donderdag 12 december 1991

Advies van de clientenraad over het beslag op uitkeringen

De Directie van de
Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam

                                      Amsterdam, datum

Mevrouw/Mijnheer,

Instemmend met uw verzoek geeft de clientenraad bij de Gemeente­lijke Sociale Dienst in Amsterdam  u bij deze een advies over de "Handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten".
In dit advies haalt de clientenraad alleen daar, waar ze becom­mentariering gewenst acht de onderscheiden delen aan. Wat de overige delen van uw nota betreft zal de clientenraad zich beperken tot enkele inleidende opmerkingen.
In de hoop u hiermee voldoende informatie te hebben verstrekt,

hoogachtend, namens de  
clientenraad, de secretaris.
A van der Vliet
voor deze, P van der Lende
                               
cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris
    Wethouder A Wildekamp
    leden van cie van Bijstand van sociale zaken
    en maatschappelijke en gezondheidszorg.

Advies van de clientenraad bij de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten.

Inleiding

De clientenraad heeft er behoefte aan, met betrekking tot de wet allereerst het volgende op te merken. De wet is ingevoerd met het argument, dat er na invoering sprake zou zijn van gelijkberechti­ging tussen werknemers en uitkeringsgerechtigden ten aanzien van het beslag op lonen en uitkeringen. Dit argument gaat niet helemaal op, omdat bij beslag op loon de werknemer zich door bijverdiensten, giften, verandering van baan e.d. van extra loon kan voorzien, ter delging van ontstane schulden. Dit is voor een uitkeringsgerechtigde in de bijstand niet mogelijk. Na aftrek van belastingen kan een uitkeringsgerechtigde van een extra inkomen slechts 25% tot een bepaald maximum ter delging van schulden aanwenden. Hierdoor bestaan voor deze uitkeringsgerechtigde geen mogelijkheden om door extra inspanningen uit de financiele
perikelen te geraken. Veel uitkeringsgerechtigden zijn noodge­dwongen in de bijstand gekomen en zij hebben reeds een inkomen op of onder het bestaansminimum. De clientenraad vraagt zich af, of binnen deze voor clienten uitzichtloze situatie toch ruimte gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door extra inkomsten zonder
verrekening tot delging van schulden aan te wenden. Daarnaast moet echter worden opgemerkt, dat er wat dit betreft sprake zou moeten zijn van een vrije keuze voor de client. Indien hij/zij dit wenst moet het geld dat hij/zij op basis van de bijverdien­steregeling krijgt buiten het beslag kunnen vallen. Het werkt demotiverend voor veel clienten wanneer op de 25% van de bijver­diensten ook beslag wordt gelegd, terwijl dit vaak weinig invloed heeft op de duur van het beslag. Temeer daar over de duur van de afbetaling in de handleiding "beslag op periodieke uitkeringen" niets vermeld wordt. Zoals het nu geinterpreteerd kan worden,
kunnen clienten jarenlang, eventueel de rest van hun leven, onder het absolute minimum in een afbetalingssituatie leven. De clien­tenraad adviseert een tijdsduur voor de afbetaling te stellen van
bijvoorbeeld drie jaar.

Uitkeringsgerechtigden op het bestaansminimum of daaronder kunnenen moeten grote en onontbeerlijke aankopen op afbetaling en/of met leningen doen. Hierdoor gaan zij veel meer betalen voor dergelijke goederen dan anderen, die in staat zijn contant te betalen. Terwijl men bij contante betaling vaak ook nog een forse korting krijgt.
Het langdurig beslag op de uitkering kan voor clienten medische en sociale gevolgen hebben. De betrokkenen kunnen hierdoor ziek worden, hetgeen weer hoge kosten voor de samenleving met zich
meebrengt. Armoede is duur. Maar banken en andere kapitaalver­schaffers verdienen goud aan de armoede, omdat zij veel rente van mensen met een minimuminkomen ontvangen.

Commentaar op de nota

Bladzijde 12 punt G.
Het betreft hier loondervingsvergoeding die tijdens scholingscur­sussen aan centra voor vakopleiding voor volwassenen worden toegekend aan cursisten. Ten aanzien van deze loondervingsvergoeding meent de clientenraad, dat wanneer een client een cursus of een scholing volgt om een arbeidsplaats te verkrijgen en wanneer de client om financiele redenen ten gevolge van beslag deze cursus moet stoppen dit sociaal en maatschappelijk onaanvaardbaar is en een dubbele straf. De clientenraad denkt erover op dit punt
clienten aan te raden, een proefproces te starten.

bladzijde 19 derde alinea
Daar wordt aan de mogelijkheid gedacht, dat de beslaglegger met minder dan de maximale voor beslag beschikbare ruimte genoegen neemt. De clientenraad wil erop wijzen, dat clienten in een vroeg
stadium in een gesprek op deze mogelijkheid moeten worden geat­tendeerd, en dat zij moeten worden geinformeerd over de gevaren die beslaglegging met zich meebrengt.
Deze informatie moet ook in begrijpelijk nederlands bekend gemaakt worden in folders e.d. Voor buitenlanders moeten verta­lingen verkrijgbaar zijn.

Bladzijde 20
Wat betreft de vakantie uitkering adviseert de clientenraad: de client moet zelf kunnen kiezen of en zo ja, hoe beslag wordt gelegd op de vakantie-uitkering.

Bladzijde 22 en 23 verlaging van de beslagvrije voet.
Naar aanleiding van de mogelijkheid, de beslagvrije voet te verlagen adviseert de clientenraad, om in een gezamenlijke bespreking van de beslagene, de beslaglegger en de GSD tot een juiste beslagvrije voet te komen. Wanneer sprake is van een norm stijging adviseert de clientenraad, de client daarvan tijdig
op de hoogte te stellen, en hem/haar voor te rekenen, hoe hooghet  beslag wordt, om te voorkomen dat de hele stijging door de beslaglegger ingepikt wordt terwijl de beslaglegger slechts recht heeft op een klein gedeelte van de verhoging van de uitkering.
Op bladzijde 39 onderaan en bladzijde 40 bovenaan wordt gesteld, dat de GSD bij beslag een passieve rol heeft en dat het de taak is van de schuldenaar om op te komen tegen een ten onrechte gelegd beslag, door de beslaglegger daarop te wijzen en/of een verzetsprocedure in te stellen. Wij zijn het hier niet helemaal
mee eens. Zoals we hierboven hebben aangegeven, moet de GSD naar onze mening aktief meewerken aan het voorkomen van een ten onrechte gelegd beslag, door de client te wijzen op zijn/haar rechten en plichten. Volgens ons zou de Dienst ook een kontrole­rende taak kunnen hebben, omdat de professionele deskundigheid wel bij de Dienst aanwezig is en niet bij de client.
Tevens verzoeken wij de directie er bij het gemeentebestuur op aan te dringen, dat in het kader van het minimabeleid door andere gemeentelijke instellingen zoals het energiebedrijf geen beslag wordt gelegd en dat zij meewerken aan het saneren van de schulden zoals dat ook reeds voor invoering van de nieuwe wet plaatsvond.

Bladzijde 24:
Op deze bladzijde wordt gesproken over verzwijging van inkomsten die de partner van de beslagene heeft. De beslagene zou geen spreekplicht hebben. Wanneer de schuldenaar een gezamenlijke huishouding voert met een partner is dit bij de GSD reeds bekend (oa via heronderzoeken) en is in de hoogte van de uitkering al rekening gehouden met de inkomsten van de partner. De opmerking dat er geen spreekplicht is, maar dat verzwijgen leidt tot een halvering van de beslagvrije voet begrijpen wij dan ook niet.
Een dergelijke halvering van de beslagvrije voet lijkt ons onwettig. Mocht dit toch gebeuren, adviseert de clientenraad de betreffende client een proefproces te starten.

Bladzijde 40 laatste alinea
In het kader van de overgangsregeling is er in bepaalde gevallen sprake van een beslagverbod. Zodra er een onderbreking intreedt of als er een wijziging van inkomstensoort plaats vindt, kan het beslagverbod komen te vervallen. De clientenraad adviseert, dat indien bij een verhuizing van de ene naar de andere gemeente
aansluitend recht op een ABW of RWW©uitkering bestaat, dit beschouwd wordt als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.
Ook een aansluitende overgang van een RWW naar een ABW uitkering of andersom moet worden gezien als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.                                  

Bladzijde 38
Op deze bladzijde wordt medegedeeld, dat op basis van de over­gangsregeling geen beslag gelegd kan worden op vorderingen van voor 1 april 1990. Het wordt uit de tekst op deze bladzijde niet duidelijk, op welke datum de vordering geacht wordt in te zijn gegaan. Is dit de datum van het beslag? Is dit de datum van
aankoop? Is dit de datum van de aflossing (Laatste termijn?). Is het tevens mogelijk dat bij een (wettelijke) aanpassing van de GSD©uitkering alsnog de beslaglegging kan plaatsvinden?
Wij adviseren, het moment van het ontstaan van de schuld, bij­voorbeeld de datum van aankoop te hanteren als datum waarop de schuld is ontstaan.

Bladzijde 42 en 43
Om beslag te voorkomen dient de GSD dan wel het SOB in een vroeg stadium in overleg te treden met de client. Op basis van dit overleg zal er een konkreet voorstel moeten komen om de schulden te saneren. Dit overleg met de client moet echter wel op vrijwil­lige basis plaats vinden. Tevens adviseren wij, ernaar te streven dat de overeenkomsten tussen de schuldenaar en de schuldeiser een bindend karakter hebben.

Ten slotte willen wij ten aanzien van het derdenbeslag nog opmerken, dat er een termijn gesteld is van acht dagen waarbinnen de beslagene of de derdebeslagene moet reageren op het beslag. Wij willen de termijnstelling als volgt definieren: de datum van ontvangst van de kennisgeving dient te worden gehanteerd als datum waarop de termijn van acht dagen ingaat. Verder willen we stellen dat het volgens ons moet gaan om acht werkdagen. Dus als het weekend of officiele feestdagen ertussen zitten moet dit niet worden meegerekend.

Wij vertrouwen erop, u in deze voldoende geadviseerd te hebben zodat u een juist beleid in het kader van de wettelijke ruimte en de nog te toetsen jurisprudentie kunt voeren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten