Posts tonen met het label sociaal democratie. Alle posts tonen
Posts tonen met het label sociaal democratie. Alle posts tonen

donderdag 17 oktober 2013

Andree van Es, wethouder werk en Inkomen in Amsterdam voor Groen Links wil voor bepaalde groepen de bijstand afschaffen


Zie voor update de nieuwe bijdrage

In de begrotingsstukken voor het jaar 2014 die in november en december in de gemeenteraad besproken worden staat een zinsnede, waaruit blijkt dat Van Es wethouder Werk en Inkomen in Amsterdam de bijstand voor bepaalde groepen wil omzetten in een tijdelijke bijstand. Wanneer je bijstand aanvraagt, omdat je werkloos bent, of in een scheiding ligt of vanwege andere onvoorziene omstandigheden een beroep moet doen op bijstand dan wordt tegen je gezegd: je krijgt bijvoorbeeld drie maanden bijstand, dan heb je tijd om betaald werk te zoeken en lukt dat niet, dan heb je pech gehad. Je zoekt het dan maar uit. Ga maar in de goot liggen. Je kunt opnieuw bijstand aanvragen en de gehele administratieve procedure opnieuw doorlopen maar of je het krijgt is maar de vraag.
Letterlijk luidt de passage in de begrotingsstukken: ‘Het college wil het tijdelijke karakter van de bijstand als vangnetfunctie in de uitvoering meer benadrukken. In 2014 wordt in kaart gebracht of, en zo ja, voor welke klanten de bijstand tijdelijk kan worden toegekend op basis van een inschatting vooraf van de maximale uitkeringsduur’.

Het is onmiddellijk duidelijk dat dit in strijd is met de huidige wet, maar er bestaat een kans dat de staatssecretaris van sociale zaken Amsterdam bijvoorbeeld via een Algemene Maatregel van Bestuur de mogelijkheid geeft als gemeente aangewezen te worden waar uitzonderingen gelden.
De pilot die Van Es in Amsterdam wil is belangrijk, omdat zij een flinke vinger in de pap heeft bij het tot stand komen van de nieuwe participatiewet, die de huidige bijstand, Wajong en WSW moet gaan vervangen en die op 1 januari 2015 moet worden ingevoerd. In het kader van het sociaal akkoord is in de Stichting van de Arbeid de zogenaamde werkkamer opgericht, waar vakbonden en werkgevers met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten tot een akkoord hopen te komen over inrichting en uitvoering van de nieuwe participatiewet. Nu bestaan er grote belangentegenstellingen tussen de genoemde drie partijen, die allemaal een grote invloed willen in de uitvoering. Wethouder Andree van Es is voorzitter geworden van deze werkkamer.

De staatssecretaris heeft in het verleden ook al laten blijken, wel gecharmeerd te zijn van een tijdelijke bijstand en daarna zoek je het maar uit.  In Nederland bestaat sowieso een sterke lobby voor het invoeren van het Amerikaanse systeem in de bijstand. Je kunt in je leven maar voor 5 jaar bijstand ontvangen, en voor de rest ga je maar naar de voedselbank of wordt een systeem van voedselbonnen ingevoerd. In het dagblad Trouw verscheen een artikel  over een snoepreisje van prominente sociaal-democraten, waaronder Klijnsma, naar de Verenigde Staten, waar men voordelen zag in een tijdelijke bijstand.
http://www.trouw.nl/tr/nl/4324/Nieuws/article/detail/1178815/2009/12/03/Warm-worden-van-de-Amerikaanse-aanpak.dhtml

Daaruit bleek, dat behalve de staatssecretaris ook Eric ten Hulsen, directeur van de dienst Werk en Inkomen in Amsterdam 'interessante kanten'  zag aan een tijdelijke bijstand.
In een debat in de Rode Hoed, waar de journaliste Clairy Polak gespreksleidster was, heeft wethouder Van Es zich in vergelijkbare bewoordingen uitgelaten. ‘En aan de andere kant zou ik wel een pleidooi durven doen dat ook de bijstandsuitkering in principe tijdelijk is en dat als je daarin terecht komt dat dat een tijdelijk vangnet is, het is de bedoeling om daar zo snel mogelijk uit te komen en dat betekent he, dat je toch iedere keer, nou, laten we zeggen een keer in het jaar eh opnieuw door de molen zal moeten, van is dit nog terecht, moet je niet eh weer een ronde solliciteren, moet je niet op de een of andere manier weer zelf het initiatief nemen om toch aan het werk te komen dus wat dat betreft strenger dan nu’.

Polak: ‘Ja, want als je zegt je moet een nieuwe ronde solliciteren, goed, dat moet je doen, maar als je zegt hij is tijdelijk, dan zeg je ook na – laten we even zeggen na een paar jaar – en nu, nu houden we ermee op’.
Van Es: ‘Ja, maar dat ik denk dat je… ik zou graag out of the box willen springen maar.. ja, nee, maar dat zou ik wel willen, maar de eerlijkheid gebiedt te zeggen dat je dat niet haalt. Als mensen geen andere bron van inkomsten hebben, de bijstand is toch terecht en natuurlijk ook echt de bottom line, de bodem, maar nu lijkt het wel alsof het is, of, he via een werkloosheidsuitkering kom je in de bijstand, en daar blijf je dan. En ik zou in die zin zou ik het vervolgens terecht vinden om het besef, dat dat een tijdelijk vangnet is waar je echt zelf alles aan moet doen om daar weer uit te komen, die druk zou ik graag willen opvoeren, en als dat dan zou moeten door te zeggen ja, het is tijdelijk, dat betekent ook dat we na een jaar of twee jaar echt gaan kijken heb jij dit nog wel nodig, dat dat misschien zelfs ook nog wel als consequentie zou kunnen hebben dat je ervoor mensen mee stopt’.

Het is duidelijk dat er een sterke sociaal-democratische lobby bestaat die in de nieuwe Participatiewet het principe van de tijdelijkheid in wil voeren. Wat dit betreft lijkt er bij sommige gemeenten ook een koerswending op komst. Men wil geen langdurige reintegratietrajecten meer, van een jaar of langer, waar mensen met behoud van uitkering = dwangarbeid werken. Dergelijke trajecten leiden nauwelijks tot uitstroom en veel protesten en onderzoek van Jessie Koen van de Universiteit van Amsterdam bij de DWI zou uitwijzen, dat alleen kortdurende trajecten werken en effectiever zijn. Ook de gedachtegang van de gemeenten, dat ze besparingen op de bijstand kunnen doorvoeren door de inzet van langdurig werklozen bijvoorbeeld in de tuinbouw en de bezuinigingen kunnen opvangen door de inzet van dwangarbeiders of toegenomen participatie van de bevolking lijkt een illusie. Experimenten van de wethouder van Rotterdam, Marco Florijn zijn in dat opzicht op niets uitgedraaid. Men focust nu op kortdurende motivatietrajecten in combinatie met een tijdelijke bijstand waar de kersverse werklozen gebrainwashed moeten worden om zich werkend met de ellebogen als de ware neoliberale concurrent om de schaarse arbeidsplaatsen te gedragen. Bezuinigingen wil men nu binnenhalen door de bijstand, die straks ook gaat gelden voor veel mensen die nu nog in de Wajong zitten, nog veel strenger te maken dan nu en de toegang tot het laatste vangnet verder te beperken. Op deze wijze hoopt men ook de druk op de werklozen op te voeren om maar ieder rot baantje te accepteren zonder te kijken naar de arbeidsomstandigheden en voorwaarden.
Voor meer informatie: Bijstandsbond
020-6898806
info@bijstandsbond.org

dinsdag 26 februari 2002

Een oude vraag in een nieuwe economie


In de geschiedenis van het socialisme is veel gediscussieerd over de vraag, of het mogelijk is het kapitalisme aan te passen aan principes van rechtvaardigheid en welvaart voor iedereen of dat de interne tegenstellingen in het systeem op den duur het kapitalisme met een sociaal gezicht onmogelijk maken en dat een totaal andere maatschappij noodzakelijk is. Aanpassingen aan het kapitalisme worden verschillend beoordeeld en krijgen een verschillende plaats in de sociale strijd.
In de welvaartsgroei van na de tweede wereldoorlog is deze discussie behoudens een korte periode in de zeventiger en tachtiger jaren op de achtergrond geraakt, maar zij lijkt in de nieuwe ekonomie die aan het ontstaan is in nieuwe vormen een hernieuwde actualiteit te krijgen.

Dilemma van de sociaal-democratie

Het lijkt mij, dat het fanatisme waarmee wethouder van der Aa en anderen de Megabanenmarkt verdedigen, en het fanatisme waarmee met voorbijzien aan fundamentele rechten mensen gepresst worden ieder baantje te aanvaarden als het maar betaald is niet alleen of niet in de eerste plaats voortkomt uit een traditioneel arbeidsethos. Het is niet alleen ideologisch bepaald, er is meer. De toekomst van de sociaal-democratie lijkt op het spel te staan, in Amsterdam, en misschien wel in Nederland. Sociaal-democratie dan breed op te vatten als aanhangers van de Partij van de Arbeid, maar ook stromingen in D’66, het CDA en meer sociaal denkende liberalen. Voor deze machthebbers is de disciplinering van de beroepsbevolking een existentiele vraag: hun positie hangt af van het welslagen van hun beleid. Maar bij de discussies op de armoedeconferentie en bij de gebeurtenissen van de afgelopen jaren in Amsterdam lijkt het klassieke dilemma van de sociaal democratie weer op te doemen: het kapitalisme, dat autonoom is in haar ontwikkeling en nauwelijks kan worden beinvloed, vereist lage lonen, flexibilisering, opvoering van de arbeidsproductiviteit en creert banen zonder dat er vooraf rekening wordt gehouden met de vraag, of  er wel mensen zijn die dit werk kunnen en/of willen doen. En men gaat uit van het model:  wanneer het minimumloon omhoog zou gaan, willen de werkgevers veel arbeidskrachten helemaal niet meer aannemen, tenzij de subsidieregelingen voor hen worden uitgebreid, omdat het rendement van wat de arbeidskrachten qua productiviteit opbrengen te laag is. Gevolg: nog grotere werkloosheid.  Men geeft dit model een grote realiteitswaarde, hoewel er wel wat op af te dingen valt. Het is een model dat gebaseerd is op prijsconcurrentie op de arbeidsmarkt. De hoogte van de lonen bepaaalt, of mensen wel of niet worden aangenomen. Er zijn echter nog vele andere factoren die een rol spelen.
Anderzijds zegt de sociaal-democratie kapitalisme met een sociaal gezicht te willen: iedereen in dit land moet voldoende te eten hebben, goede betaalbare huisvesting, goed onderwijs en gezondheidszorg, etc. En de mensen zouden de sociaal-democratie in de steek laten wanneer dit onvoldoende wordt gerealiseerd.
Zonder overheidsingrijpen in een economie die uit zichzelf sociale ongelijkheid produceert is dit niet realiseerbaar. Al is in het nabije verleden die sociale dimensie heel betrekkelijk geweest, de meerderheid van de bevolking leeft in redelijke welvaart.
Nu doet zich de vraag voor, of op de lange duur de groei van het kapitalisme en de sociale dimensie wel te verenigen zijn.
Er kan worden gesteld, dat in tijden waarin er een belangrijke organisatorische en structurele omslag plaatsvindt in de organisatie van de productie de tegenstelling tussen de vereisten van de economie en de doelstellingen van een sociale beleid scherper worden. En we lijken volgens mij aan de vooravond van een nieuwe omslag te staan. En de grote vraag is, of de overgrote meerderheid van de beroepsbevolking deze omslag kan ‘meemaken’ cq accepteert, of dat deze omslag de fysieke en psychische grenzen van veel individuen te boven gaan. 

De tachtiger jaren

De vorige omslag vond plaats in de eerste helft van de tachtiger jaren. Eind jaren zeventig begon zich af te tekenen, dat de traditionele industrie in Nederland, zoals de scheepsbouw, andere metaalbedrijven, de schoenindustrie, de textielindustrie en de mijn bouw weinig betekenis meer zouden hebben voor de toekomst. Productie werd verplaatst naar lage lonen landen, gedeeltelijk werd de productie voortgezet in sterk geautomatiseerde prodctieprocessen in de rijke industrielanden. De Nederlandse textieindustrie bijvoorbeeld is slechts gedeeltelijk verplaatst naar lage lonen landen. Een groot deel van de productie werd voortgezet in moderne fabrieken in Duitsland.
Tegelijkertijd kwam er een nieuwe dienstensector op: toerisme, horeca, administratiekantoren, banken, beheersmaatschappijen van fabrieken elders in de wereld. Voor deze nieuwe productie wilde men flexibele arbeidskrachten, met lage lonen. De traditionele industrie-arbeiders, met een hoge organisatiegraad in de vakbonden en goede collectieve voorzieningen werden ontslagen en zij wilden dat  nieuwe werk waarschijnlijk niet accepteren. Via sociale plannen en afvloeiingsregelingen kwamen zij in de VUT of de WAO. Hun plaats op de arbeidsmarkt werd ingenomen door jongeren en herintredende vrouwen, die wel akkoord gingen met de arbeidsvoorwaarden in de nieuwe sectoren. Zo heeft in de tachtiger jaren een complete generatiewisseling plaatsgevonden op de arbeidsmarkt. Zonder dat de voortdurende afbraak van de sociale zekerheid, en de verslechtering van arbeidsvoorwaarden in veel sectoren tot echt veel sociale protesten heeft geleid. Vakbonden, werkgevers en overheid onder leiding van Wim Kok sloten in 1982 het ‘akkoord van Wassenaar’ waarin het nieuwe beleid vorm werd gegeven en dat wel de grondslag van het poldermodel, de overlegekonomie wordt genoemd.
Dat er zoveel mensen in de bijstand en de Wao zijn terechtgekomen en dat in de tachtiger jaren deze mensen tot op zekere hoogte ‘met rust’ werden gelaten is dan ook geen fout geweest, die nu hersteld moet worden door activere benadering van baanlozen, zoals de politici en vakbondsbestuurders ons willen doen geloven. Het was in mijn ogen een bewuste politiek, om de omslag in de economie van deels nog agrarische natie en industrie-natie naar de nieuwe flexibele diensten-ekonomie mogelijk te maken zonder dat dit zou leiden tot massale sociale protesten.

De nieuwe ekonomie

Staan we aan de vooravond van een nieuwe omslag? Velen spreken tegenwoordig over de ‘netwerkekonomie’ of ‘nieuwe’ ekonomie. Daarmee wordt bedoeld, dat er een productiesysteem aan het ontstaan is, waarin voortdurend wisselende ketens van bedrijven en instellingen worden gevormd. De schakels in de keten besteden werk aan elkaar uit, en hebben losse samenwerkingsverbanden die zo weer kunnen verdwijnen. De massa-productie heeft deels plaatsgemaakt voor flexibele productie, waarbij alles waar ook ter wereld gemaakt kan worden. Netwerken zijn in de huidige tijd wat fabrieken vroeger waren. We zien nu de desintegratie van grote verticaal georganiseerde organisaties tot flexibele netwerken van individuen en bedrijfjes die veranderlijk zijn en zich aanpassen aan steeds veraderende marktsituaties. Voor een verdere beschrijving van de nieuwe economie verwijs ik naar Kwerk jaargang 6 nummer 1, lente 2000. Overigens noemde men ook wel als kenmerk van de nieuwe ekonomie dat laagconjunctuur, dus recessies met inkrimpende productie tot het verleden zouden behoren. Dat lijkt op dit moment niet zo te zijn.
In deze nieuwe netwerk ekonomie zijn ‘nieuwe’ arbeidskrachten nodig: terwijl vroeger de industrie-arbeider een langlopend contract had met zijn baas, waarin onder druk van de vakbonden waarin deze industrie-arbeider georganiseerd was een scala aan collectieve afspraken was vastgelegd, zoals hoogte van het loon, arbeidsomstandigheden, aantal uren dat men per dag werkte, etc. heeft de ‘nieuwe’ arbeider vaak niet zo’n contract. Bij de nieuwe flexibele organisatie van de productie passen geen langlopende contractuele afspraken tussen werkgever en werknemer. En daarom wordt de werknemer van vroeger zelf ondernemer: hij is niet meer een ‘loonafhankelijke, maar verkoper, ondernemer. En het product dat hij verkoopt op de markt is zijn arbeidskracht. De ondernemers die eigenaar zijn van de productieorganisaties kopen dat product arbeidskracht tijdelijk in. De nieuwe ondernemer die zijn arbeidskracht verkoopt moet zorgen dat zijn product op de markt kan concurreren met anderen: hij moet zijn product vers en up to date houden. Dat betekent ‘levenslang leren’, steeds nieuwe ervaringen aan zijn cv toevoegen, proberen steeds nieuwe en meer kennis en vaardigheden te verwerven, die in korte tijd voor de eigenaren van de flexibele productie-organisaties veel rendement opleveren. Voorbeelden van deze ontwikkeling zijn de ZZP-ers, Zelfstandigen Zonder Personeel, in de bouw en andere sectoren.
Maar…deze ontwikkeling is nog in volle gang. Wanneer je naar het geheel van de beroepsbevolking kijkt, werkt het overgrote deel weliswaar soms onder flexibele voorwaarden als variabele werktijden, maar zij zijn nog traditioneel ‘loonslaaf’; zij hebben een wat langer durend contract of een vaste aanstelling bij een bepaalde werkgever. De bovengeschetste situatie breidt zich welswaar uit, maar nog betrekkelijk langzaam en in beperkte mate. Hier nu moet een doorbraak worden geforceerd. Daarbij zullen mensen met bijzondere talenten of veelgevraagde kwaliteiten van de nieuwe situatie prfiteren. Zij kunnen in korte tijd veel geld verdienen. Anderen met een minder goede positie komen in ene situatie van voortdurende bestaansonzekerheid te verkeren.

De oude vraag

In Amsterdam zijn de bovenomschreven ontwikkelingen verder voortgeschreden dan in de rest van het land, vandaar ook dat de oude dilemm’as van de sociaal-democratie in Amsterdam eerder en scherper naar voren komen. De verarming in Amsterdam neemt toe of blijft op een hoog niveau, er is de Amsterdamse paradox, veel vacatures en toch een grote baanloosheid, en er is als reactie de Megabanenmarkt.  In de nieuwe ekonomie is geen plaats meer voor uitgebreide ‘collectieve arrangementen’ in de zin van collectieve verzekeringen waarvoor werkgevers en werknemers premies betalen. De nieuwe ondernemer die zijn arbeidskracht verkoopt moet maar een particuliere verzekering afsluiten. Wanneer grote delen van de beroepsbevolking een beroep doen op de collectieve arrangementen zoals de Wao en de bijstand  brengt dit voor alle ondernemers- zowel de eigenaren van de productieorganisaties als voor de verkopers van arbeidskrachten hoge kosten met zich mee. Dan kunnen ze niet concurreren met bedrijven en arbeidskrachten uit andere landen en vermindert de productie, is de redenering.  Bovendien zal de migratie naar Nederland van goedkope arbeidskrachten toenemen. Er ontstaat een ontwikkeling, waarbij steden als Amsterdam ‘derde wereld steden’ worden zoals er veel zijn: wijken met een bevolking die in grote armoede leeft en wijken voor de rijken. En de sociaal-democratie wil een kapitalisme met een menselijk gezicht, een sociaal kapitalisme, waarin de hele bevolking in redelijk welvaart harmonieus samenleeft. Spontane opstanden, criminaliteit, een uitgebreide corrupte en criminele sector met zwart geld, en misschien uitgebreid rationeel sociaal verzet moeten worden voorkomen. En dat kan in het licht van de autonome ontwikkeling van het kapitalisme alleen, als de overgrote meerderheid van de beroepsbevolking, zeker zo’n 90%, bereid en in staat is, de ‘nieuwe’ ondernemer te worden: de verkoper van een produkt arbeidskracht op de markt, want alleen zo kan gegarandeerd worden, dat de mensen een redelijk inkomen blijven houden. Daarom moeten de collectieve arrangementen grotendeels worden afgeschaft en moeten er zo weinig mogelijk mensen in deze regelingen zitten. (Het volumebeleid) Alles wordt op alles gezet om de beroepsbevolking in het algemeen en de bijstandsgerechtigden in het bijzonder te disciplineren en om te vormen tot de nieuwe ondernemer. Levenslang leren wat de markt vraagt en voortdurend flexibel omschakelen.

Fysieke en psychische grenzen

De grote vraag is, of-net als bij de vorige omslag- in de nieuwe situatie een kapitalisme met een menselijk gezicht kan worden gerealiseerd, of de mensen die omslag kunnen maken, of dat nu toch een situatie gaat ontstaan, waarin de nieuwe vereisten van de ekonomie de fysieke en psychische grenzen van een groot deel van de beroepsbevolking te boven gaan. Is dat laatste het geval, dan staat de toekomst van de sociaal-demokratie en daarmee de machtspositie van hen, die deze stroming vertegenwoordigen op het spel. Dan zal er een breed sociaal verzet ontstaan op basis van nieuwe uitgangspunten. Hoewel het er nu op lijkt dat er geen ruimte is voor een discussie–in Amsterdam vooral, maar ook daarbuiten-  over een fundamentele herziening van de sociale zekerheid waarbij een soort basisinkomen hoort  zal die mogelijkheid bij het onbruikbaar worden van de oude antwoorden nieuwe impulsen krijgen.

Piet van der Lende

Open monumentendag in woon werk pand Tetterode in Amsterdam

 Beste mensen, Dit weekend is woon werk pand Tetterode in Amsterdam geopend in het kader van Open Monumentendag. Ook de Bijstandsbond, geves...