En dit laatste gebeurde wel, ook door kaderleden van de beweging zelf. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de reakties van Jaap Koopman, bestuurslid van het samenwerkingsverband, tijdens een radio-interview op 20-7. Hij benadrukte, dat uitkeringsgerechtigden er niet in slaagden om voldoende macht te mobiliseren, die verslechteringen ongedaan konden maken en strukturele veranderingen in de maatschappij bewerkstelligen.[i] De groepen bleven klein, verbrokkeld en verdeeld. Het voeren van akties zoals bezettingen werd door hem overwegend negatief beoordeeld. Hij deed het af als incidenten. In een opzicht heeft Koopman gelijk: het is waar, dat uitkeringsgerechtigden in de afgelopen twintig jaar er niet in geslaagd zijn, een grote autonome sociale beweging op gang te brengen. Ook is het waar, dat demonstraties, bezettingen en stakingen de bezuinigingspolitiek niet hebben kunnen tegenhouden. Maar het is wel zo, dat uitkgerechtigdengroepen ism met andere sociale bewegingen er in geslaagd zijn, door kleine akties de publieke opinie te beinvloeden en hun eisen in te brengen in die andere bewegingen. Dit heeft de diskussie over een basisinkomen op gang gebracht en invloed uitgeoefend op de opvattingen van ambtenaren van uitvoerende instanties en binnen de vakbonden de positie van uitkeringsgerechtigden verbeterd.
Wanneer men wil bepalen, wat de invloed is van organisaties van uitkeringsgerechtigden in de maatschappij, is het onderscheid van belang dat Habermas maakt tussen de verschillende besluitvormingsniveau's in de maatschappij. Hij maakt dit onderscheid in navolging van Offe. (Habermas, de nieuwe onoverzichtelijkheid, blz 51). Op het eerste niveau neemt de politieke elite in de verzorgingsstaat beslissingen. Dit gebeurt voor een groot gedeelte in openbare debatten in de besluitvormingsorganen, zoals de Tweede Kamer waar de voors en tegens van bepaalde maatregelen door vertegenwoordigers van verschillende stromingen worden uitgewisseld. Daaronder ligt een tweede niveau waar een groot aantal anonieme groepen en collectieve actoren elkaar beinvloeden, coalities aangaan, de toegang tot produktie- en communicatiemiddelen controleren en al minder duidelijk zichtbaar- met behulp van sociale macht de speelruimte van voor de thematisering van en de beslissing over politieke kwesties van te voren vastleggen. Daar weer onder ligt tenslotte een derde niveau, waarin moeilijk grijpbare communicatie stromen de gedaante van de politieke cultuur bepalen en met behulp van werkelijkheidsdefinities wedijveren om datgene wat Gramsci culturele hegomonie heeft genoemd. Hier vinden de trenbreuken in de tijdgeest plaats.
De wisselwerking tussen de verschillende arena's is moeilijk in kaart te brengen. Habermas zegt. dat de onderste arena tegen de beide andere moet worden gemobiliseerd. In de onderste arena wordt niet direct om geld en macht gestreden, maar om definities. Het gaat om de ongeschondenheid en autonomie van levensstijlen, bijvoorbeeld om de verdediging van trasditioneel ingeburgerde sub-culturen of om de "grammatica" van overgeleverde levensvormen. Regionalistische bewegingen vormen voor de een, feministische of ecologische bewegingen vormen voor de ander voorbeelden. Deze vorm van strijd blijft meestal latent. Hij beweegt zich binnen het micro-bereik van de alledaagse communikatie en verdicht zich slechts nu en dan tot openbare diskussies en intersubjectiviteitsvormen van een hoger niveau. Daarna volgt een betoog over organisaties die op basis van het bovenstaande kunnen ontstaan en wordt een verbinding gelegd met de noodzaak van macht en intelligente zelfbeperking die de basis zou moeten vormen van de beinvloeding van de andere sturingsmechanismen staat en ekonomie. Ook Andre Gorz wijst op het hiervoor genoemde derde niveau, wanneer hij zegt: " elke maatschappij-verandering veronderstelt aanvankelijk het buiten-institutionele werk van de culturele en ethische verandering. Er kan geen enkele nieuwe vrijheid van bovenaf, door de instititutionele macht worden verleend, die niet al door de burgers zelf genomen en in praktijk gebracht is. In de wordingsfase van de beweging weerspiegeld het wantrouwen van de burgers ten opzichte van de gevestigde instellingen en partijen in wezen haar weigering de problemen in de gebruikelijke vormen te stellen". (Gorz, afscheid van het proletariaat, inleiding.)
Gesteld kan worden, dat de uitkeringsgerechtigden en hun organisaties al of niet in samenwerking met anderen, invloed hebben uitgeoefend op het derde niveau. Er zijn binnen en buiten de vakbonden vele kleine groepen ontstaan, die aktief zijn geweest, zonder dat dit noemenswaardig, afgezien van wat sensationele akties, doordrong in de media en de politiek. Voorlopige inventarisaties tonen aan, dat in sommige jaren iedere dag wel ergens in het land door uitkeringsgerechtigden aktie werd gevoerd. Dit heeft zich echter niet verdicht tot een duurzame autonome beweging op de andere niveau's en heeft niet geleid tot een fundamentele invloed op de politieke besluitvormingsprocessen, die tot een ander sociaal-zekerheidstelsel zouden kunnen leiden. Voorzover invloed werd uitgeoefend op de politieke besluitvormingsprocessen en veel akties met een massaler of duurzamer karakter gebeurde dit op een indirecte manier: in het kader van organisaties/belangengroepen met een bredere doelstelling; vakbonden, politieke partijen, zoals de CPN, vrouwenorganisaties, kerken, de kraakbeweging die in het begin van de tachtiger jaren sterk was. Een autonome sociale beweging van uitkeringsgerechtigden heeft zich de afgelopen twintig jaar niet ontwikkeld.
De vraag is, of dit ooit zal gebeuren. Daarbij zijn verschillende faktoren van belang. In de eerste plaats de beperkingen/mogelijkheden van uitkeringsgerechtigden zelf, maar niet in het minst ook de mate, waarin gevestigde belangenorganisaties van het tweede niveau en de staat/politci op het eerste niveau erin zullen slagen de aktiviteiten van uitkeringsgerechtigden binnen hun organisatie te integreren. Maar zoals gezegd, de akties werden overwegend negatief beoordeeld, en gefrustreerd door de onmogelijkheid de alsmaar voortgaande bezuinigingen te stoppen werd gezocht naar andere mogelijkheden om het overheidsbeleid te beinvloeden. alternatieve voorhoedeteorie Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve "voorhoedeteorie" die momenteel door verschillende wetenschappers naar voren wordt gebracht.[ii] Kort gezegd houdt deze teorie in, dat "objectieve" faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamenlijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigingspolitiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formuleren. Hun ideen zullen door alweer "objectieve" faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteindelijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefundeerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze "voorhoede" in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk. Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. Op zich is het m.i. juist, steeds alternatieve ideen voor de verzorgingsstaat naar voren te brengen, en dit te doen in samenwerking met andere sociale bewegingen. De grote zwakte van de alternatieve voor hoedeteorie is echter, dat niet wordt geanalyseerd, hoe die coalitiepolitiek van uitkeringsgerechtigden er uit moet zien, en in hoeverre uitkeringsgerechtigden moesten ingaan op voorstellen vanuit de overheid en de uitvoeringsorganen voor het ontwikkelen van overlegstructuren, die erop gericht waren de uitkeringsgerechtigden binnen het systeem van de verzorgingsstaat te integreren. Daarover zijn de afgelopen acht jaar nauwelijks principiele diskussies in de openbaarheid uitgekristalliseerd. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals ekonomen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisatievormen niet alleen te verklaren is vanuit "objectieve" faktoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar ook vanuit de effectieve manier waarop de politieke en bureacratische elite die in onze verzorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventuele verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren binnen clientenraden, en middels haar subsidiebeleid. Uitkeringsgerechtigden kunnen bij het opereren in kleine groepen niet vertrouwen op de "objectieve" faktoren, die de beleidsmakers zullen dwingen naar hen te luisteren, zij zullen ook aktief moeten werken aan het inbrengen van hun analyses en eisen bij andere sociale bewegingen en het voeren van akties-gericht op de langere termijn, om de publieke opinie te beinvloeden. Met name in het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden (LBU) maar ook op plaatselijk niveau werden pogingen ondernomen, de belangenorganisaties op een lijn te krijgen, en gezamenlijk argumenten te ontwikkelen, waarbij men niet meer alleen zou ingaan op de incidentele bezuinigingsmaatregelen van de overheid, maar waarbij men een eigen alternatief zou ontwikkelen. Het LBU mislukte echter.
Velen wendden zich teleurgesteld af van de beweging; onder invloed van het welzijnswerk en subsidiering door de overheid ontstonden nieuwe initiatieven, zoals het samenwerkingsverband van WAO-platforms, die een minder radikale weg opgingen. De weg van het aktievoeren werd verlaten. Elementen uit de alternatieve voorhoede-teorie werden overgenomen. Wanneer je dan nu zoals Jaap Koopman zegt en wat het beleid van het Samenwerkingsverband is, als kleine organisatie vier keer per jaar met SOZA om de tafel zit, en met kracht van argumenten probeert veranderingen te bewerkstelligen, dan is dat een illusie. Je kunt een bezetting niet afdoen met te zeggen, dat het een incident is. Het heeft wel degelijk invloed in het kader van andere sociale bewegingen. Nogmaals, uitkeringsgerechtigden moeten zich erop richten, door dat soort akties de publieke opinie over werklozen bij te sturen en samen met andere sociale bewegingen op deze wijze streven naar fundamentele veranderingen in de maatschappij op langere termijn. Daarbij is machtsvorming in samenwerking met anderen onontbeerlijk.[iii] In feite werd na het ineenstorten van de aktiegroepen karakter twee wegen gekozen: ten eerste de individuele hulpverlening, en ten tweede de weg van het overleg middels clientenraden, gehandicaptenraden, etc. Veel kaderleden verlieten daarbij het uitgangspunt, dat ze "ervaringsdeskundige" waren, dat ze een persoonlijk verhaal hadden, van zichzelf en anderen, waarin de onrechtvaardigheid van regels en de uitzichtloosheid van het huidige beleid in individuele situaties duidelijk tot uiting kwamen. Dit werkte vooral ook goed voor mensen met betrekkelijk weinig opleiding, die toch helder hun visie konden uiteenzetten. In clientenraden moesten procedures worden afgesproken, die een aanzienlijke beperking van de bewegingsvrijheid van uitkeringsgerechtigden inhielden; men mocht niet meer praten over individuele gevallen, over het landelijk beleid en over het verband tussen de sociale zekerheid en andere zaken. Deze opzet sloot aan bij de werkwijze van grote bureaucratische belangenorganisaties, zoals de ANBo en de FNv en CNV, waar afdelingen, gewesten, werkgroepen, zelf moeten werken binnen demokratisch, dat wel, vastgestelde procedures, die de zelfstandigheid van de kaderleden in afdelingen inperken.
Tegenstelling dilemma.
Bij kleine lokale organisaties, die geheel autonoom opereren, zoals de komitees Vrouwen en de bijstand, bestonden deze beperkingen minder. De grote kracht van dergelijke kleine organisaties van achtergestelde groepen ten opzichte van de grote belangenorganisaties is nu juist, dat zij laagdrempelig zijn, iemand kan er terecht met zijn/haar verhaal zonder meteen gekonfronteerd tw worden met bureaucratische procedures terwijl toch een alternative visie werd ontwikkeld op de verzorgingsstaat. Vertegenwoordigers van dergelijke organisaties doorbreken maar al te dikwijls de opsplitsing in de maatschappij van besluitvormingskaders waarbinnen compromissen worden afgesloten, maar waar de mensen waar het om gaat afwezig zijn. Of om het anders te zeggen: de vertegenwoordigers van dergelijke organisaties vertolken de gevoelens van hun achterban potentiele doelgroep tegenover de directeur, de wethouder of de minister op de manier, waarop hun lotgenoten zich opstellen tegenover de individuele ambtenaar van de dienst. Daarvoor in de plaats werden echter in clientenraden diskussies gevoerd over ellenlange procedures, en proberen de beleidstaal van de ambtenaren over te nemen. Men dook in de juridische details van allerlei regelingen, en probeerde die regelingen op onderdelen door intensief gelobby in Den Haag of bij de gemeente gewijzigd te krijgen. Men probeerde daarbij de taal van de ambtenaren en de juristen te spreken. Daarbij keek men voor wat er op de agenda zou komen ahw naar de dient, wat die aan stukken produceerde. Daarover werd gediskussieerd. Vertegenwoordigers van belangenorganisaties waren nauwelijks in staat, vanuit hun eigen visie stukken te produceren. Wanneer hiertoe pogingen werden gedaan, zei of de GSD dat het prematuur was om het op de agenda te plaatsen, of in de clientenraad zelf werden procedurele argumenten naar voren gebracht, waardoor de voorstellen doodbloeden. Het is natuurlijk een subjectieve waarneming, maar ik ben van mening, dat veel kaderleden van uitkeringsgerechtigden organisaties en bijvoorbeeld clientenraden niet over de kennis- en vaardigheden beschikken om in dit opzicht effectief tegenspel te bieden aan ambtenaren die funktioneren in een professionele organisatie. Betekent dat dat de visie van de uitkeringsgerechtigden organisaties minder waardevol of juist is? allerminst. Maar de mensen moeten terugkeren naar zichzelf, naar hun eigen verhaal, en naar de visie op de toekomst, naar de grote lijnen, die in de dorre ambtenarentaal juist geheel achterwege blijft, zodat de "visie" van de ambtenaren vaak heel wat minder visie heeft dan van mensen, die de gevolgen van bezuinigingsmaatregelen aan den lijve voelen, en die vandaaruit de bureacratische domheid en tegenstrijdigheden heel wat beter onder woorden kunnen brengen dan de ambtenaren zelf. Knelpunt is ook, dat in veel organisaties enkele personen de dienst uitmaken. Zij beschouwen de organisatie eigelijk als hun persoonlijk bezit, het is hun levensvulling en hun werk geworden, en ze laten niemand anders toe.
De nadelen van vrijwilligersorganisaties.
De administratieve systemen zijn niet goed, zoals de boekhouding en de postverwerking, etc. Er is sprake van veel persoonlijke konflikten, en persoonlijke tegenstellingen. Sommigen gebruiken de organisatie als een middel om hun inkomen aan te vullen. De communicatie van de landelijke organisatioes met hun achterban is slecht. Maar ook lokale organisaties functioneren in dit opzicht niet naar behoren. Toch had de kombinatie van individuele hulpverlening en lobby/overleg middels clientenraden wel enig resultaat kunnen opleveren, wanneer de gegevens van de spreekuren op intensieve wijze zouden zijn gebruikt om bijvoorbeeld de uitvoeringsorganen onder druk te zetten en om de werkelijke uitwerking van regelingen aan te tonen. Hoe het in andere plaatsen is, weet ik niet, maar in Amsterdam kwam dit niet van de grond. spreekuurgegevens waren schaars, of gebrekkig geregistreerd, of bureaucratische procedures verhinderden een overzicht. Ik denk dat het een illusie is, te denken, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbeweging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteorie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenleving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewegingen. Anders zullen die nieuwe ideen nooit doordringen in de media etc.[iv] Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstandige politieke macht en het als kleine groepjes zonder kontakt met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de "Corona groep" op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd.[v]
Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat er geen andere oplossing is, en dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. "Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed". "Als er een compromis moet worden afgesloten, zijn we er zelf bij. Je kunt toch onderhandelen?". Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW-commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemakkelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlementaire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest; Diskussies over aktiepartij, etc. Het gaat er m.i. niet om, of ten allen tijde moet worden afgezien van onderhandelen/samenwerken met de staat. Wel is de vraag, vanuit welke positie je dat doet, en op basis van welke uitgangspunten. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissielid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordigend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed en hen mobiliseren werken aan daadwerkelijke veranderingen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de verhouding tussen onderhandelen/mobiliseren druk uitoefenen geheel zoek. Ook wordt wel het argument aangevoerd, dat werkelijke beslissingen nooit in officiele, openbare vergaderingen worden genomen. En dat lobby-werk vooral ook iets is, wat zich in de informele circuits afspeelt. Natuurlijk doen mensen niet alles in officiele vergaderingen, maar zoals het nu gaat vind ik dat vanuit het oogpunt van demokratie een gevaarlijke ontwikkeling. Sluit aan bij de tendens van uitkeringsorganen. Demokratie staat of valt bij een bepaalde mate van openbaarheid; wanneer alle beslissingen en alle informatie die van belang kan zijn "off the record tot stand komt, is dit laakbaar. kansen Het gaat niet om: wel of niet onderhandelen, maar om: in welke situatie verkeren de belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden op dit moment en welke prioriteiten stellen we in de huidige situatie. Uitkeringsgerechtigden hebben noch binnen noch buiten de politieke partijen en vakbonden veel invloed. Zij moeten trachten, deze invloed te ontwikkelen, door coalities met andere sociale bewegingen en door het voeren van kleine akties, niet door nu deel te nemen aan overleg structuren zoals clientenraden, waarin de manouvreerruimte bij voorbaat wordt ingeperkt zonder dat er iets tegenover staat.
De belangenorganisaties moeten er weer naar streven door lokale organisaties met een betrekkelijk grote autonomie en weinig bureaucratische regels opnieuw een verbinding tot stand te brengen tussen de dagelijkse leefwereld van de potentiele doelgroep en de visie voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat op langere termijn. Zij moeten trachten, de publieke opinie te beinvloeden, en samenwerken met andere sociale bewegingen, maar ook met progressieve delen van bijvoorbeeld kerken en vakbonden. De huidige situatie biedt kansen, die de kaderleden van uitkeringsgerechtigdenorganisaties nu lijken te vergeten. Hiervoor heb ik gewezen op de toenemende kloof tussen de aspiraties en wensen van de bevolking en de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij men zich organiseert in belangengroepen (een veelheid van) en steeds meer tegenover de overheid en de politieke partijen komt te staan. De maatschappelijke ontwikkelingen en problemen, die uitkeringsgerechtigden in moeilijkheden brengen zijn in toenemende mate ook de problemen van andere groepen in de maatschappij, of van uitkeringsgerechtigden die zich niet als zodanig profileren, maar die wel aktief zijn in andere sociale bewegingen. Hoewel pessimisten anders willen doen geloven, zijn veel mensen aktief in pogingen, vanuit verschillende invalshoeken veranderingen tot stand te brengen. Uitkeringsgerechtigden kunnen hun visie op noodzakelijke veranderingen naar voren brengen. Bij het organiseren van aktiviteiten is het noodzakelijk, dat ook een konfrontatie optreedt met de standpunten van neo-conservatieve politici. Dit moet echter gebeuren door het organiseren van openbare debatten, en niet in achterafkamertjes op het ministerie. De huidige situatie biedt kansen, maar ook gevaren. Hiervoor heb ik erop gewezen, dat gepriviligeerde midden en hogere inkomensgroepen zich defensief kunnen gaan opstellen tegen over gemarginaliseerden; [vi] Daarnaast is er geen garantie, dat de toenemende armoede en uitzichtloosheid van gemarginaliseerden zich zullen vertalen in rationeel politiek verzet. Daarbij kan het zoeken van die uitweg zich ook uiten in individuele oplossingen waarbij men het professionele criminele circuit binnentreedt of in spontane opstanden, die tot niets leiden en worden afgedaan als een openbare orde probleem, waar men meer politieagenten en stadswachten voor aanstelt.[vii] [viii]
samenwerking en organisatie van solidariteit.
Hiervoor hebben we gezien, dat in de verzorgingsstaat de sociaal-demokratie erin berustte, dat een complexe marktekonomie als de onze niet meer met eenvoudige recepten van arbeiderszelfbestuur opgeblazen en demokratisch hervormd kon worden. Het streven naar een indirecte beinvloeding van het ekonomisch systeem van investeringsbeslissingen van buitenaf vergde echter wel degelijk de organisatie van macht in de staat en zelfbeperking van burgers, dwz solidariteit of bereidheid, door middel van sociale premies een deel van het inkomen af te staan voor anderen. Men veronderstelde daarbij, dat de samenleving invloed op zichzelf zou kunnen uitoefenen met het op zichzelf neutrale middel van politiek bestuurlijke macht. We hebben echter in de eerste plaats gezien, dat er een gekompliceerde wisselwerking is tussen de bureacratische systemen en de politiek, waarbij pogingen vanuit de politiek compromissen af te sluiten die recht doen aan de claims van verschillende belangengroepeeringen worden vertaald in gekompliceerde regelgeving. Daarnaast gaan bureaucratien een eigen leven leiden, waarbij pogingen worden ondernomen middels allerlei regelgeving en controles de leefwereld van de individuele burger te koloniseren. Wanneer de politiek-bestuurlijke macht gevaren inhoudt en allerminst neutraal is, en zelf beteugeld dient te worden ontstaat een complex probleem. Wanneer de iegendynamiek van het bestuurlijke systeem aan banden gelegd dient te worden, moet de organisatie van de solidariteit en een sturingsvermogen op basis daarvan elders gezocht worden, nl in een volledig veranderde verhouding tussen autonome, op eigen kracht georganiseerde openbaarheden enerzijds en de via geld en bestuurlijke macht gestuurde handelingsdomeinen anderzijds. Daarmee moet de demokratische beoordeling van maatschappelijke belangen en de onderlingen afstemming op andere belangen en een universalistische rechtvaardiging van normen reeds mogelijk gemaakt worden onder het niveau van de partij-apparaten, die zich als organisatie hebben verzelfstandigd en als het ware in het politieke systeem zijn getrokken. Daarbij moet er niet een natuurlijk pluralisme ontstaan van afwerende subculturen, die zich in spiegelbeeld verhouden tot het neo-korporatistische overgangsgebied. Sociale bewegingen dienen dus op basis van solidariteit tot gemeenschappelijke uitgangspunten te komen. Er kan een onderscheid worden gemaakt tussen drie levenssferen; De sociale bewegingen zullen zich moeten richten op de onderste sfeer. [i].
Wat was in dezen de positie van de vakbeweging?
[ii]. In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek "uitkeringsgerechtigden in beweging" van oa Rik van Berkel. [iii]. Discriminatie van werklozen vloeit niet alleen voort uit de hoogte van de uitkering, maar ook, dat politici die ug aan de schandpaal nagelen in de openbaarheid terecht worden geroepen en dat ug daarvoor steun zoeken bij andere sociale bewegingen, die maar maar al te vaak ook of vooral door ug worden gedragen. Kleine veranderingen bewerkstelligen middels clientenraden e.d moet geen prioriteit hebben. [iv]. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in teorie nooit een antwoord kan worden gegeven. dat antwoord ontstaat -misschien_ in de praktijk wanneer uitkeringsgerechtigden, aktief als vrijwillister bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open diskussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische konkrete analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van wetenschappers, dat er teveel faktoren zijn die de massa-organisatie van uitkeringsgerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan probren, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Ik heb een hekel aan voorhoedeteorien.) Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigingspolitiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutralisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten verschaffen over keuzen die zo'n organisatie wel en niet moet maken. Wel of geen banenpoolers in dienst nemen? In hoeverre mag een organisatie afhankelijk zijn van subsidie van de overheid? Welke (materiele) bronnen kunnen worden aangeboord indien men de overheidssubsidie wenst in te perken? Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevolgen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met-cq konfronterend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coialities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samengaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele diskussie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbeweging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Nauwkeurige historische analyse. Voorbeeld WBVA, die haar subsidie kwijtraakte. Deze (machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing. Geen analyse van de konkrete historische ontwikkeling van de machtsverhoudingen. [v]. Mijn visie is, dat uitkeringsgerechtigden/armen kontakten moeten zoeken met andere bewegingen, voorzover die nog bestaan en proberen gezamenlijk standpunten te ontwikkelen. Maar daarbij is het vraagstuk van de mobilisatie wel degelijk aan de orde; veranderingen ontstaan niet aan de overlegtafel met mensen, die alles willen laten zoals het is, en ook niet door individuele hulpverlening. Hoewel geen tegenstrijdigheid. [vi]. Of zoals een aanwezige op een bijeenkomst van armoede raakt je het formuleerde: de minima komen in toenemende mate voor de keuze te staan, binnen de wet blijven en langzaam ten onder gaan of zeggen: deze rechtsorde is de onze niet, en andere uitwegen zoeken. Maar zoals de "alternatieve voorhoede-teorie" niet werkt, [vii]. Komt dat laatste er? Tijdens de WAO-maatregelen toen die werden aangekondigd, was ik nog optimistisch. Ik dacht: dit gaat toch echt te ver, maar na wat akties van de vakbonden die als hoogtepunt een door duizenden uitkeringsgerechtigden bijgewoonde demonstratie in Den Haag werd het akelig stil; de vakbonden hebben vervolgens geprobeerd, via de cao-onderhandelingen hier en daar de WAO-maatregelen enigzins te repareren, wel door het zelf te betalen. Ook de vakbonden bleven binnen de rechtsorde; geen politieke staking tegen de meerderheidsbesluiten van het parlement. [viii]. Akties in de afgelopen twintig jaar binnen en buiten de grote massa-organisaties hebben de steeds maar voortgaande bezuinigingen niet kunnen tegenhouden. Massale akties van uitkeringsgerechtigden buiten de kaders van de erkende vakbonden zijn uitgebleven. Nogmaals. geen "oplossing' maar prioriteiten stellen in de huidige situatie.
Piet van der Lende