadering is voorgekomen, dat we in feite slechts een zeer beperkt aantal onderwerpen voor de vergadering met de GSD hadden, en dat de stemming was van: dit moeten we wel aan de orde stellen, want anders hebben we geen onderwerpen. De notulen van de vergaderingen werden gemaakt door een beleidsmedewerker van de sociale dienst. Diskussies werden slechts summier vermeld, en wanneer meneer van Dijk al iets van een toezegging deed, was dit soms in de notulen niet terug te vinden en moest er op de volgende vergadering weer naar worden gevraagd. Dit heb ik minstens tweemaal gedaan. Eenmaal bij een onjuiste weergave van een diskussie over de fraudebestrijding en eenmaal bij een toezegging van de heer van Dijk, dat in de nieuwe automatisering zou worden meegenomen, dat er gekeken zou worden naar de mogelijkheid, standaard-formuleringen in het nieuwe computersysteem op te nemen, zodat in beschikkingen ook iets van de overwegingen in individuele gevallen zou kunnen blijken. Ik kan het moeilijk bewijzen, omdat ook ik vertrouwde op de kennis en kunde en eerlijkheid van de betrokken beleidsambtenaar, maar ik heb het ongemakkelijke gevoel, dat lang niet altijd op een adequate wijze de standpunten van de clientenraad, dwz hun argumenten, in de notulen terecht kwamen. Dat is ook misschien mijn fout, ik had meer met de diskussie mee moeten schrijven, maar tegelijkertijd de aan de diskussie deelnemen en meeschrijven is moeilijk. Ik heb in ieder geval enkele malen het ongemakkelijke gevoel gehad, dat de weergave in de notulen niet helemaal klopte, zonder dat ik mij kon herrinneren waar dat precies in zat. Toch vond ik de verdediging van het GSD-beleid door meneer van Dijk op sommige punten- tegen de kritiek van de clienten¬raadsleden in, niet sterk, hetgeen genoeg aanknopingspunten had kunnen bieden on hiermee verder te gaan. Dit is echter niet gebeurd, hoewel de belangenorganisaties volgens mij in de vergaderingen diverse malen hebben aangetoond, dat het beleid van de dienst onvoldoende was.

Het intern functioneren van de clientenraad

Verschillende clientenraadsleden hebben slechts summier aan de diskussies met de GSD deelgenomen. Ik ben van mening, dat verschillende clientenraadsleden over te weinig kennis en vaardigheden beschikken om een beleidsnota te lezen, zelf een reaktie te schrijven. Ook is de kennis miniem over hoe de bijstandswet in elkaar zit en welke knelpunten zich in de praktijk kunnen voordoen. Bovendien worden de meeste clientenraadsleden niet "gevoed" met informatie over de GSD vanuit hun achterban, ook de vakbondsvertegenwoordigers niet. De opzet van een klachtenregistratiesysteem is niet van de grond gekomen. Ik heb een poging gewaagd, gegevens te verzamelen, door alle aangesloten organisaties een brief te schrijven, waarin om structurele klachten werd gevraagd. De antwoorden waren teleurstellend. In feite blijken verschillende aan de clientenraad deelnemende organisaties of geen klachten over de sociale dienst binnen te krijgen, of bureaucratische interne procedures in de organisatie verhinderen het verzamelen ervan. Verschillende clientenraads-leden worden dan ook niet vanuit hun eigen organisatie "gevoed" met (structurele) klachten. Sommige organisaties hebben helemaal geen antwoord op de brief gegeven.

andere dingen

Alleen in het begin zijn door de clientenraad drie adviezen cq concept-adviezen uitgebracht op basis van de diskussie die met de GSD plaats vond. Het afgelopen jaar is dit niet meer gebeurd. De conceptadviezen zijn nooit omgezet in een definitief advies. Op de voorvergaderingen wordt heel weinig inhoudelijk gepraat, er ligt een sterke nadruk op formele procedures, waarover ook eindeloos wordt gepraat, zoals over het huishoudelijk reglement. Dit is echter niet het enige; met de bespreking van interne zaken gaat veel tijd heen. Menige voorvergadering is heegegaan zonder dat de onderwerpen die op de GSD-vergadering aan de orde moesten komen besproken werden. De clientenraad treedt slechts beperkt in overleg met andere organisaties. Als ik het goed begrijp worden wel de vergaderingen van de Landelijke Stichting Clientenraden bezocht (Anke zit in beide) en zijn er sinds ongeveer een half jaar kontakten met het Stedelijk Signalerings Overleg, een samenwerkings-verband van Bureau's voor Rechtshulp, sociaal raadslieden en andere instellingen. Wanneer een (concept) advies was geschreven en besproken in de vergadering met de GSD of wanneer een bepaalde nota in die vergadering was besproken was in alle gevallen daarmee de kous af; geen enkele maal is het besprokene in de vergadering met de GSD in de volgende voor-vergadering voldoende geevalueerd ¬bijvoorbeeld of we hiermee genoegen namen en er zijn geen formele kontakten geweest met de politiek over bepaalde onderwerpen. Noch met de wethouder, noch met de raadsleden. Ook de kontakten met de medezeggenschapscommissie van de ambtenaren is bij mijn weten niet van de grond gekomen. Over de kontakten met de gemeenteraad is er een conflikt geweest tussen een vertegenwoordigster van de Bijstandsbond en andere clienten-raadsleden over wanneer wel of niet zou worden ingesproken in de cie van bijstand van de gemeenteraad, waar het beleid van de sociale dienst wordt beoordeeld. Verwijt was, dat de vertegenwoordigster van de Bijstandsbond eigenmachtig optrad, en dat zij zonder voldoende overleg met de clientenraadsachterban standpunten namens de clientenraad wilde verkondigen. Als tegenargument werd gebruikt, dat de clientenraad slagvaardig moet kunnen opereren, en dat zij op korte termijn moet kunnen reageren in de cie van bijstand tegenover de gemeenteraadsleden, wanneer daar belangrijke beleidspunten van de sociale dienst worden besproken, zonder dat de clientenraad daarover is gehoord en dat de clientenraad haar standpunten ook (mondeling) moet verdedigen in de cie van bijstand.

knelpunten in de samenwerking

Er is wat mij betreft een slechts summier uitgesproken verschil van mening over de plaats en functie van de clientenraad, ondanks de cursussen die we hebben gevolgd. Sommigen zien de clientenraad slechts als een door de overheid ingestelde adviescommissie, die eenmalig haar standpunt verkondigd tegenover de sociale dienst, en daarmee is de kous af. Anderen, waaronder ikzelf, zagen de clientenraad oorspronkelijk meer in het verlengde van belangen¬behartiging van autonome belangenorganisaties, waarbij niet alleen het (eenmalig) verkondigen van een standpunt hoort, maar ook lobby-werk en terugkomen op bepaalde punten om bepaalde dingen toch gerealiseerd te krijgen en positieve veranderingen te bewerkstelligen.

Argumenten waarom ik uit de clientenraad stap.

Ik heb ontdekt, dat bij een grote, logge bureacratische organisatie als de sociale dienst in Amsterdam een clientenraad niet werkt. Mogelijk werkt een clientenraad wel in kleinere plaatsen, waar er een direct overleg met de wethouder is, en waar iedereen iedereen kent. Ik herrinner me nu ook, hoewel ik me daar op dat moment niet zo van bewust was, dat de Bijstandsbond in de aanloopfase naar de clientenraad signalen hebben bereikt van de ambtenaren op het hoogste uitvoerende niveau, zoals hoofden van rayonkantoren, dus ahw onder het niveau van de directie en de afdeling beleidszaken, waarbij in feite werd gezegd, als jullie wat willen veranderen en invloed willen hebben kun je beter kontakt met ons opnemen, wij zijn bereid structurele gesprekken met de Bijstandsbond te voeren ook over individuele klachten die binnen komen, dat werkt beter. De amtenaren op het hoogste uitvoerende niveau zullen ook wel hun eigen overwegingen hebben, maar ik moet ze gelijk geven. Ik heb ontdekt, dat een direct kontakt met beleids- en uitvoerende ambtenaren sneller gaat en meer resultaat oplevert dan het overleg in de clientenraad met de directeur. De directeur legt de formele regels uit, zoals die in zijn algemeenheid gelden, of roept de hulp in van beleidsambtenaren die hetzelfde doen. Bij beleidsruimte die de sociale dienst heeft komen er nietszeggende antwoorden als: we beoordelen de gevallen individueel, we leveren maatwerk, in zijn algemeenheid valt er niets over te zeggen, we mogen geen kategoraal beleid voeren. Natuurlijk bestaan er wel richtlijnen die in individuele gevallen gebruikt worden, met argumenten, maar deze krijg je alleen te horen in het directe kontakt met uitvoerende ambtenaren. Wanneer je als kleine organisatie als de Bijstandsbond de afdeling voorlichting belt, krijg je dezelfde informatie als in de clientenraad en soms -off de record- meer. Ook wordt je verwezen naar de desbetreffende beleidsambtenaar, die dan uitlegt hoe je de dingen het beste kunt aanpakken. Vanuit de individuele gevallen van het spreekuur de ambte¬naren benaderen en daar dan vervolgens een algemeen verhaal aan verbinden werkt beter en sneller en geeft meer resultaten. Bovendien ben je vervolgens als organisatie-als de clientenraad niet zou bestaan- vrij om de dienst te benaderen, wanneer je dat wilt. De clientenraad is een omweg. Je moet eerst overleg voeren met de directie en andere organisaties van uitkeringsgerechtigden, voor je naar de ambtenaar kunt gaan. Hadden we bijvoorbeeld buiten de clientenraad om de projektleider van het N.U.S. (Nieuwe Uitkeringen Systeem) direct benaderd als Bijstandsbond, dan maak ik me sterk dat we een gesprek hadden gekregen over het systeem, nu ligt er een verbod van de directie voor een dergelijk gesprek omdat het nog te vroeg zou zijn om erover te praten en is dat kontakt met de beleidsambtenaren niet meer mogelijk. Formeel is de Bijstandsbond vrij om de politiek te benaderen wanneer ze dit wil, maar in de praktijk gebeurt het niet meer, en heeft de politiek toch zoiets van : stel het maar in de clientenraad aan de orde. Gevoegd bij het feit, dat de clientenraad weinig resultaten heeft behaald, en dat alle informatie die de clientenraad verkrijgt gemakkelijk op een andere wijze te verkrijgen is, bv via de wekelijkse mailing van de bibliotheek van de GSD, vraag ik me af, wat het nut is van een clientenraad. Dus op een andere manier zijn betere resultaten te behalen, informatie krijg je toch wel, samenwerken kan ook op andere manieren. Je kunt wel zeggen, dat je beiden kunt doen, de politiek benade-ren, in de clientenraad zitten, aktie voeren, ambtenaren bellen, etc. Maar in de praktijk komt hier niets van terecht, tenzij je vijf dagen in de week van s'ochtens vroeg tot 's avonds laat met uitkeringsgerechtigdenwerk bezig bent. Daarom stel ik prioriteiten. Daarbij valt voor mij de clientenraad af. Er gaat zeer veel energie in het interne overleg zitten en het lezen van stukken en het formuleren van standpunten, hetgeen nog te weinig gebeurt ook, dit heeft geen zin. Hoewel ik van mening ben, dat er geen principiele tegenstelling hoeft te bestaan tussen overleg/onderhandelen enerzijds en bijvoorbeeld de opbouw/ het versterken van de eigen organisatie en aktievoeren anderzijds en de achterban erbij betrekken, zie ik met lede ogen aan, dat de vier landelijke organisaties van uitkeringsgerechtigden met in hun kielzog de plaatselijke clientenraden steeds meer de weg van het overleg opgaan als eenzijdige bijdrage aan de belangenbehartiging, waarbij men zich beperkt tot het geven van adviezen en het deelnemen aan vergaderingen, die alle energie opslokken, terwijl het zonneklaar is, dat al dit overleggen de verslechteringen in de sociale zekerheid niet hebben tegengehouden. Er wordt geen diskussie over alternatieven meer gevoerd, hoe moeilijk die diskussie ook is. Er wordt juist gezegd: aktievoeren heeft geen zin, want alle verslechteringen zijn doorgegaan. Heeft overleggen zonder aktievoeren dan  wel zin?

Piet van der Lende