woensdag 9 februari 1994

De organisatie van uitkeringsgerechtigden en haar effecten

Met het oplopen van de werkloosheid en de dump van mensen in de WAO zijn er de afgelopen twintig jaar een veelheid van organisaties ontstaan, die zich bezig hielden met het organiseren van uitkeringsgerechtigden en het behartigen van hun belangen. Aanvankelijk waren het vooral werklozencomitees onder invloed van de CPN, maar omstreeks 1980 doen zich veranderingen voor. Er ontstaan zelfstandige WAO-groepen en komi­tees Vrouwen en de bijstand etc. In eerste instantie namen deze organisaties aan het begin van de jaren tachtig tamelijk radikale standpunten in; ze waren ook open. Er waren demonstraties, bezettingen, piket-lines tot aan akties van de meest radikale groepen, zoals proletarisch winkelen, etc. Zie akties voordeurdelerskortingen. De uitkeringsgerechtigden waren decentraal, georganiseerd, met een grote mate van autyonomie voor lokale groepen, terwijl er geen sprake was van bureaucratische procedures. De comitees en verenigingen hadden weinig leden, dus een kleine achterban in formele zin, maar vaak genoten zij een grote bekendheid bij de potentiele doelgroep, de spreekuren werden druk bezocht. Omstreeks 1983 waren er ook kontakten met andere sociale bewegingen, zoals de kraakbeweging. De soms in enkele dagen of weken georganiseerde spontane akties sloten aan bij de leefwereld van de achterban. Mensen werklozen, etc. reageren vaak pas op het moment dat een probleem zich voordoet, en eisen dan onmiddelijke aktie, met voorbijzien aan bureaucratische procedures en besluitvormingsprocessen. De invloed van deze vele kleine groepen moet niet worden overschat maar ook niet onderschat.

En dit laatste gebeurde wel, ook door kaderleden van de beweging zelf. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de reakties van Jaap Koopman, bestuurslid van het samenwerkingsver­band, tijdens een radio-interview op 20-7. Hij benadrukte, dat uitkeringsgerechtigden er niet in slaagden om voldoende macht te mobiliseren, die verslechteringen ongedaan konden maken en strukturele veranderingen in de maatschappij bewerkstelligen.[i] De groepen bleven klein, verbrokkeld en verdeeld. Het voeren van akties zoals bezettingen werd door hem overwegend negatief beoordeeld. Hij deed het af als incidenten. In een opzicht heeft Koopman gelijk: het is waar, dat uitkeringsgerechtigden in de afgelopen twin­tig jaar er niet in geslaagd zijn, een grote autonome sociale beweging op gang te brengen. Ook is het waar, dat demonstraties, bezettingen en stakingen de bezuinigingspolitiek niet hebben kunnen tegenhouden. Maar het is wel zo, dat uitkgerechtigdengroepen ism met andere sociale bewegingen er in geslaagd zijn, door kleine akties de publieke opinie te beinvloeden en hun eisen in te brengen in die andere bewegingen. Dit heeft de diskussie over een basisinkomen op gang gebracht en invloed uitgeoefend op de opvattingen van ambtenaren van uitvoerende instanties en binnen de vakbonden de positie van uitkeringsgerechtigden verbeterd.

Wanneer men wil bepalen, wat de invloed is van organisaties van uitkeringsgerechtigden in de maatschappij, is het onderscheid van belang dat Habermas maakt tussen de verschillende besluitvormingsniveau's in de maatschappij. Hij maakt dit onderscheid in navolging van Offe. (Habermas, de nieuwe onoverzichtelijkheid, blz 51). Op het eerste niveau neemt de politieke elite in de verzorgingsstaat beslissingen. Dit gebeurt voor een groot gedeelte in openbare debatten in de besluitvormingsorganen, zoals de Tweede Kamer waar de voors en tegens van bepaalde maatregelen door vertegenwoordigers van verschillende stromingen worden uitgewisseld. Daaronder ligt een tweede niveau waar een groot aantal anonieme groepen en collectieve actoren elkaar beinvloeden, coalities aangaan, de toegang tot produktie- en communica­tiemiddelen controleren en al minder duidelijk zichtbaar- met behulp van sociale macht de speelruimte van voor de thematisering van en de beslissing over politieke kwesties van te voren vastleggen. Daar weer onder ligt tenslotte een derde niveau, waarin moeilijk grijpbare communicatie stromen de gedaante van de politieke cultuur bepalen en met behulp van werkelijkheidsdefinities wedijveren om datgene wat Gramsci culturele hegomonie heeft genoemd. Hier vinden de trenbreuken in de tijdgeest plaats.

De wisselwerking tussen de verschillende arena's is moeilijk in kaart te brengen. Habermas zegt. dat de onderste arena tegen de beide andere moet worden gemobiliseerd. In de onderste arena wordt niet direct om geld en macht gestreden, maar om definities. Het gaat om de ongeschondenheid en autonomie van levensstijlen, bijvoorbeeld om de verdediging van trasditioneel ingeburgerde sub-culturen of om de "grammatica" van overgeleverde levensvormen. Regionalistische bewegingen vormen voor de een, feministische of ecologische bewegingen vormen voor de ander voorbeelden. Deze vorm van strijd blijft meestal latent. Hij beweegt zich binnen het micro-bereik van de alledaagse communikatie en verdicht zich slechts nu en dan tot openbare diskussies en intersub­jectiviteitsvormen van een hoger niveau. Daarna volgt een betoog over organisaties die op basis van het bovenstaande kunnen ontstaan en wordt een verbinding gelegd met de noodzaak van macht en intelligente zelfbeperking die de basis zou moeten vormen van de beinvloeding van de andere sturingsmechanismen staat en ekonomie. Ook Andre Gorz wijst op het hiervoor genoemde derde niveau, wanneer hij zegt: " elke maatschappij-verandering veronderstelt aanvankelijk het buiten-institutionele werk van de culturele en ethische verandering. Er kan geen enkele nieuwe vrijheid van bovenaf, door de instititutionele macht worden verleend, die niet al door de burgers zelf genomen en in praktijk gebracht is. In de wordingsfase van de beweging weerspiegeld het wantrouwen van de burgers ten opzichte van de gevestigde instellingen en partijen in wezen haar weigering de problemen in de gebruikelijke vormen te stellen". (Gorz, afscheid van het proletariaat, inleiding.)

Gesteld kan worden, dat de uitkeringsgerechtigden en hun organisaties al of niet in samenwerking met anderen, invloed hebben uitgeoefend op het derde niveau. Er zijn binnen en buiten de vakbonden vele kleine groepen ontstaan, die aktief zijn geweest, zonder dat dit noemenswaardig, afgezien van wat sensationele akties, doordrong in de media en de politiek. Voorlopige inventarisaties tonen aan, dat in sommige jaren iedere dag wel ergens in het land door uitkeringsgerechtigden aktie werd gevoerd. Dit heeft zich echter niet verdicht tot een duurzame autonome beweging op de andere niveau's en heeft niet geleid tot een fundamen­tele invloed op de politieke besluitvormingsprocessen, die tot een ander sociaal-zekerheidstelsel zouden kunnen leiden. Voorzover invloed werd uitgeoefend op de politieke besluitvormingsprocessen en veel akties met een massaler of duurzamer karakter gebeurde dit op een indirecte manier: in het kader van organisaties/belangengroepen met een bredere doelstelling; vakbonden, politieke partijen, zoals de CPN, vrouwenorganisaties, kerken, de kraakbeweging die in het begin van de tachtiger jaren sterk was. Een autonome sociale beweging van uitkeringsgerechtigden heeft zich de afgelopen twintig jaar niet ontwikkeld.

De vraag is, of dit ooit zal gebeuren. Daarbij zijn verschillende faktoren van belang. In de eerste plaats de beperkingen/mogelijkheden van uitkeringsgerechtigden zelf, maar niet in het minst ook de mate, waarin gevestigde belangenorganisaties van het tweede niveau en de staat/politci op het eerste niveau erin zullen slagen de aktiviteiten van uitkeringsgerechtigden binnen hun organisatie te integreren. Maar zoals gezegd, de akties werden overwegend negatief beoordeeld, en gefrustreerd door de onmogelijkheid de alsmaar voortgaande bezuinigingen te stoppen werd gezocht naar andere mogelijkheden om het overheidsbeleid te beinvloeden. alternatieve voorhoedeteorie Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve "voorhoedeteorie" die momenteel door verschillende wetenschappers naar voren wordt gebracht.[ii] Kort gezegd houdt deze teorie in, dat "objectieve" faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamenlijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigingspolitiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formuleren. Hun ideen zullen door alweer "objectieve" faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteindelijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefundeerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze "voorhoede" in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk. Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. Op zich is het m.i. juist, steeds alternatieve ideen voor de verzorgingsstaat naar voren te brengen, en dit te doen in samenwerking met andere sociale bewegingen. De grote zwakte van de alternatieve voor hoedeteorie is echter, dat niet wordt geanalyseerd, hoe die coalitiepolitiek van uitkeringsgerechtigden er uit moet zien, en in hoeverre uitkeringsgerechtigden moesten ingaan op voorstellen vanuit de overheid en de uitvoeringsorganen voor het ontwikkelen van overlegstructuren, die erop gericht waren de uitke­ringsgerechtigden binnen het systeem van de verzorgingsstaat te integreren. Daarover zijn de afgelopen acht jaar nauwelijks principiele diskussies in de openbaarheid uitgekristalliseerd. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals ekonomen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisa­tievormen niet alleen te verklaren is vanuit "objectieve" faktoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar ook vanuit de effectieve manier waarop de poli­tieke en bureacratische elite die in onze verzorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventuele verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren binnen clientenraden, en middels haar subsidiebeleid. Uitkeringsgerechtigden kunnen bij het opereren in kleine groepen niet vertrouwen op de "objectieve" faktoren, die de beleidsmakers zullen dwingen naar hen te luisteren, zij zullen ook aktief moeten werken aan het inbrengen van hun analyses en eisen bij andere sociale bewegingen en het voeren van akties-gericht op de langere termijn, om de publieke opinie te beinvloeden. Met name in het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden (LBU) maar ook op plaatselijk niveau werden pogingen ondernomen, de belangenorganisaties op een lijn te krijgen, en gezamenlijk argumenten te ontwikkelen, waarbij men niet meer alleen zou ingaan op de incidentele bezuinigingsmaatregelen van de over­heid, maar waarbij men een eigen alternatief zou ontwikkelen. Het LBU mislukte echter.

Velen wendden zich teleurgesteld af van de beweging; onder invloed van het welzijnswerk en subsidiering door de overheid ontstonden nieuwe initiatieven, zoals het samenwerkingsverband van WAO-platforms, die een minder radikale weg opgingen. De weg van het aktievoeren werd verlaten. Elementen uit de alternatieve voorhoede-teorie werden overgenomen. Wanneer je dan nu zoals Jaap Koopman zegt en wat het beleid van het Samenwerkingsverband is, als kleine organisatie vier keer per jaar met SOZA om de tafel zit, en met kracht van argumenten probeert verande­ringen te bewerkstelligen, dan is dat een illusie. Je kunt een bezetting niet afdoen met te zeggen, dat het een incident is. Het heeft wel degelijk invloed in het kader van andere sociale bewegingen. Nogmaals, uitkeringsgerechtigden moeten zich erop richten, door dat soort akties de publieke opinie over werklozen bij te sturen en samen met andere sociale bewegingen op deze wijze streven naar fundamentele veranderingen in de maatschappij op langere termijn. Daarbij is machtsvorming in samenwerking met anderen onontbeerlijk.[iii] In feite werd na het ineenstorten van de aktiegroepen karakter twee wegen gekozen: ten eerste de individuele hulpverlening, en ten tweede de weg van het overleg middels clientenraden, gehandicaptenraden, etc. Veel kaderleden verlieten daarbij het uitgangspunt, dat ze "ervaringsdeskundige" waren, dat ze een persoonlijk verhaal hadden, van zichzelf en anderen, waarin de onrechtvaardigheid van regels en de uitzichtloosheid van het huidige beleid in individuele situaties duidelijk tot uiting kwamen. Dit werkte vooral ook goed voor mensen met betrekkelijk weinig opleiding, die toch helder hun visie konden uiteenzetten. In clientenraden moesten procedures worden afgesproken, die een aanzienlijke beperking van de bewegingsvrij­heid van uitkeringsgerechtigden inhielden; men mocht niet meer praten over individuele gevallen, over het landelijk beleid en over het verband tussen de sociale zekerheid en andere zaken. Deze opzet sloot aan bij de werkwijze van grote bureaucratische belangenorganisaties, zoals de ANBo en de FNv en CNV, waar afdelingen, gewesten, werkgroepen, zelf moeten werken binnen demokratisch, dat wel, vastgestelde procedures, die de zelfstandigheid van de kaderleden in afdelingen inperken.

Tegenstelling dilemma.

Bij kleine lokale organisaties, die geheel autonoom opereren, zoals de komitees Vrouwen en de bijstand, bestonden deze beperkingen minder. De grote kracht van dergelijke kleine organisaties van achtergestelde groepen ten opzichte van de grote belangenorganisaties is nu juist, dat zij laagdrempelig zijn, iemand kan er terecht met zijn/haar verhaal zonder meteen gekonfronteerd tw worden met bureaucratische procedures terwijl toch een alternative visie werd ontwikkeld op de verzorgingsstaat. Vertegenwoordigers van dergelijke organisaties doorbreken maar al te dikwijls de opsplitsing in de maatschappij van besluitvormingskaders waarbinnen compromissen worden afgesloten, maar waar de mensen waar het om gaat afwezig zijn. Of om het anders te zeggen: de vertegenwoordigers van dergelijke organisaties vertolken de gevoelens van hun achterban potentiele doelgroep tegenover de directeur, de wethouder of de minister op de manier, waarop hun lotgenoten zich opstellen tegenover de individuele ambtenaar van de dienst. Daarvoor in de plaats werden echter in clientenraden diskussies gevoerd over ellenlange procedures, en proberen de beleidstaal van de ambtenaren over te nemen. Men dook in de juridische details van allerlei regelingen, en probeerde die regelingen op onderdelen door intensief gelobby in Den Haag of bij de gemeente gewijzigd te krijgen. Men probeerde daarbij de taal van de ambtenaren en de juristen te spreken. Daarbij keek men voor wat er op de agenda zou komen ahw naar de dient, wat die aan stukken produceerde. Daarover werd gediskussieerd. Vertegenwoordigers van belangenorganisaties waren nauwelijks in staat, vanuit hun eigen visie stukken te produceren. Wanneer hiertoe pogingen werden gedaan, zei of de GSD dat het prematuur was om het op de agenda te plaatsen, of in de clientenraad zelf werden procedurele argumenten naar voren gebracht, waardoor de voorstellen doodbloeden. Het is natuurlijk een subjectieve waarneming, maar ik ben van mening, dat veel kaderleden van uitkeringsgerechtigden organisaties en bijvoor­beeld clientenraden niet over de kennis- en vaardigheden beschikken om in dit opzicht effectief tegenspel te bieden aan ambtenaren die funktioneren in een professionele organisatie. Betekent dat dat de visie van de uitkeringsgerechtigden organisaties minder waardevol of juist is? allerminst. Maar de mensen moeten terugkeren naar zichzelf, naar hun eigen verhaal, en naar de visie op de toekomst, naar de grote lijnen, die in de dorre ambtenarentaal juist geheel achterwege blijft, zodat de "visie" van de ambtenaren vaak heel wat minder visie heeft dan van mensen, die de gevolgen van bezuinigingsmaatregelen aan den lijve voelen, en die vandaaruit de bureacratische domheid en tegenstrijdigheden heel wat beter onder woorden kunnen brengen dan de ambtenaren zelf. Knelpunt is ook, dat in veel organisaties enkele personen de dienst uitmaken. Zij beschouwen de organisatie eigelijk als hun persoonlijk bezit, het is hun levensvulling en hun werk geworden, en ze laten niemand anders toe.

De nadelen van vrijwilligersorganisaties.

De administratieve systemen zijn niet goed, zoals de boekhouding en de postverwerking, etc. Er is sprake van veel persoonlijke konflikten, en persoonlijke tegenstellingen. Sommigen gebruiken de organisatie als een middel om hun inkomen aan te vullen. De communicatie van de landelijke organisatioes met hun achterban is slecht. Maar ook lokale organisaties functioneren in dit opzicht niet naar behoren. Toch had de kombinatie van individuele hulpverlening en lobby/overleg middels clientenraden wel enig resultaat kunnen opleveren, wanneer de gegevens van de spreekuren op intensieve wijze zouden zijn gebruikt om bijvoorbeeld de uitvoeringsorganen onder druk te zetten en om de werkelijke uitwerking van regelingen aan te tonen. Hoe het in andere plaatsen is, weet ik niet, maar in Amsterdam kwam dit niet van de grond. spreekuurgegevens waren schaars, of gebrekkig geregistreerd, of bureaucratische procedures verhinderden een overzicht. Ik denk dat het een illusie is, te denken, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbeweging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteorie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenleving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewegingen. Anders zullen die nieuwe ideen nooit doordringen in de media etc.[iv] Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstandige politieke macht en het als kleine groepjes zonder kontakt met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de "Corona groep" op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd.[v]

Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat er geen andere oplossing is, en dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. "Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed". "Als er een compromis moet worden afgesloten, zijn we er zelf bij. Je kunt toch onderhandelen?". Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW-commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemakkelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlementaire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest; Diskussies over aktiepartij, etc. Het gaat er m.i. niet om, of ten allen tijde moet worden afgezien van onderhandelen/samenwerken met de staat. Wel is de vraag, vanuit welke positie je dat doet, en op basis van welke uitgangspunten. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissielid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordigend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed en hen mobiliseren werken aan daadwerkelijke veranderingen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de verhouding tussen onderhandelen/mobiliseren druk uitoefenen geheel zoek. Ook wordt wel het argument aangevoerd, dat werkelijke beslissingen nooit in officiele, openbare vergaderingen worden genomen. En dat lobby-werk vooral ook iets is, wat zich in de informele circuits afspeelt. Natuurlijk doen mensen niet alles in officiele vergaderingen, maar zoals het nu gaat vind ik dat vanuit het oogpunt van demokratie een gevaarlijke ontwikkeling. Sluit aan bij de tendens van uitkeringsorganen. Demokratie staat of valt bij een bepaalde mate van openbaarheid; wanneer alle beslissingen en alle informatie die van belang kan zijn "off the record tot stand komt, is dit laakbaar. kansen Het gaat niet om: wel of niet onderhandelen, maar om: in welke situatie verkeren de belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden op dit moment en welke prioriteiten stellen we in de huidige situatie. Uitkeringsgerechtigden hebben noch binnen noch buiten de politieke partijen en vakbonden veel invloed. Zij moeten trachten, deze invloed te ontwikkelen, door coalities met andere sociale bewegingen en door het voeren van kleine akties, niet door nu deel te nemen aan overleg structuren zoals clientenraden, waarin de manouvreerruimte bij voorbaat wordt ingeperkt zonder dat er iets tegenover staat.

De belangenorganisaties moeten er weer naar streven door lokale organisaties met een betrekkelijk grote autonomie en weinig bureaucratische regels opnieuw een verbinding tot stand te brengen tussen de dagelijkse leefwereld van de potentiele doelgroep en de visie voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat op langere termijn. Zij moeten trachten, de publieke opinie te beinvloeden, en samenwerken met andere sociale bewegingen, maar ook met progressieve delen van bijvoorbeeld kerken en vakbonden. De huidige situatie biedt kansen, die de kaderle­den van uitkeringsgerechtigdenorganisaties nu lijken te vergeten. Hiervoor heb ik gewezen op de toenemende kloof tussen de aspiraties en wensen van de bevolking en de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij men zich organiseert in belangengroepen (een veelheid van) en steeds meer tegenover de overheid en de politieke partijen komt te staan. De maatschappelijke ontwikkelingen en problemen, die uitkeringsgerechtigden in moeilijkheden brengen zijn in toenemende mate ook de problemen van andere groepen in de maatschappij, of van uitkeringsgerechtigden die zich niet als zodanig profileren, maar die wel aktief zijn in andere sociale bewegingen. Hoewel pessimisten anders willen doen geloven, zijn veel mensen aktief in pogingen, vanuit verschillende invalshoeken veranderingen tot stand te brengen. Uitkeringsgerechtigden kunnen hun visie op noodzakelijke veranderingen naar voren brengen. Bij het organiseren van aktiviteiten is het noodzakelijk, dat ook een konfrontatie optreedt met de standpunten van neo-conservatieve politici. Dit moet echter gebeuren door het organiseren van openbare debatten, en niet in achterafkamertjes op het ministerie. De huidige situatie biedt kansen, maar ook gevaren. Hiervoor heb ik erop gewezen, dat gepriviligeerde midden en hogere inkomensgroepen zich defensief kunnen gaan opstellen tegen over gemarginaliseerden; [vi] Daarnaast is er geen garantie, dat de toenemende armoede en uitzichtloosheid van gemarginaliseerden zich zullen vertalen in rationeel politiek verzet. Daarbij kan het zoeken van die uitweg zich ook uiten in indi­viduele oplossingen waarbij men het professionele criminele circuit binnentreedt of in spontane opstanden, die tot niets leiden en worden afgedaan als een openbare orde probleem, waar men meer politieagenten en stadswachten voor aanstelt.[vii] [viii]

samenwerking en organisatie van solidariteit.

Hiervoor hebben we gezien, dat in de verzorgingsstaat de sociaal-demokratie erin berustte, dat een complexe marktekonomie als de onze niet meer met eenvoudige recepten van arbeiderszelfbestuur opgeblazen en demokratisch hervormd kon worden. Het streven naar een indirecte beinvloeding van het ekonomisch systeem van investeringsbeslissingen van buitenaf vergde echter wel degelijk de organisatie van macht in de staat en zelfbeperking van burgers, dwz solidariteit of bereidheid, door middel van sociale premies een deel van het inkomen af te staan voor anderen. Men veronderstelde daarbij, dat de samenleving invloed op zichzelf zou kunnen uitoefenen met het op zichzelf neutrale middel van politiek bestuurlijke macht. We hebben echter in de eerste plaats gezien, dat er een gekompliceerde wisselwerking is tussen de bureacratische systemen en de politiek, waarbij pogingen vanuit de politiek compromissen af te sluiten die recht doen aan de claims van verschillende belangengroepeeringen worden vertaald in gekompliceerde regelgeving. Daarnaast gaan bureaucratien een eigen leven leiden, waarbij pogingen worden ondernomen middels allerlei regelgeving en controles de leefwereld van de individuele burger te koloniseren. Wanneer de politiek-bestuurlijke macht gevaren inhoudt en allerminst neutraal is, en zelf beteugeld dient te worden ontstaat een complex probleem. Wanneer de iegendynamiek van het bestuurlijke systeem aan banden gelegd dient te worden, moet de organisatie van de solidariteit en een sturingsvermogen op basis daarvan elders gezocht worden, nl in een volledig veranderde verhouding tussen autonome, op eigen kracht georganiseerde openbaarheden enerzijds en de via geld en bestuurlijke macht gestuurde handelingsdomeinen anderzijds. Daarmee moet de demokratische beoordeling van maatschappelijke belangen en de onderlingen afstemming op andere belangen en een universalistische rechtvaardiging van normen reeds mogelijk gemaakt worden onder het niveau van de partij-apparaten, die zich als organisatie hebben verzelfstandigd en als het ware in het politieke systeem zijn getrokken. Daarbij moet er niet een natuurlijk pluralisme ontstaan van afwerende subculturen, die zich in spiegelbeeld verhouden tot het neo-korporatistische overgangsgebied. Sociale bewegingen dienen dus op basis van solidariteit tot gemeenschappelijke uitgangspunten te komen. Er kan een onder­scheid worden gemaakt tussen drie levenssferen; De sociale bewegingen zullen zich moeten richten op de onderste sfeer. [i].

Wat was in dezen de positie van de vakbeweging?

[ii]. In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek "uitkeringsgerechtigden in beweging" van oa Rik van Berkel. [iii]. Discriminatie van werklozen vloeit niet alleen voort uit de hoogte van de uitkering, maar ook, dat politici die ug aan de schandpaal nagelen in de openbaarheid terecht worden geroepen en dat ug daarvoor steun zoeken bij andere sociale bewegingen, die maar maar al te vaak ook of vooral door ug worden gedra­gen. Kleine veranderingen bewerkstelligen middels clientenraden e.d moet geen prioriteit hebben. [iv]. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in teorie nooit een antwoord kan worden gegeven. dat antwoord ontstaat -misschien_ in de praktijk wanneer uitkeringsgerechtigden, aktief als vrijwillister bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open diskussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische konkrete analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van wetenschappers, dat er teveel faktoren zijn die de massa-organisatie van uitkerings­gerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan probren, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Ik heb een hekel aan voorhoedeteorien.) Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigingspolitiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutralisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten verschaffen over keuzen die zo'n organisatie wel en niet moet maken. Wel of geen banenpoolers in dienst nemen? In hoeverre mag een organisatie afhankelijk zijn van subsidie van de overheid? Welke (materiele) bronnen kunnen worden aangeboord indien men de overheidssubsidie wenst in te perken? Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevol­gen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met-cq konfronterend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coialities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samengaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele diskussie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbeweging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Nauwkeurige historische analyse. Voorbeeld WBVA, die haar subsidie kwijtraakte. Deze (machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing. Geen analyse van de konkrete historische ontwikkeling van de machtsverhoudingen. [v]. Mijn visie is, dat uitkeringsgerechtigden/armen kontakten moeten zoeken met andere bewegingen, voorzover die nog bestaan en proberen gezamenlijk standpunten te ontwikkelen. Maar daarbij is het vraagstuk van de mobilisatie wel degelijk aan de orde; veranderingen ontstaan niet aan de overlegtafel met mensen, die alles willen laten zoals het is, en ook niet door individuele hulpverlening. Hoewel geen tegenstrijdigheid. [vi]. Of zoals een aanwezige op een bijeenkomst van armoede raakt je het formuleerde: de minima komen in toenemende mate voor de keuze te staan, binnen de wet blijven en langzaam ten onder gaan of zeggen: deze rechtsorde is de onze niet, en andere uitwegen zoeken. Maar zoals de "alternatieve voorhoede-teorie" niet werkt, [vii]. Komt dat laatste er? Tijdens de WAO-maatregelen toen die werden aangekondigd, was ik nog optimistisch. Ik dacht: dit gaat toch echt te ver, maar na wat akties van de vakbonden die als hoogtepunt een door duizenden uitkeringsgerechtigden bijgewoonde demonstratie in Den Haag werd het akelig stil; de vakbonden hebben vervolgens geprobeerd, via de cao-onderhandelingen hier en daar de WAO-maatregelen enigzins te repareren, wel door het zelf te betalen. Ook de vakbonden bleven binnen de rechtsorde; geen politieke staking tegen de meerderheidsbesluiten van het parlement. [viii]. Akties in de afgelopen twintig jaar binnen en buiten de grote massa-organisaties hebben de steeds maar voortgaande bezuinigingen niet kunnen tegenhouden. Massale akties van uitkeringsgerechtigden buiten de kaders van de erkende vakbonden zijn uitgebleven. Nogmaals. geen "oplossing' maar prioriteiten stellen in de huidige situatie.

Piet van der Lende
De voorgeschiedenis Toen er in de gemeenteraad een motie werd aangenomen, na oa intensieve lobby van de Bijstandsbond, waarin de wethouder werd opgeroepen een clientenraad in te stellen, zijn diverse organisaties om de tafel gaan zitten om daarover te praten. Pogingen vanuit dit overleg formele kontakten te leggen met de gemeente mislukten. In deze voorvergaderingen werd oa gespro-ken over wie voor een eventuele clientenraad moest worden uitgenodigd, en aan welke voorwaarden het reglement moest voldoen. Er zijn oa juridi¬sche onderzoekingen geweest naar artikel 62 van de gemeentewet. Na enige tijd heeft de gemeente op eigen initiatief, buiten het bovengenoemde overleg om, een rij organisaties uitgenodigd voor een eerste vergadering over de instelling van een clientenraad. Er zijn twee of drie bijeenkomsten geweest over de vaststelling van een reglement, dat in feite door de gemeente is vastgesteld. Er waren verschillende beperkingen: er mocht niet gepraat worden over: a. individuele gevallen b. Algemeen overheidsbeleid en c. andere beleidsterreinen, die niet direct de sociale dienst betreffen. Afgesproken werd, dat er een structureel overleg zou komen met de directie van de sociale dienst eens in de twee maanden. Bovendien zou de clientenraad slechts een adviserende stem hebben. het verloop van de vergaderingen

Het verloop van de vergaderingen. Hoe ging dat?

De heer van Dijk hanteerde vooral vier argumenten: 1. Het is te duur, de menskracht ontbreekt, of het is technisch onmogelijk. 2. Het is prematuur om daar nu al over te praten, de dienst heeft daarover nog geen standpunt ingenomen. 3. Dit is landelijk beleid waar de dienst geen invloed op heeft. 4. Wij kunnen in zijn algemeenheid hier niets over zeggen, wij willen maatwerk leveren, wij beoordelen de clienten individueel. Wij mogen geen kategoraal beleid voeren.

Het eerste argument werd vooral gebruikt bij de diskussie over het feit, dat in de beschikkingen die de dienst verstuurd nooit staat vermeld, wat nu precies in een individueel geval de overwegingen zijn geweest voor een bepaalde maatregel. (stopzetten uitkering, toekennen strafkortingen, verstrekken al of niet van bijzondere bijstand, etc.) Slechts het artikel waarop de beslissing is gebaseerd wordt vermeld. Argument 1 kwam ook aan de orde bij eventuele veranderingen van de uitkeringsspecifikatie. Argument vier kwam vooral aan de orde bij de regels voor het verstrekken van bijzondere bijstand. Argument drie bij de ver-haalsplicht, en argument twee bij de invoering van het Nieuwe Uitkeringen Systeem (NUS).

De vergaderingen met de GSD hadden vooral een voorlichtend karakter. Dwz er werd een (beleids)ambtenaar uitgenodigd, die samen met de heer van Dijk voorlichting gaf over bepaalde nota's of projekten, waarbij dan door clientenraadsleden kritische vragen werden gesteld. De meeste onderwerpen voor de vergadering worden ingebracht door de GSD aan de hand van beleidsnota's. Symptomatisch voor de gang van zaken in het afgelopen jaar is, dat het op de voorvergadering is voorgekomen, dat we in feite slechts een zeer beperkt aantal onderwerpen voor de vergadering met de GSD hadden, en dat de stemming was van: dit moeten we wel aan de orde stellen, want anders hebben we geen onderwerpen. De notulen van de vergaderingen werden gemaakt door een beleidsmedewerker van de sociale dienst. Diskussies werden slechts summier vermeld, en wanneer meneer van Dijk al iets van een toezegging deed, was dit soms in de notulen niet terug te vinden en moest er op de volgende vergadering weer naar worden gevraagd. Dit heb ik minstens tweemaal gedaan. Eenmaal bij een onjuiste weergave van een diskussie over de fraudebestrijding en eenmaal bij een toezegging van de heer van Dijk, dat in de nieuwe automatisering zou worden meegenomen, dat er gekeken zou worden naar de mogelijkheid, standaard-formuleringen in het nieuwe computersysteem op te nemen, zodat in beschikkingen ook iets van de overwegingen in individuele gevallen zou kunnen blijken. Ik kan het moeilijk bewijzen, omdat ook ik vertrouwde op de kennis en kunde en eerlijkheid van de betrokken beleidsambtenaar, maar ik heb het ongemakkelijke gevoel, dat lang niet altijd op een adequate wijze de standpunten van de clientenraad, dwz hun argumenten, in de notulen terecht kwamen. Dat is ook misschien mijn fout, ik had meer met de diskussie mee moeten schrijven, maar tegelijkertijd de aan de diskussie deelnemen en meeschrijven is moeilijk. Ik heb in ieder geval enkele malen het ongemakkelijke gevoel gehad, dat de weergave in de notulen niet helemaal klopte, zonder dat ik mij kon herrinneren waar dat precies in zat. Toch vond ik de verdediging van het GSD-beleid door meneer van Dijk op sommige punten- tegen de kritiek van de clienten¬raadsleden in, niet sterk, hetgeen genoeg aanknopingspunten had kunnen bieden on hiermee verder te gaan. Dit is echter niet gebeurd, hoewel de belangenorganisaties volgens mij in de vergaderingen diverse malen hebben aangetoond, dat het beleid van de dienst onvoldoende was.

Het intern functioneren van de clientenraad

Verschillende clientenraadsleden hebben slechts summier aan de diskussies met de GSD deelgenomen. Ik ben van mening, dat verschillende clientenraadsleden over te weinig kennis en vaardigheden beschikken om een beleidsnota te lezen, zelf een reaktie te schrijven. Ook is de kennis miniem over hoe de bijstandswet in elkaar zit en welke knelpunten zich in de praktijk kunnen voordoen. Bovendien worden de meeste clientenraadsleden niet "gevoed" met informatie over de GSD vanuit hun achterban, ook de vakbondsvertegenwoordigers niet. De opzet van een klachtenregistratiesysteem is niet van de grond gekomen. Ik heb een poging gewaagd, gegevens te verzamelen, door alle aangesloten organisaties een brief te schrijven, waarin om structurele klachten werd gevraagd. De antwoorden waren teleurstellend. In feite blijken verschillende aan de clientenraad deelnemende organisaties of geen klachten over de sociale dienst binnen te krijgen, of bureaucratische interne procedures in de organisatie verhinderen het verzamelen ervan. Verschillende clientenraads-leden worden dan ook niet vanuit hun eigen organisatie "gevoed" met (structurele) klachten. Sommige organisaties hebben helemaal geen antwoord op de brief gegeven.

andere dingen

Alleen in het begin zijn door de clientenraad drie adviezen cq concept-adviezen uitgebracht op basis van de diskussie die met de GSD plaats vond. Het afgelopen jaar is dit niet meer gebeurd. De conceptadviezen zijn nooit omgezet in een definitief advies. Op de voorvergaderingen wordt heel weinig inhoudelijk gepraat, er ligt een sterke nadruk op formele procedures, waarover ook eindeloos wordt gepraat, zoals over het huishoudelijk reglement. Dit is echter niet het enige; met de bespreking van interne zaken gaat veel tijd heen. Menige voorvergadering is heegegaan zonder dat de onderwerpen die op de GSD-vergadering aan de orde moesten komen besproken werden. De clientenraad treedt slechts beperkt in overleg met andere organisaties. Als ik het goed begrijp worden wel de vergaderingen van de Landelijke Stichting Clientenraden bezocht (Anke zit in beide) en zijn er sinds ongeveer een half jaar kontakten met het Stedelijk Signalerings Overleg, een samenwerkings-verband van Bureau's voor Rechtshulp, sociaal raadslieden en andere instellingen. Wanneer een (concept) advies was geschreven en besproken in de vergadering met de GSD of wanneer een bepaalde nota in die vergadering was besproken was in alle gevallen daarmee de kous af; geen enkele maal is het besprokene in de vergadering met de GSD in de volgende voor-vergadering voldoende geevalueerd ¬bijvoorbeeld of we hiermee genoegen namen en er zijn geen formele kontakten geweest met de politiek over bepaalde onderwerpen. Noch met de wethouder, noch met de raadsleden. Ook de kontakten met de medezeggenschapscommissie van de ambtenaren is bij mijn weten niet van de grond gekomen. Over de kontakten met de gemeenteraad is er een conflikt geweest tussen een vertegenwoordigster van de Bijstandsbond en andere clienten-raadsleden over wanneer wel of niet zou worden ingesproken in de cie van bijstand van de gemeenteraad, waar het beleid van de sociale dienst wordt beoordeeld. Verwijt was, dat de vertegenwoordigster van de Bijstandsbond eigenmachtig optrad, en dat zij zonder voldoende overleg met de clientenraadsachterban standpunten namens de clientenraad wilde verkondigen. Als tegenargument werd gebruikt, dat de clientenraad slagvaardig moet kunnen opereren, en dat zij op korte termijn moet kunnen reageren in de cie van bijstand tegenover de gemeenteraadsleden, wanneer daar belangrijke beleidspunten van de sociale dienst worden besproken, zonder dat de clientenraad daarover is gehoord en dat de clientenraad haar standpunten ook (mondeling) moet verdedigen in de cie van bijstand.

knelpunten in de samenwerking

Er is wat mij betreft een slechts summier uitgesproken verschil van mening over de plaats en functie van de clientenraad, ondanks de cursussen die we hebben gevolgd. Sommigen zien de clientenraad slechts als een door de overheid ingestelde adviescommissie, die eenmalig haar standpunt verkondigd tegenover de sociale dienst, en daarmee is de kous af. Anderen, waaronder ikzelf, zagen de clientenraad oorspronkelijk meer in het verlengde van belangen¬behartiging van autonome belangenorganisaties, waarbij niet alleen het (eenmalig) verkondigen van een standpunt hoort, maar ook lobby-werk en terugkomen op bepaalde punten om bepaalde dingen toch gerealiseerd te krijgen en positieve veranderingen te bewerkstelligen.

Argumenten waarom ik uit de clientenraad stap.

Ik heb ontdekt, dat bij een grote, logge bureacratische organisatie als de sociale dienst in Amsterdam een clientenraad niet werkt. Mogelijk werkt een clientenraad wel in kleinere plaatsen, waar er een direct overleg met de wethouder is, en waar iedereen iedereen kent. Ik herrinner me nu ook, hoewel ik me daar op dat moment niet zo van bewust was, dat de Bijstandsbond in de aanloopfase naar de clientenraad signalen hebben bereikt van de ambtenaren op het hoogste uitvoerende niveau, zoals hoofden van rayonkantoren, dus ahw onder het niveau van de directie en de afdeling beleidszaken, waarbij in feite werd gezegd, als jullie wat willen veranderen en invloed willen hebben kun je beter kontakt met ons opnemen, wij zijn bereid structurele gesprekken met de Bijstandsbond te voeren ook over individuele klachten die binnen komen, dat werkt beter. De amtenaren op het hoogste uitvoerende niveau zullen ook wel hun eigen overwegingen hebben, maar ik moet ze gelijk geven. Ik heb ontdekt, dat een direct kontakt met beleids- en uitvoerende ambtenaren sneller gaat en meer resultaat oplevert dan het overleg in de clientenraad met de directeur. De directeur legt de formele regels uit, zoals die in zijn algemeenheid gelden, of roept de hulp in van beleidsambtenaren die hetzelfde doen. Bij beleidsruimte die de sociale dienst heeft komen er nietszeggende antwoorden als: we beoordelen de gevallen individueel, we leveren maatwerk, in zijn algemeenheid valt er niets over te zeggen, we mogen geen kategoraal beleid voeren. Natuurlijk bestaan er wel richtlijnen die in individuele gevallen gebruikt worden, met argumenten, maar deze krijg je alleen te horen in het directe kontakt met uitvoerende ambtenaren. Wanneer je als kleine organisatie als de Bijstandsbond de afdeling voorlichting belt, krijg je dezelfde informatie als in de clientenraad en soms -off de record- meer. Ook wordt je verwezen naar de desbetreffende beleidsambtenaar, die dan uitlegt hoe je de dingen het beste kunt aanpakken. Vanuit de individuele gevallen van het spreekuur de ambte¬naren benaderen en daar dan vervolgens een algemeen verhaal aan verbinden werkt beter en sneller en geeft meer resultaten. Bovendien ben je vervolgens als organisatie-als de clientenraad niet zou bestaan- vrij om de dienst te benaderen, wanneer je dat wilt. De clientenraad is een omweg. Je moet eerst overleg voeren met de directie en andere organisaties van uitkeringsgerechtigden, voor je naar de ambtenaar kunt gaan. Hadden we bijvoorbeeld buiten de clientenraad om de projektleider van het N.U.S. (Nieuwe Uitkeringen Systeem) direct benaderd als Bijstandsbond, dan maak ik me sterk dat we een gesprek hadden gekregen over het systeem, nu ligt er een verbod van de directie voor een dergelijk gesprek omdat het nog te vroeg zou zijn om erover te praten en is dat kontakt met de beleidsambtenaren niet meer mogelijk. Formeel is de Bijstandsbond vrij om de politiek te benaderen wanneer ze dit wil, maar in de praktijk gebeurt het niet meer, en heeft de politiek toch zoiets van : stel het maar in de clientenraad aan de orde. Gevoegd bij het feit, dat de clientenraad weinig resultaten heeft behaald, en dat alle informatie die de clientenraad verkrijgt gemakkelijk op een andere wijze te verkrijgen is, bv via de wekelijkse mailing van de bibliotheek van de GSD, vraag ik me af, wat het nut is van een clientenraad. Dus op een andere manier zijn betere resultaten te behalen, informatie krijg je toch wel, samenwerken kan ook op andere manieren. Je kunt wel zeggen, dat je beiden kunt doen, de politiek benade-ren, in de clientenraad zitten, aktie voeren, ambtenaren bellen, etc. Maar in de praktijk komt hier niets van terecht, tenzij je vijf dagen in de week van s'ochtens vroeg tot 's avonds laat met uitkeringsgerechtigdenwerk bezig bent. Daarom stel ik prioriteiten. Daarbij valt voor mij de clientenraad af. Er gaat zeer veel energie in het interne overleg zitten en het lezen van stukken en het formuleren van standpunten, hetgeen nog te weinig gebeurt ook, dit heeft geen zin. Hoewel ik van mening ben, dat er geen principiele tegenstelling hoeft te bestaan tussen overleg/onderhandelen enerzijds en bijvoorbeeld de opbouw/ het versterken van de eigen organisatie en aktievoeren anderzijds en de achterban erbij betrekken, zie ik met lede ogen aan, dat de vier landelijke organisaties van uitkeringsgerechtigden met in hun kielzog de plaatselijke clientenraden steeds meer de weg van het overleg opgaan als eenzijdige bijdrage aan de belangenbehartiging, waarbij men zich beperkt tot het geven van adviezen en het deelnemen aan vergaderingen, die alle energie opslokken, terwijl het zonneklaar is, dat al dit overleggen de verslechteringen in de sociale zekerheid niet hebben tegengehouden. Er wordt geen diskussie over alternatieven meer gevoerd, hoe moeilijk die diskussie ook is. Er wordt juist gezegd: aktievoeren heeft geen zin, want alle verslechteringen zijn doorgegaan. Heeft overleggen zonder aktievoeren dan  wel zin?

Piet van der Lende

woensdag 15 december 1993

conferentie 'Kansarm in het sociaal verzekeringsrijk' op 24 november 1993 in het stadhuis van Amsterdam

Blijvers in de Bijstand

De conferentie 'Kansarm in het sociaal verzekeringsrijk' op 24 november 1993 in het stadhuis van Amsterdam ging over de 'blijvers' in de bijstand. Deskundigen waren uitgenodigd om over de
relatie arbeid en inkomen, werkverschaffing en een zorgplan voor blijvers te praten. Een verslag.

Voordat de sprekers hun verhaal zouden houden, vroeg Peter van Ingen (die voorzitter was), waarom ik op de conferentie was. Ik vertelde de zaal, dat de conferentie over clienten van de GSD ging, en dat het belangrijk was dat die er dan ook bij waren.
Onder alle aanwezigen waren er slechts drie bijstandsvrouwen, twee uit Alphen aan de Rijn en ondergetekende.
Mr. Pennings (docent sociaal recht aan een universiteit) vertelde over de relatie tussen betaald werk en uitkeringen. En niet te vergeten over de bezuinigingen daarop. Het werd een droog verhaal over hoe en waarom uitkeringsgerechtigden aan het werk moeten, en wat de diverse uitvoeringsorganen daaraan moesten doen. Het VNG-Wallage akkoord, waarbij alleenstaanden een basisbedrag van 50% krijgen en eventueel een toeslag van 20%, ging hem te ver.
Een sociaal minimum moest er blijven. In zijn eindconclusie vroeg hij zich af of er een ontwikkeling was naar een grotere nadruk op toeleiden naar betaald werk en verlaging van de uitkeringen. Hij vond de toekomst niet rooskleurig. De slogan "werk voor iedereen" moest de regering eerst maar waarmaken. Herijking van rechten en plichten moest ook gelden voor de overheid, niet alleen voor uitkeringsgerechtigden.

Verplicht vrijwillig

Tineke van den Klinkenberg hield een opmerkelijk verhaal over het dichten van gaten tussen regelgeving en praktijk. Zij vond, dat regels belemmerend werken voor mensen om zich te ontplooien, bijvoorbeeld op het gebied van scholing. Het aantal mensen met een uitkering is volgens haar ook te groot. Een goed stelsel van sociale zekerheid kan alleen gehandhaafd, als het aantal blijvers in de bijstand vermindert. Dat kan, omdat er
volgens haar toch nog vacatures zijn.
Onder diegenen die dan toch nog blijvers zijn, is een groep bijstandsvrouwen en relatief oudere langdurig werklozen. Het lijkt reeel om geen sollicitatieplicht meer op te leggen, zolang men een zorgplicht heeft of 55-plusser is.
Voor de rest van de blijvers in de bijstand moet volgens Klinkenberg gelden: verplicht een dag per week of 42,5 dagen per jaar aanvullende arbeid verrichten in ruil voor een toeslag van 20% op het basisbedrag van 50% van het wettelijk minimumloon! Als je dit verplichte vrijwilligerswerk (gemeenschapstaken: papier prikken, lage-lonen baantjes, etc.) afwijst: een verlaging van je uitkerring tot 50%! Ook het contact met een hulpverlener moet verplicht worden voor het verkrijgen van een uitkering, aldus Tineke!

Deze dertiger-jaren plannetjes heten nu "gemeenschapstaak in deeltijd verrichten en je uitkering houden". Maar het mooiste zou voor haar zijn dat de langdurig werklozen onafhankelijk worden van een uitkering in een full-time banenpool.
Het plan van Tineke is volgens haar een "prikkel tot arbeid", waarvoor de 20% bijstand op het basisbedrag wordt ingezet. Je doet iets voor je bijstand zodat de werkenden tevreden zijn, waarmee je tevens het draagvlak voor de sociale zekerheid vergroot. Het vermindert de fraude (haar idee is dat er niet meer
zwart geklust kan worden, omdat er dan al ‚‚n dag in de week verplicht wordt gewerkt). En de uitkering hoeft niet naar beneden als de client zijn verplichtingen nakomt. Gelukkig wees de meerderheid van het forum en de zaal dit plan af.

Zorgplan Geerling

Een andere spreker was de heer Vos van het Ministerie van Sociale Zaken, die een verhaal hield wat door Lubbers iedere dag op de televisie wordt gehouden. Dat was dus niet interessant.
Ray Geerling (invloedrijk beleidsmedewerker van de GSD) was de volgende spreker. Hij had het over de rol van de GSD om mensen naar de arbeidsmarkt toe te leiden, en vroeg zich af of dat wel reeel is, als ongeveer 45% niet meer bemiddelbaar is. Hij vond dat de ABW voor blijvers een vangnet behoort te zijn. De nieuwe Bijstandswet moet fraude uitbannen, waardoor meer geld beschikbaar komt voor mensen die het echt nodig hebben.
Voor blijvers moet de zorgfunktie van de bijstand van hem meer aandacht krijgen. Wel moet voorkomen worden dat uitkeringsgerechtigden gehospitaliseerd worden. De bijstandsmaatschappelijk werker moet zijn taak zakelijk invullen.
Niet zoals in de jaren '70, dat een ambtenaar de client zowel materieel als immaterieel helpt. Het blijft een absolute prioriteit om mensen door om, her en bijscholing uit de bijstand te halen. De GSD moet een marktgerichte organisatie worden.
Als er in 1994 meer beleidsruimte ontstaat voor de gemeenten bij het toekennen van de Bijzondere Bijstand moet die creatief gebruikt worden, voor het verbeteren van het maatschappelijk leefpatroon van de blijvers in de bijstand. Hiervoor zal de gemeente risico's moeten nemen en de strijd aangaan met de Rijksoverheid.
Geerling wil daartoe een 'zorgplan'. Dat zorgplan blijkt in feite in te houden dat de gemeente voor allerlei zaken geld gaat geven, zoals voor: schulden bij de gemeente en kwijtschelding gemeentelijke lasten, gewenningsbijstand, budgetterings-cursussen (!), duurzame gebruiksgoederen, scholing en training, medische behandeling, kinderopvang en kosten voor vrijwilligerswerk. (Misschien krijgen we dan ook nog subsidie voor themadagen als deze, over uitkeringen -kosten ca. Ÿ 400,-). Wie lang in de bijstand zit kan een maandelijkse toeslag krijgen, indien nodig. Ook het draagkrachtpercentage wordt afhankelijk gesteld van de uitkeringsduur.
Ook al zal men in individuele gevallen best blij zijn met een toeslag, het is de vraag of je dit plan wel met de naam 'zorg' mag tooien. Het past eerder in de tendens om steeds meer tot een minimale uitkering te komen, waarvan je door stijgende kosten, en allerlei bezuinigingen moeilijk kunt rondkomen. Daar bovenop kun
je dan voor allerlei uitgaven weer een speciale toeslag aanvragen. Een situatie, zoals die in veel landen om ons heen bestaat.
Nog meer dan nu al het geval is, zou dan heel precies 'op maat' geld zou worden gegeven. Geen cent teveel!
In de praktijk zal zoiets leiden tot meer bevoogding, meer verantwoording moeten afleggen voor allerlei uitgaven. Uit de praktijk van de Bijzondere Bijstand blijkt ook dat veel mensen niet de weg vinden naar al die aparte toeslagen. Of dat vernederend vinden. Er zitten in het zorgplan enkele leuke voorzieningen zoals
kwijtschelding van gemeentelijke belastingen, maar dat gaat maar voor sommigen gelden. Het risico is echter ook, dat clienten tegen elkaar uitgespeeld gaan worden.

Veel goede berichten bracht deze themadag niet. Of het zou moeten zijn, dat men eindelijk de realiteit erkent dat er altijd blijvers in de bijstand zullen zijn.

Anke van der Vliet

zaterdag 11 december 1993

De kloof groeit harder dan het lijkt

De kloof groeit harder dan het lijkt

'De armen worden armer en de rijken rijker'. Het is een leus die
het op een spandoek of in een opzwepende toespraak nog wel eens
goed doet. Soms tracht men wat af te dingen op de mate van
genuanceerdheid van de uitspraak.
Maar in het algemeen zullen er weinig mensen zijn die serieus
ontkennen dat de kloof tussen arm en rijk in Nederland de laatste
tien jaar groter is geworden. En omdat het zo bot klinkt om het
vergroten van die kloof volmondig toe te juichen, bezigt men hier
graag de wat afstandelijker term 'denivellering'. Dat suggereert
veel meer een noodzakelijke economische ingreep en versluiert het
feit dat een bepaald deel van de bevolking gewoon duurzaam
verarmt, terwijl een ander deel deze zomer twijfelt tussen een
paar weken vakantie op de boot, een vliegvakantie of de lease-
auto nog even op kilometers jagen.

Dat de inkomens uit elkaar groeien is duidelijk, maar hoe dat
precies gebeurt en in welke omvang is veel minder helder. Nog
niet zo lang geleden was er in een onderzoek sprake van maar een
relatief kleine groep die duurzaam op de armoedegrens leeft.
Onlangs werd dat weer tegengesproken door een noodkreet vanuit de
sociale diensten, dat het aantal blijvers in de bijstand fors
toegenomen is. Het percentage van de bijstandsontvangers met
(problematische) schulden is weer gegroeid. Ook bij ouderen,
weduwen en arbeidsongeschikten zijn die geluiden te horen.
Duidelijk is in ieder geval dat minstens 10% van de bevolking
(meer dan 800.000 huishoudens) een dermate laag inkomen heeft,
dat - als er andere factoren ook tegenzitten - onmiddelijk de
armoede om de hoek kijkt.

Om het probleem van de groeiende kloof tussen armeren en rijkeren
goed in kaart te brengen volstaat het niet om te wijzen naar de
koopkrachtplaatjes. Die gaan uit van grote gemiddeldes in inko-
menstendensen en prijsontwikkelingen voor huishoudens. In die
cijfers worden slechts algemene tendensen verwerkt die in princi-
pe voor iedere Nederlander gelden. Maar ook al houden we ons aan
deze offici‰le koopkrachtdefinities, dan nog zijn mensen met een
minimuminkomen de afgelopen tien jaar al meer dan 15% op het
gemiddelde achterop geraakt.

Reeel besteedbare inkomen

In werkelijkheid is de denivellering echter groter, omdat er
allerlei ontwikkelingen niet zijn meegenomen in deze rekenmodel-
len.
De meeste armoede-onderzoekers werken al lang niet meer met
inkomensgegevens en statistische koopkrachtontwikkelingen.
Veeleer wordt uitgegaan van het re‰el besteedbaar inkomen na
aftrek van - niet be‹nvloedbare - vaste lasten.
En dan komt men tot de schokkende conclusie dat veel mensen met
een minimuminkomen door de jaren heen niet alleen relatief steeds
minder te besteden hebben, maar soms ook absoluut: ondanks de
gestegen prijzen minder guldens per maand voor de dagelijkse
levensbehoeften. Dit betekent dat de verarming harder gaat, dan
de offici‰le koopkrachtstatistieken laten zien. In een eigen
onderzoek van FNV en konsumentenkontakt worden vooral de woonlas-
ten en gemeentelijke belastingen en tarieven als de grote opslok-
kers van de besteedbare inkomensruimte aangewezen.

Heel duidelijk is in ieder geval dat de gemeentelijke of provin-
ciale heffingen ontzettend denivellerend werken. Reinigings-,
milieu- en andere heffingen zijn vaak nominaal. Dat wil zeggen
dat ze geheven worden per huishouden ongeacht het inkomen.
Verhogingen tikken bij lagere inkomens dan ook harder aan.
En juist dit soort heffingen worden niet zelden met 20 of 30% per
jaar verhoogd. Aan de inkomenskant worden die heffingen niet of
onvoldoende gecompenseerd, omdat het systeem alleen uitgaat van
algemene landelijke kostenontwikkelingen en niet van gemeentelij-
ke "afwijkingen".

De negatieve invloed van woonlasten is wat minder doorzichtig.
Natuurlijk vallen de enorme huurverhogingen van de laatste jaren
op. Maar de suggestie wordt gewekt dat die voor een deel door de
huursubsidie en voor de rest door de uitkeringsverhogingen in
verband met de prijsstijgingen worden gecompenseerd.
Dat zou misschien zo zijn als alle minima in vergelijkbare
huurwoningen, met vergelijkbare huren en huursubsidie woonden.
Maar de werkelijkheid is, dat velen te maken hebben met stadsver-
nieuwing. De huur van het prettige opgeknapte of geheel nieuw
gebouwde huis wordt echter wel versneld opgetrokken, soms zelfs
met meer dan 9% per jaar. Huurgewenning verzacht slechts tijde-
lijk de pijn.
Waar 15 of 20 jaar geleden nog veel mensen met een lage huur
woonden, daar is dat nu nog maar voor een kleine groep. Het
aantal minima, dat door lagere woonlasten een grotere speelruimte
had om tegenvallers op te vangen, is fors afgenomen. Dientenge-
volge is het aantal van hen dat bij de eerste de beste tegenslag
in de problemen komt evenredig toegenomen.
Verder zijn er nog verslechteringen in de huursubsidie, die niet
meegenomen zijn in de koopkrachtplaatjes, omdat ze niet algemeen
zijn, maar bijvoorbeeld alleen maar voor alleenstaanden gelden.
Verhogingen van de service-kosten worden sowieso niet meegeteld
voor huursubsidie. Kamerbewoning is meer dan gemiddeld duurder
geworden.
Kortom, in de sfeer van de woonlasten is er veel meer aan de hand
dan uit de gemiddelde cijfers blijkt.

Betere inkomens minder afhankelijk

Ook zijn de betere inkomens veel minder afhankelijk van die
algemene gemiddelde cijfers, dan de mensen met een uitkering.
De laatsten worden vastgepind op een oude afhankelijkheids
relatie in gezinsverband en hen wordt elke mogelijkheid ontnomen
buiten de trendmatige ontwikkeling om de positie te verbeteren.
Rijkeren daarentegen hebben buiten loonrondes om nog tal van
mogelijkheden hun inkomen te verbeteren.
Daarbij mag niet vergeten worden dat lang niet alle inkomen
gelijk staat aan inkomen uit loon of uitkering. Ook bezit (aande-
len, spaargeld, huuropbrengsten, e.d.) kan inkomen opleveren.
Uitkeringen van levensverzekeringen, koopsompolissen, e.d. worden
ook steeds belangrijker. Het zal duidelijk zijn, dat dit door-
gaans meer op de weg van rijkeren, dan van armen ligt.
Het aandeel van dit soort inkomen in het nationaal inkomen is in
de jaren tachtig weer fors toegenomen ten nadele van het inkomen
uit loon of sociale regeling. De belastingoperatie Oort heeft ook
nog een steentje bijgedragen aan de denivellering, nog los van
alle andere tussentijdse belastingwijzigingen.
Ook veel zelfstandige beroepsbeoefenaren - en dan niet alleen de
specialisten en apothekers - hebben hun inkomen meer dan trendma-
tig weten te verhogen. Trouwens ook diverse groepen die wel
ergens op de salarisrol staan schijnen fiks bij te kunnen verdie-
nen. Bijklussende hoogleraren, computerdeskundigen die hele
nevenbedrijfjes runnen, directeuren die commissariaten verzamelen
als anderen postzegels zijn nog maar enkele voorbeelden.

Instrumenten zoeken

Ergens is het verband tussen inkomensontwikkeling aan de rijke en
arme kant zoekgeraakt. Reele verhogingen van minimuminkomens zijn
nodig. Maar dat lost geenszins andere achterliggende problemen
op.
Wie de denivellering een halt toe wil roepen zal ook naar andere
instrumenten moeten zoeken. Men moet dan denken aan de individua-
lisering van de uitkeringen om de maatschappelijke trend van
individualisering van inkomens te volgen. Ook het verbruiks- of
inkomensafhankelijk maken van bepaalde belastingen en heffingen
zou zo'n maatregel kunnen zijn.
Daarnaast lijkt steeds aannemelijker te worden dat het hele
systeem van subsidi‰ren van woonlasten een keer op de schop gaat.
De huursubsidie kan volgens pleitbezorgers van zo'n verandering
in gewijzigde en verbeterde vorm een prima functie behouden,
evenals het subsidi‰ren van de woonlasten van normale koopwonin-
gen. Maar het is goed denkbaar dat dat gepaard gaat met een
maximum aan hypotyheekrente-aftrek en een huur- of woonbelasting
voor mensen met goede inkomens in goedkope sociale woningen.
Ook zal goed gekeken moeten worden naar hoe mensen voor toekom-
stige risico's verzekerd zijn. Nog los van genomen WAO-maatrege-
len lopen ouderdoms- en risicoverzekeringen al steeds verder
uiteen. Wie een goede baan heeft krijgt doorgaans ook een kans
(collectief) betere en goedkopere regelingen te bedingen. Wie
buiten de arbeidsmarkt staat is redelijk machteloos tegenover de
eisen van de verzekeringsmaatschappijen.
De groeiende kloof tussen arm en rijk is dus geen eenduidig
lineair proces. Het is een veel dieper grijpend proces dan
menigeen denkt.

Ab Harrewijn, bewerkt door Egbert van Dijk.

vrijdag 10 december 1993

Bijstandsvrouwen de dupe van verhaalsplicht

Bijstandsvrouwen de dupe van verhaalsplicht

De laatste tijd is over de verhaalsplicht veel te doen geweest, omdat het Rijk de terugvordering van de bijstand per 1 augustus 1992 dwingend oplegt. Terugvordering en verhaal is vooral van belang wanneer je wit hebt bijgewerkt en de bijverdiensten niet hebt opgegeven, en in echtscheidingssituaties. In dit artikel gaan we in op de regeling zelf. Het artikel is mede gebaseerd op de Grote Almanak voor informatie en advies, een uitgave van het Nederlands Instituut voor zorg en welzijn.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de sociale dienst verstrekte bijstand van de client zelf of anderen, die een onder- houdsplicht hebben, kan terugvorderen. In de Bijstandswet is aan de verhaalsplicht een apart hoofdstuk gewijd, het ABW-verhaals- recht. Vanaf 1 augustus 1992 geldt een onderscheid in "verhaal" en "terugvordering".

Van terugvordering spreekt men als het de client van de sociale dienst zelf betreft, van verhaal als de actie van de gemeente zich tegen anderen richt. In de wet staat omschreven van wie op welke wijze bijstand kan worden teruggevorderd. Als iemand niet vrijwillig aan zijn (onderhouds) verplich- ting voldoet, bijvoorbeeld een (ex) echtgenoot, dan kan de gemeente aan de kantonrechter vragen het verschuldigde bedrag vast te stellen. Heeft de alimentatierechter al een uitspraak gedaan over de verplichting tot levensonderhoud, dan moet de gemeente in het algemeen in overeenstemming hiermee bijstandskosten verhalen. Vanaf 1 augustus 1992 is de gemeente verplicht om in situaties die daartoe aanleiding geven, bijstand te verhalen. Voor deze datum konden gemeenten zelf bepalen hoever ze gingen met verhaalsacties.

De nieuw ingevoerde plicht tot verhaal door de gemeenten is niet absoluut. Een gemeente kan geheel of gedeel- telijk afzien van verhaal als dit verhaal voor de persoon in kwestie tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Voor het verhaal op een onderhoudsplichtige geldt een maximumtermijn van twaalf jaar.

Terugvordering van bijstand van bijstandsontvanger zelf.

Terugvordering van verstrekte uitkering van degene die bijstand heeft ontvangen, kan in de volgende gevallen: - de sociale dienst kan bijstand terugvorderen, indien de betrokkene onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. Alleen voorzover daardoor ten onrechte bijstand is verstrekt, kan het bedrag aan te veel betaalde bijstand worden teruggevorderd. Indien iemand bijvoorbeeld inkomsten uit onderhuur heeft verzwegen, kan slechts een deel van de bijstand worden teruggevorderd. In gevallen waarin de betrokkene tekort is geschoten in zijn of haar informatieplicht, zal de gemeente het teveel betaalde bedrag bruto terugvorderen. De client zal dan later via belastingaangifte een bedrag moeten zien terug te krijgen. Zie 3.2.1. - De bijstand kan worden teruggevorderd als niet aan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Van wie achteraf blijkt dat hij of zij zich niet aan een voorwaarde, bijvoorbeeld inschrijving bij het arbeidsbureau, heeft gehouden, kan bijstand worden teruggevorderd. -

Verrekening bijstand met inkomsten of andere aanspraken achteraf.

Wie achteraf inkomsten verkrijgt over een periode waarin bijstand is verleend, zal de bijstand moeten terug betalen. Bijvoorbeeld: na weigering van ziektegeld gaat men hiertegen met succes in beroep. De in de tussen tijd verleende bijstand moet worden terugbetaald. Hetzelfde gedlt voor bijstand die wordt toegekend in afwachting van de afwikkeling van een nalatenschap of echtscheiding, waarbij vaststaat dat men aanspraak op een vermogen heeft. Verhaal van bijstand op de nalatenschap Na het overlijden van iemand die een bijstandsuitkering ontving kan de sociale dienst voor de tijdens het leven van de betrokkene verstrekte uitkeringen verhaal zoeken op de nalatenschap. Op de opbrengst van de nalatenschap komen in mindering de kosten die de begrafenis en de afwikkeling van de nalatenschap met zich mee- brengen. De vrijlatingsbepalingen ten aanzien van eigen vermogen gelden niet na overlijden. Een en ander houdt in dat erfgenamen van iemand die langere tijd in de bijstand heeft gezeten niets van financiele waarde zullen erven, zeker nu vanaf 1 augustus 1992 een plicht tot verhaal voor de gemeenten bestaat.

Verhaal van bijstand op de ouders

Ouders zijn verplicht om hun minderjarige kinderen te onderhouden. Bijstand die wordt verleend aan minderjarige weggelopen kinderen kan dus verhaald worden op de ouders. Dat is niet altijd zo. Als de ouders namelijk bereid zijn om zelf thuis hun kind te verzorgen, kan alleen verhaald worden als het duidelijk in het belang van het kind is dat het niet thuis wordt opgevoed. De sociale dienst zal een gedegen onderzoek naar de situatie moeten instellen en zich moeten laten voorlichten door deskundige instanties, zoals de Raad voor de Kinderbescherming.

Verhaal van bijstand na schenking

De sociale dienst kan bijstand verhalen op iemand die een schenking heeft ontvangen van degene die bijstand aanvraagt. Voorwaarde hiervoor is dat degene die de schenking heeft gedaan op het moment van schenken wist of had kunnen weten dat hij of zij op niet al te lange termijn op bijstand zou zijn aangewezen. In de praktijk verhalen sociale diensten niet bij schenkingen die werden gedaan ten minste vijf jaar voorafgaand aan de bijstandsverlening.

Verhaal van bijstand op de (ex) echtgenoot

Echtgenoten zijn volgens de wet verplicht om elkaar te onderhouden. Weigert bijvoorbeeld een man zijn vrouw en kinderen te onderhouden, waardoor zij op bijstand zijn aangewezen, dan verhaalt de sociale dienst de verleende bijstand in principe op de man. Het verhaal op de onderhoudsplichtige wordt het meest toegepast in echtscheidingssituaties. Bij (ex) samenwonenden is geen verhaal van bijstand mogelijk. Samenwonenden hebben geen wettelijke onderhoudsplicht voor elkaar. Het kan zijn dat een echtgenoot een door de rechter vastgesteld alimentatiebedrag niet betaalt. Als de sociale dienst tot verlening van bijstand aan de andere echtgenoot overgaat, kan de gemeente deze bijstand verhalen op de alimentatieplichtige. Personen die echtscheiden kunnen afspreken dat geen alimentatie zal worden betaald. (nihilbeding), terwijl de inkomenssituatie van een echtgenoot de betaling van alimentatie wel mogelijk maakt. De sociale dienst hoeft zich van deze afspraak niets aan te trekken en kan toch verhalen, zo staat in de bijstandswet sinds januari 1985. Verhaal van na die datum verstrekte bijstand is mogelijk, ook als voor of na de wetswijziging van januari 1985 een nihilbeding is gemaakt. Ten aanzien van de hoogte van verhaal wordt gekeken naar de draagkracht van de ex-echtgenoot. De sociale dienst moet daarbij dezelfde normen hanteren als de rechters gebruiken bij de vaststelling van alimentatie. Dit zijn de zogenaamde tremanormen. Zie 7.2.4.

Het verhaal op de onderhoudsplichtige ex-echtgenoot eindigt 12 jaar na inschrijving van het echtscheidingsvonnis. Dit geldt niet voor verhaal van bijstand die voor 1 augustus 1992 is verstrekt, indien een gemeente voor die datum met verhaal is gestart.

Procedure bij terugvordering en verhaal van bijstand.

Voor de procedure bij terugvordering en verhaal van bijstand bestaan aparte regels, die zijn opgenomen in de Bijstandswet. De gemeente die bijstand wil verhalen kan niet zomaar tot invordering overgaan. Indien degene op wie de gemeente wil verhalen niet akkoord gaat, zal de gemeente bij de kantonrechter een beschik- king moeten vragen, waarin staat of en in welke mate verhaald kan worden. Als het om terugvordering van uitkering bij de bijstands- client zelf gaat, mag een teveel betaald bedrag niet zomaar verrekend worden met een lopende uitkering. Een, al dan niet gerechtelijke, actie uit onverschuldigde betaling is slechts mogelijk indien overduidelijk is dat een administratieve fout is gemaakt, zo blijkt uit de jurisprudentie. Er is dan geen bijstand op grond van de Algemene Bijstandswet toegekend, zo luidt het argument daarvoor. De gemeente moet binnen vijf jaar nadat de bijstand is verstrekt de verhaalsprocedure starten. Het feitelijk verhaal na een beschikking van de kantonrechter hoeft niet binnen vijf jaar plaats te vinden. De maatregel om het verhalen van bijstand verplicht te stellen moet 250 miljoen gulden opbrengen en hiervan vloeit 90% terug naar het rijk.

Er zijn twee redenen voor Staatssecretaris Elske ter Veld om de maatregel nu verplicht te stellen: bezuinigingen en de rechtsgelijkheid voor gemeenten. Tot nu toe was het zo, dat sommige gemeenten wel verhalen en andere weer niet. Amsterdam verhaalde geen bijstand op ex echtgenoten. Wat betekent dit voor vrouwen: Vrouwen zijn VERPLICHT aan de sociale dienst te vertellen wat de naam is van de ex-man en waar hij woont. Derden (ex-man, ex-vriend,) hebben onderhoudsplicht naar vrouwen en kinderen toe. Waar mogelijk kan de sociale dienst nu verleende bijstand terug halen. Als vrouwen naam en adres niet willen vertellen, geeft niet om wat voor reden, dan komt hun uitkering in gevaar. Vrouwen kunnen een strafkorting krijgen, de uitkering kan zelfs stopgezet worden. In Amsterdam gaat het in totaal om 27.000 vrouwen. Amsterdam kan een claim leggen op 15.000 vrouwen waarvan de ex-man geen alimentatie betaalt. 1500 vrouwen krijgen de komende 6 weken van de sociale dienst een brief, waarin ze worden opgeroepen voor een gesprek. Vervolgens krijgen de mannen een brief toegezonden, waarin dan niet het adres van de ex-vrouw genoemd zal worden.

Nu al zijn veel vrouwen opgeroepen op de rayonkantoren. Vrouwen die in BLIJF VAN MIJN LIJF huizen zitten worden zolang ze daar blijven met rust gelaten. Gaan zij naar een zelfstandige woning, dan krijgen ook zij zo'n brief. NIET VERHAALD wordt er bij BOM (bewust ongehuwde moeder) en vrouwen die K.I.(kunstmatige insiminatie) hebben gedaan. Mensen die een samenlevingscontrakt hebben getekend maar niet getrouwd zijn, daar wordt ook NIET VERHAALD, tenzij er kinderen zijn die door de man erkend zijn. Ook NIET VERHAALD wordt er op mannen die een laag inkomen hebben en dat kunnen bewijzen. ALLEEN verhaald kan worden op mensen die getrouwd zijn geweest en erkende kinderen hebben. Als de ex-partner in het buitenland heeft gezeten en terug komt kan er alsnog verhaald worden.

Wat kunnen de consequenties zijn voor vrouwen

Als mannen de brief van de GSD in de bus krijgen kunnen zij vervelend gaan worden naar vrouw en kinderen toe. Zij kunnen gaan intimideren, geweld gebruiken, etc. Ook kunnen mannen de eventuele baantjes en de nieuwe vriendjes, ook LAT relaties, gaan verklikken bij de GSD. Vrouwen moeten hier terdege rekening mee houden. De GSD heeft 22 extra mensen op het verhaalsrecht gezet en dit is nu volgens de GSD al te weinig. Veel nieuw leed kan door deze maatregel aan vrouwen berokkend worden. Wij vinden dat de GSD daar REKENING mee moet houden. Als er wat gebeurt is het rijk samen met de GSD verantwoordelijk voor de gevolgen. Vrouwen moeten zich wenden tot advocaten of het buro van Rechtshulp om te bekijken wat er moet gebeuren. Het Komitee Vrouwen en de Bijstand heeft een advocatenlijst en zal gaan turven, plus een extra spreekuur gaan draaien op vrijdagochtend van 10-12 uur. Zij zullen ons beraden op acties in Amsterdam samen met het Lande- lijk steunpunt Vrouwen en de Bijstand. De Amsterdamse gemeente- raad en de wethouder moeten op de gevolgen van de verhaalsplicht worden aangesproken in de commissie van bijstand.

Anke van der Vliet.

Het telefoonnummer van het Komitee Vrouwen en de Bijstand is: 020-6246666. Nieuwe Herengracht 95.

vrijdag 29 oktober 1993

Duitse werklozen in aktie

In Duitsland is het verzet van uitkeringsgerechtigden heel wat
groter dan in Nederland. Op 29 oktober gingen in honderden duitse
steden werklozen de straat op. Ze protesteerden tegen het gedwon-
gen tewerkstellen van werklozen en de afbraak van de bijstand.
Het was voor het eerst dat een brede coalitie tot stand kwam van
vakbonden, ouderen, welzijnsinstellingen en zelfs sportverenigin-
gen. Het aantal deelnemers aan de afzonderlijke akties liep
uiteen van slechts een paar honderd tot een paar duizend, maar
toch. Vooralsnog lijkt in Nederland een dergelijke coalitie tegen
de afbraak van het sociale minimum met akties in zoveel steden
ondenkbaar.

In Duitsland is de Sozialhilfe, vergelijkbaar met onze bijstand,
anders opgebouwd. In Nederland bestond tot nog toe een systeem,
waarbij je een bepaald bedrag kreeg, het sociale minimum, waarvan
je alle noodzakelijke bestaanskosten moest financieren, zoals de
huur en andere vaste lasten, In Duitsland zijn de basisbedragen
lager en kun je "Mehrbedarfszuschlage' zeg maar bijzondere
bijstand krijgen voor bijvoorbeeld de huur. Bovendien bestond tot
nu toe in Duitsland een andere werkloosheidsverzekering die niet
aan een beperkt aantal jaren gebonden was, zoals de WW in Neder-
land.

Systemen groeien langzaam naar elkaar toe

Maar je zou kunnen zeggen, dat het Duitse en Nederlandse systeem
nu naar elkaar toegroeien, dezelfde kenmerken krijgen. Zouden
Duitse en Nederlandse politici veel met elkaar praten? In Neder-
land oppert men ook al een basisbedrag, 50% van het minimumloon,
dat door de gemeenten kan worden aangevuld tot bijvoorbeeld 70%.
En in Duitsland werden nieuwe bezuinigingsmaatregelen ingevoerd,
waarbij de WW werd beperkt tot twee jaar, waarna de werklozen net
als in Nederland aangewezen zijn op de bijstand. Net als in
Nederland zijn ook in Duitsland de diskussies over de mogelijke
bezuinigingen op het sociale minimum losgebarsten. Eenmalige
bijzondere bijstand werd daar al ingeperkt, terwijl bij huishou-
dens van meer dan vier personen de bijstand met 5% werd gekort.
"Mehrbedarfszuschlage" worden gekort en gelimiteerd.
Maar er is nog iets anders. In Nederland en Duitsland konden
werklozen in beperkte mate verplicht worden tot het vervullen van
gemeenschapstaken, zoals in de banenpool. Dat mag alleen als dat
werk "aanvullende" arbeid is. Dus als het geen bestaande betaalde
arbeid verdringt, en geen werk is dat al door werkenden met een
gewoon loon gedaan wordt. In Duitsland sprak men daarbij van
"zus„tzlicher Arbeit".
De Duitse regering nu, wil deze laatste bepaling met ingang van 1
januari 1994 schrappen.... Werklozen worden sterker onder druk
gezet om gemeenschapstaken te aanvaarden, zoals bij de stadsrei-
niging, bij de groenvoorzieningen, bij sportverenigingen en
badhuizen, of als hulpkracht in ziekenhuizen. Op straffe van
eerst een korting, en later stopzetting van de uitkering.
Bij deze gedwongen tewerkstelling ontbreekt een cao en sociale
verzekeringen. De aanvulling op de uitkering bedraagt soms 1tot 3
mark per uur, terwijl de mensen met een reguliere baan worden
ontslagen.

19 oktober:
"dag van de werklozen"

Op 19 oktober gingen in honderden Duitse steden de mensen de
straat op om tegen bovengenoemde plannen te demonstreren. De
akties werden georganiseerd door bonte samenwerkingsverbanden van
vakbonden, kerkelijke groepen en werklozenorganisaties, zoals het
ALV (Landesverband des Arbeitslosen Verbandes) en vele lokale
groepen, van sportverenigingen tot welzijnsinstellingen. Die dag
was het "wereldspaardag". De initiatiefnemers van de akties
doopten deze dag om tot "dag van de werklozen".
De wereldspaardag is bijzonder geschikt het vraagstuk van rijkdom
en armoede aan de orde te stellen. Op de dag zelf werden onder-
meer demonstratief spaarvarkens geslacht, want mensen in de
bijstand kunnen niet sparen. In Frankfurt am Main werden symbo-
lisch honderd mark biljetten van de sociale dienst naar de banken
gedragen. Om duidelijk te maken, wie het meest profiteren van
bovenstaande maatregelen. Alleen al in Mecklenburg Vorpommern
waren er meer dan 120 manifestaties.

In Berlijn vonden theateropvoeringen plaats. Er werd een drijf-
jacht op werklozen georganiseerd, de verzorgingsstaat werd ten
grave gedragen, en men liep demonstratief in zak en as.
In een verklaring schreef de co”rdinatie van werklozengroepen uit
de vakbonden, dat door de kortingen op de WW en bijstand miljoe-
nen mensen de armoede ingedreven worden. Als de plannen doorgaan,
zullen op 1 april 1994 290.000 langdurig werklozen uit de WW in
de bijstand verdwijnen. "Ze willen, dat we onze hoop verliezen,
maar ze moeten erop rekenen, dat we ons geduld verliezen".
Duitse werklozengroepen (Bundesarbeitsgruppen der Initiativen
gegen Arbeitslosigkeit und Armut) spraken zich eind oktober
nogmaals uit tegen iedere vorm van dwangarbeid, alsmede tegen het
scheppen van een arbeidsmarkt met onderbetaalde werknemers en
riepen op tot verder verzet.
Voor ons in Nederland geldt: gezien de tendens tot het naar
elkaar toegroeien van het Nederlandse en Duitse systeem zijn we
gewaarschuwd!

In een volgende KABAM laten we weten hoe het in Duitsland is
afgelopen.

Piet van der Lende

maandag 25 oktober 1993

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

In Utrecht werd op 25 oktober een studiedag gehouden over de
veranderingen in de bijstandswet. De studiedag was georganiseerd
door verschillende landelijke organisaties van uitkeringsgerech-
tigden. Een van de conclusies: de uitgangspunten van de oude
armenwet worden opnieuw ingevoerd.
In dit artikel besteed ik vooral aandacht aan de diskussie over
de strategie, die kan worden opgezet om de belangen van mensen
met een uitkering te verdedigen. Is er iets tegen te doen, en zo
ja, wat?

Eerst iets over de veranderingen in de bijstandswet zelf. Ver-
schillende sprekers konstateerden, dat de overheid in feite op
langere termijn streeft naar een verregaande privatisering van de
sociale verzekeringen.
Mensen moeten zelf maar een verzekering afsluiten om zich te
beschermen tegen de financiele gevolgen van ziekte, ouderdom en
werkloosheid, dus weg solidariteit. Daarnaast streeft men naar
een soort ministelsel; een nieuwe bijstandswet, waarbij de
uitkeringen in feite onvoldoende zijn om van te leven.
Men keert daarbij terug naar de uitgangspunten van de "onmaat-
schappelijkheidsbestrijding" die voor de Tweede Wereldoorlog
bestond. Kenmerk daarvan is, dat men de rechten maar vooral
deplichten formuleert, "zedelijkheidsnormen" ontwerpt, die strak
worden gekoppeld aan de financiele situatie van de client. Er
wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen hen die de uitkering
'verdienen', en zij, die het eigenlijk op grond van zedelijke
normen niet mogen hebben. Een prominent analyticus van de verzor-
gingsstaat als professor Schuyt pleit voor een dergelijk onder-
scheid.
Raf Jansen ging dieper in op de achtergronden van bovenstaande
veranderingen. Hij sprak op de studiedag over het opnieuw onder
charitatieve curatele stellen van de werklozen en zieken. Een
uitkering is geen recht meer, maar een gunst, die de rijken je
verlenen wanneer je je aan door hen opgestelde zedelijke normen
houdt. Op de individuele situatie toegespitste uitkeringen,
strengere controles, en grotere bevoegdheden voor de sociale
diensten betekenen in feite een restauratie van de oude charitas.
Jansen ging verder in op de ekonomische ontwikkelingen, die bij
de restauratie van dit oude charitasdenken een rol spelen. Er
komt een wereldomvattende concurrentie tussen grote ondernemin-
gen. Dus wordt gehamerd op de concurrentie tussen de ekonomische
machtsblokken. Alles en iedereen moet zich opmaken voor revoluti-
onaire ontwikkelingen in het kapitalisme op mondiaal niveau.


Alternatieve strategie

Raf Jansen gaf aan, dat de politici deze ontwikkeling als onver-
mijdelijk presenteren. Het is voor Nederland een onontkoombare
uitdaging, de onontkoombare ekonomische ontwikkeling schijnt geen
andere oplossing toe te laten dan voorop te fietsen. Deze uitda-
ging biedt ons, zo zegt bijvoorbeeld het orakel Bomhof, columnist
van de NRC, echter ook kansen op een nieuwe welvaart en een
toekomst met een schoon milieu. Als we maar bezuinigen, als de
collectieve lastendruk maar omlaag gaat en als in de uitvoering
van de sociale zekerheid en bij de werklozen maar tucht, orde en
discipline heersen. Dan ligt een grotere welvaart in het ver-
schiet. Raf Jansen vatte dit uitgangspunt samen onder het motto:
de sociale zekerheid afbreken om haar te behouden.
Jansen vroeg zich af, wat we hiertegen kunnen doen. Welk verzet
kunnen we organiseren?. Wat kunnen we nog doen tegen de autonome
logika van de marktontwikkeling of rest ons slechts doffe berus-
ting?
In de eerste plaats moeten we nuchter onder ogen zien, dat we
twintig jaar hebben gevochten om de verslechteringen tegen te
houden, en dat dit geen resultaat heeft gehad. Natuurlijk moeten
we blijven protesteren tegen de verslechteringen, maar zonder de
illusie, dat we ze kunnen tegenhouden.
Juist de hopeloosheid van de situatie schept volgens Raf Jansen
mogelijkheden om tot verzet te komen. Het inzicht, dat iets
onvermijdelijk is, geeft een gevoel van bevrijding, en daarmee
een richtlijn voor het handelen. We moeten, volgens Raf Jansen,
af van de mobiliseringsstrategie. Dus niet meer er naar streven,
met zoveel mogelijk mensen in demonstraties te hoop te lopen
tegen de verslechteringen. Dat werkt niet.


Andere samenlevingsvorm

Wel kunnen we de "normale" voortgang van de huidige ekonomie ten
einde denken. Dan blijkt het zo te zijn, dat het steeds verder
doortrekken van de modernisering in de huidige ekonomie leidt tot
tegenstrijdigheden, neveneffecten, die door het systeem niet meer
verwerkt kunnen worden, zoals de milieuvervuiling en de mas-
sa-werkloosheid. Die neveneffecten op wereldschaal kunnen worden
bekritiseerd.
Dit leidt tot perspectieven voor verandering. Het begint hier en
daar te dagen, dat grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de
werkloosheid, niet opgelost kunnen worden binnen de huidige
ekonomie. Dat kan de eerste stap zijn voor een omslag. Groepen
uitkeringsgerechtigden die zich organiseren moeten een alterna-
tief bieden voor de huidige geldekonomie. Zou er ook niet een
andere samenlevingvorm mogelijk zijn, waarin geld minder belang-
rijk is en betaalde arbeid niet de alles bepalende faktor? Zonder
een overheersende positie van betaalde arbeid moet het ook
kunnen. Jansen gaf daarbij een praktijkvoorbeeld van een diskus-
sie: de werklozen moeten tegen de werkenden met een hoger inkomen
niet zeggen: "wees solidair, de uitkeringen gaan omlaag, we
willen dat tegenhouden", maar: "Eet je wel eens kip?. Vind je dat
lekker? Weet je hoe die worden gekweekt, wat daar allemaal voor
medicijnentroep in zit om die kippen snel te laten groieen?. Ik
dacht dat we medicijnen haalden bij de apotheker en kip bij de
poelier". Vervolgens moeten we duidelijk maken, dat het absurd
is, dat het opvoeden van kinderen in onze maatschappij niet tot
de arbeid wordt gerekend, en het grootschalig fokken van medicij-
nen-kippen wel.
Daarna kunnen we aangeven, dat het arbeidsbegrip te eng bepaald
is, we kunnen het "normale" onderscheid tussen: uitkeringsgerech-
tigden krijgen geld en werkenden verdienen geld doorbreken. Zo
kunnen we onze opponent overtuigen.
Maar we moeten daarbij niet denken, dat de verandering afhangt
van de macht om mensen te mobiliseren. Wij hoeven de verandering
niet te bewerkstelligen. De twijfels over kernenergie zijn
ontstaan door de kernenergie zelf. We moeten ons richten op het
oprakelen van het debat en het verkennen van alternatieven.
Daarvoor hoef je niet met grote groepen te zijn.


Te optimistisch

Ik ben het eens met de opvatting van Jansen, dat protestbrieven
en betrekkelijk kleine demonstraties tegen de stroom van ver-
slechteringen niet helpen. Het heeft wat mij betreft ook geen zin
zitting te nemen in clientenraden e.d, om detail-veranderingen te
bewerkstelligen. Ook ben ik met hem eens, dat er uitgegaan moet
worden van een radikale kritiek op de verzorgingsstaat en dat van
daaruit alternatieven naar voren moeten worden gebracht. Het is
waar dat het kapitalisme door ekonomische groei met externe
effecten zoals milieuvervuiling te maken krijgt, die binnen het
bestaande systeem niet zijn op te lossen.
Maar Jansen is m.i. te optimistisch over de gevolgen van het in
kleine groepjes oprakelen van de diskussie voor alternatieven.
Het is helemaal niet zeker, dat politici hier in het licht van de
toenemende moeilijkheden naar zullen luisteren. Er is ook een
scenario mogelijk, dat leidt tot oorlogen, en voortgaande vernie-
tiging van de natuur. Daarom moeten we ons blijven afvragen,
onder welke voorwaarden en op welke wijze we macht kunnen ontwik-
kelen, om de alternatieven voor het huidige kapitalisme naar
voren te brengen. Jansen heeft in zoverre gelijk, dat op korte
termijn die macht voor de invoering van een alternatief niet zal
worden ontwikkeld.


Wat betreft de mogelijkheden voor mobilisatie van groepen aan de
onderkant van de samenleving kunnen we ons echter baseren op een
historische parallel. Er is een treffende overeenkomst tussen de
arbeidsrelaties van de veenarbeiders en de losse handwerkslieden
aan het einde van de 19e eeuw en die van uitkeringsgerechtigden
en mensen met flexibele kontrakten nu. Veel veenarbeiders ver-
richtten seizoenarbeid. Een groot gedeelte van het jaar waren ze
werkloos. In de periode dat ze in de veenderijen werkten kwamen
ze in opstand.
Ook nu is de grens tussen uitkeringsgerechtigden en werkenden
niet scherp te trekken. Veel mensen in de bijstand hebben een
baantje, vrijwilligerswerk of JWG en de veel bijstandsgerechtig-
den zijn slechts gedurende een of enkele jaren werkloos. Sommigen
wisselen perioden van werk af met perioden van werkloosheid. Net
als toen zijn de mensen aan de onderkant wel degelijk een produk-
tiefaktor van betekenis, zonder welke de maatschappij niet kan
draaien, zeker wanneer we de onbetaalde arbeid erbij nemen.
In het utopisch socialisme van de Sociaal-Demokratische Bond en
Domela Nieuwenhuis, baseerde men zich op een utopie, waaruit niet
alleen het kapitalisme maar alle vormen van onderdrukking werden
bekritiseerd. Er was een openlijke kritiek op het kapitalisme,
met een grote ruimte voor verschillende meningen, en met autono-
mie voor lokale groepen.
Dit sloot aan bij de leefwereld van de veenarbeiders. Latere
socialisten en communisten, die sterk gecentraliseerde, bureau-
cratische partijen en vakbonden hebben opgericht kregen in
Nederland nooit in die mate vat op de armste bevolkingsgroepen en
hebben hen niet tot verzet gebracht.
Uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging aan het einde van de
negentiende eeuw kun je afleiden, dat aan verschillende voorwaar-
den moet zijn voldaan, willen de armste bevolkingsgroepen tot
rationeel politiek verzet komen.
In de eerste plaats moeten zij, al is het maar via flexibele
deeltijdbaantjes, een produktiefaktor vormen, er moeten plaatsen
zijn waar ze met elkaar overleggen en elkaar ontmoeten en waaruit
ze tot verzet komen.
In de tweede plaats moet er bij konkrete akties een perspectief
zijn op inwilliging van de eisen. Dit perspectief bestond in de
negentiende eeuw tegenover de veenbazen, die, wanneer de turf
schaars was, gedwongen waren toe te geven aan de looneisen van de
arbeiders.
In de derde plaats moet een landelijke organisatie haar macht en
structuur ter beschikking stellen, zich achter de eisen van de
arbeiders scharen. Daarbij dient in de organisatievorm een
radikale open kritiek op de bestaande maatschappij te worden
gekombineerd met een grote autonomie van lokale groepen.
Wat betreft de perspectieven voor inwilliging van konkrete eisen
bij kleine akties zie ik op dit moment nog weinig mogelijkheden.
Wellicht dat een nieuwe vorm van utopisch socialisme, die uitgaat
van een fundamentele kritiek op het arbeidsbegrip in het kapita-
lisme vruchtbare uitgangspunten biedt voor de organisatie van
verzet op de langere termijn.


Piet van der Lende

donderdag 21 oktober 1993

Arbeidstijdverkorting geen wondermiddel

ATV geen wondermiddel.

Het lijkt zo simpel: er is een grote werkloosheid, werkenden
hebben weinig tijd over. Als nu de werkenden hun werktijd verkor-
ten tot 25 uur door het invoeren van deeltijdwerk of collectieve
arbeidstijdverkorting (atv) dan is er voor iedereen die kan
werken ook betaald werk. In de praktijk is het niet zo simpel.
Zonder controle op herbezetting van arbeidsplaatsen en goede
arbeidsvoorwaarden leidt atv slechts in beperkte mate tot meer
banen. Het dreigt dan zelfs te leiden tot een verslechterde
positie van grote groepen werknemers. De FNV kondigde in 1989 een
offensief aan voor atv, maar is daar nu voorzichtiger mee.

Aan het begin van de jaren tachtig werd de werkweek met enkele
uren ingekort. Bovendien nam het aantal mensen dat in deeltijd
werkte fors toe. In 1980 bestond de beroepsbevolking uit 5
miljoen personen, aan het einde van de jaren tachtig was dit
aantal gestegen tot 6 miljoen. De hoeveelheid betaalde arbeid,
uitgedrukt in arbeidsjaren, bleef gelijk. Er vond dus al een
aardige herverdeling van betaalde arbeid plaats. Desondanks bleef
de werkloosheid groot.
In het voorjaar van 1989 kondigde Stekelenburg van de FNV daarom
een hernieuwd offensief aan voor verdere atv. Stekelenburg zei,
dat er een nieuw soort plan van de arbeid moest komen, met atv in
grote stappen. Verder moest worden nagedacht over allerlei
randvoorwaarden, zoals kinderopvang, scholingsaanbod en winkel-
openingstijden. Ook zou een onderzoek moeten worden ingesteld
naar de doorwerking van atv op het belastingstelsel en de sociale
zekerheid. Voor deze plannen moest een breed draagvlak worden
ontwikkeld, in samenwerking met groepen buiten de vakbeweging.Van
al die plannen is weinig terecht gekomen.

Verdeeldheid

De inzet van de FNV bleek toch weer een atv in kleine stappen te
zijn. Bij de cao-onderhandelingen voor 1990 vroeg men om een atv
van een werkweek 38 naar 35 uur. De verdeeldheid in de vakbewe-
ging zelf bleek groot, en de animo voor atv bleek bij de achter-
ban van de FNV fors te zijn gedaald. Men erkende, dat de atv in
kleine stappen aan het begin van de jaren tachtig een licht
remmende invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de werkloos-
heid. Maar deze invloed was toch gering.
Voor veel de bondsleden kwam atv vooral neer op het inleveren van
loon, geen nieuwe kollega's erbij en taakverzwaring. Door een te
geringe herbezetting was de werkdruk toegenomen en werden soms
onaangename werktijden ingevoerd. De atv bleek vooral een functie
te hebben gehad voor het opvangen van reorganisaties en sanerin-
gen. Bovendien werd in veel gevallen meer gebruik gemaakt van
uitzend- en oproepkrachten.
Greetje Lubbi verwoordde in een reactie op de voorstellen van
Stekelenburg deze kritiek, toen ze zei dat de keuze voor atv in
kleine stappen een verkeerde was geweest. Werkgevers vulden de
gaten in de produktie op door de band een tikje sneller te laten
lopen en ze legden een lijst met oproepkrachten aan. Lubbi vond
atv een onmisbaar element in een eerlijke herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid. Maar volgens haar diende deze te
worden gekoppeld aan de invoering van een basisinkomen. Pas dan
zou de werkloosheid sterk verminderen. Zij pleitte voor een 25
urige werkweek en het in grote stappen invoeren van een basisin-
komen.

Flexibele atv

Ook Van der Weg van de Industriebond bleek tegen het atv-offen-
sief van de centrale te zijn. Volgens hem wilde de achterban geen
collectieve atv. Ook de ABVA-KABO zag niets in het atv-offen-
sief. Van der Weg wilde een palet van maatregelen om de werkloos-
heid te bestrijden: VUT, scholingsverlof en eventueel in bepaalde
bedrijven atv. De atv moest worden ingebed in de mogelijkheden
van de bedrijven. De Industriebond koos voor een beleid, dat werd
toegespitst op de wensen van de leden. Als de leden atv willen,
prima, maar als ze iets anders willen moet het ook kunnen.
Enerzijds sloot dit uitgangspunt aan bij de wensen van de achter-
ban. De atv als verbetering van de arbeidsvoorwaarden werd door
sommige groepen zeer gewaardeerd. Bijvoorbeeld atv per dag in de
vorm van roostervrije dagen. Het sloot ook aan bij het standpunt
van leden met een laag inkomen, die bij atv met in ruil geringe
looneisen of zelfs gedeeltelijke inlevering van loon hun inkomen
teveel zouden zien dalen.
Anderzijds paste het goed bij de wensen van de werkgevers: zij
willen alleen een flexibele atv, verschillend per bedrijf of
zelfs afdeling. De atv kon zo gebruikt worden voor de verdere
flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden, het doorvoeren van
reorganisaties in de produktie en verzwaring van de werkdruk.

dilemma

Uit de reakties van de Industriebond blijkt, dat de vakbeweging
bij de eisen voor atv in feite voor een probleem wordt geplaatst:
ATV zonder invloed op het beleid van de werkgevers over de
herbezetting en dus het personeelsbeleid leidt slechts in beperk-
te mate tot een grotere verdeling van betaalde arbeid en daardoor
vermindering van de werkloosheid. Daarnaast leidt het voor grote
groepen werknemers tot verslechtering van de arbeidsvoorwaarden,
juist in bedrijfstakken, waar de organisatiegraad laag is.
Aan de andere kant is strijden voor meer zeggenschap over het
investerings- en personeelsbeleid van werkgevers een moeilijk na
te streven doel, waarbij dan ook weer het vraagstuk van het
corporatisme om de hoek komt kijken: in hoeverre willen de
vakbonden samen met werkgevers verantwoordelijk zijn voor het
bedrijfsbeleid?
In de bestaande verhoudingen, waarin werkgevers volledig autonoom
zijn in hun beleid kan atv zelfs leiden tot een verscherping van
de tweedeling in de samenleving. Aan de ene kant leidt atv voor
mensen met een sterke positie in bepaalde bedrijven tot riante
arbeidsvoorwaarden, zoals roostervrije dagen of een kortere
werkdag, met toch nog een redelijk salaris en een vaste aanstel-
ling. Aan de andere kant versterkt het in bedrijfstakken, zoals
de schoonmaak en de confektie, waar een moordende concurrentie-
strijd heerst en de organisatiegraad laag is, de tendens tot
oproepkrachten, en deeltijdwerkers, die een aanvullende bij-
standsuitkering nodig blijven hebben om rond te komen. Werkgevers
krijgen bij ATV de gelegenheid, vaste banen om te zetten in
pulpbanen. Alleen maar zeggen, dat atv moet naast verbetering van
andere arbeidsvoorwaarden, lost dit probleem niet op.
Zo bezien zou een flexibele atv precies in het straatje van de
werkgevers en de rechtse politieke partijen passen. Bij de
tweedeling in de maatschappij, vinden ze een maatschappelijke
basis voor hun afbraakpolitiek bij dat gedeelte van de bevolking,
dat een goed salaris heeft en een vaste aanstelling. ATV in
kombinatie met loonsverhogingen is bovendien gebaseerd op een
verwerpelijk ekonomische groeidenken.
Wellicht dat het probleem waar de vakbeweging voor staat, ge-
deeltelijk kan worden opgelost door, zoals Lubbi zegt, de invoe-
ring van atv te kombineren met een leefbaar basisinkomen van
1400,- per maand. Dan zijn mensen immers voor hun inkomen niet
meer volledig afhankelijk van betaalde arbeid.
In ieder geval is duidelijk, dat atv niet los gezien kan worden
van het streven naar een goede sociale zekerheid, zoals handha-
ving van passende arbeid, een andere kijk op arbeid. Daarmee kan
een alternatief geboden worden, bijvoorbeeld door de hoogte van
de uitkeringen en afschaffing van de sollicitatieplicht. Ook voor
herverdeling van inkomens in kombinatie met atv is sociale
zekerheid onontbeerlijk; werkenden met een hoog inkomen die nog
solidair zijn, willen voor hun solidariteit wat terug zien in de
vorm van een beter inkomen voor een ander.

Piet van der Lende

dinsdag 21 september 1993

Bijten op een Houtje of blaffen naar een ambtenaar

Bijten op een Houtje of blaffen naar een ambtenaar

De Werklozen Belangen Vereniging en de Bijstandsbond hebben een
brochure uitgebracht over hoe bijstandstrekkers met creatieve
oplossingen kunnen proberen het hoofd financieel boven water te
houden. De brochure heet: Bijten op een Houtje of Blaffen naar
eem Abtenaar. De brochure werd gepresenteerd op Prinsjesdag, met
een galgenmaal bij het afscheid van de verzorgingsstaat.
Het galgenmaal werd gehouden tijdesn een bezetting van het
rayonkantoor van de sociale dienst op de Herengracht.

De afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid uitgedrukt in
arbeidsjaren, niet toegenomen. We leven al decennia lang in een
land met een permanente massa-werkloosheid. Voortdurende bezuini-
gingen op de uitkeringen hebben het tij niet kunnen keren; meer
werkgelegenheid is er over een langere periode gezien niet
gekomen. De bezuinigingen op de uitkeringen hebben bij de mensen
op het minimum geleid tot een forse achteruitgang in koopkracht.
Bovendien is de armoede toegenomen omdat de groep mensen met een
minimaal inkomen steeds meer toeneemt. Voorzichtige schattingen
spreken over een achteruitgang in koopkracht van vijftien procent
in 10 jaar; Konsumentenkontakt concludeert in een onderzoek, dat
de minima er alleen al vorig jaar 5,5% op achteruit zijn gegaan.
Politici falen in het uitdenken van oplossingen, hoewel die
voortdurend vanuit de samenleving worden aangedragen. Bezuinigin-
gen van 20% nominaal op de laagste uitkeringen wordt door steeds
meer partijen en adviescommissies als een reele optie gezien. En
ondertussen worden de inkomensverschillen steeds groter. De
rijken worden rijker, de armen armer. Veel mensen kunnen bij het
huidige bijstandsniveau het hoofd financieel al niet boven water
houden, uitzicht op werk is er voor velen niet. Daarom zoeken
mensen naar creatieve oplossingen, om er wat geld bij te krijgen
om rond te kunnen komen en door zinvol vrijwilligerswerk te gaan
doen zonder toestemming van en buiten het woud van regels van de
sociale dienst om. Of door een scholing te volgen, zonder toe-
stemming van de sociale dienst. (iemand die ons kan uitleggen
welke scholing volgens de sociale dienst wel mag, en welke
niet?). Voorbeelden van creatieve oplossingen.
De WBVA en de VBA hebben een brochure uitgebracht, waarin deze en
andere creatieve oplossingen aan de orde komen. We hebben dat in
de eerste plaats gedaan, om de uitkeringsgerechtigden die steeds
meer in moeilijkheden komen adviezen te geven over hoe ze die
kunnen oplossen, over hoe ze hun krappe uitkering kunnen aanvul-
len en hoe ze zich tegenover de bureaucratische belemmeringen om
zinvol bezig te zijn kunnen opstellen. (Het gaat er dus niet
alleen om, uitkering aanvullen, maar ook om belemmeringen zinvol
bezig te zijn.)

Tegelijkertijd heeft het uitbrengen van de brochure een demon-
stratief karakter; we willen ermee laten zien, dat de uitkeringen
te laag zijn, en dat een heleboel mensen niet meer wachten tot ze
verhoogd worden, maar hun recht nemen. We willen ook laten zien,
dat het principe van de bijstandswet, dat je alle aktiviteiten en
inkomsten die er eventueel naast je uitkering nog zijn moet
inleveren, op zich een belemmering zijn voor mensen om zich te
ontplooien; het akkoord tussen de VNG en Wallage, waarbij je je
hele doopceel moet lichten voor de ambtenaar en alleen met
zijn/haar toestemming dingen mag doen zal die bureaucratische
belemmeringen alleen maar versterken.
We zien de creatieve oplossingen niet alleen als een directe
oplossing voor je problemen, doordat de uitkering iets ruimer
wordt; zij zijn ook bedoeld om te ontkomen aan de perspectief-
looshied die nu voor individueen en voor de maatschappij bestaat,
een perspectiefloosheid die door de bijstandswet in stand wordt
gehouden.

De creatieve oplossingen die wij in de brochure aandragen zijn
onderdeel van een bredere strijd; dat er (langdurig) werklozen
zijn, die hun bijstandsuitkering als een soort basisinkomen zijn
gaan beschouwen vinden wij geen probleem, maar een oplossing,
zoals kraken geen probleem is maar een oplossing. Wij zijn
voorstander van de ontkoppeling van arbeid en inkomen, dat is
voor ons niet alleen een doel veraf, we willen daar heel konkreet
nu al in ons leven een begin mee maken, door vrijwilligerswerk te
doen, kleine bedrijfjes te starten en ander voor ons en voor de
maatschappij zinvol werk te doen onder acceptabele arbeidsvoor-
waarden. In feite is er doordat veel mensen zonder enig perspec-
tief op werk een uitkering hebben al een loskoppeling van arbeid
en inkomen. Hoe je leeft en wat je ermee doet wordt dan niet meer
bepaald door het geld wat je ermee verdient, maar door hoe zinnig
nodig, leuk en leerzaam je het vindt. Daarom staat deze brochure
voor ons in het teken van de strijd voor de realisering van
allerlei andere doelen:
- tegen de sollicitatieplicht
- tegen het arbeidsethos; de moraal dat een mens slechts respect
verdient om wat hij/zij doet, waarbij alleen betaalde arbeid
telt.
- voor gelijke verdeling van verzorgend en huishoudelijk werk
over mannen en vrouwen
- voor een gelijke deelname van vrouwen en zwarte mensen in alle
maatschappelijke sektoren.
- tegen milieuvervuiling en uitbuiting van de derde wereld.
- voor een gegarandeerd individueel leefbaar inkomen.


Brochure bestellen?
Maak fl 5,- over op giro 2146793 van de Werklozen belangen
Vereniging te Amsterdam ovv 'bestelling bijten op een houtje.'

woensdag 16 juni 1993

Het nieuwe blad: KABAM

Het nieuwe blad: KABAM.

Enige maanden geleden besloten de Vereniging Bijstandsbond
Amsterdam (VBA), De Werklozen Belangen Vereniging (WBVA) en het
Komitee Vrouwen en de Bijstand (VIB) gezamenlijk een maandblad te
gaan uitgeven.
Het resultaat van dit besluit was KABAM, Krant voor Aktieve
Baanlozen in AMsterdam.

Tot augustus 1993 gaf de WBVA een maandblad uit, de Baanbreker,
in een oplage van 400 exemplaren. De Baanbreker verscheen ruim
vier jaar.
De VBA gaf een kwartaalblad uit, de Bijprater, die gedurende 15
jaar verscheen, eveneens in een oplage van 400 exemplaren.
Het Komitee VIB gaf geen eigen periodiek uit, maar wel allerlei
brochures, waarin vrouwen werden voorgelicht over hun rechten en
plichten wanneer ze een uitkering hebben bij de sociale dienst.

Medewerkers van de drie genoemde organisaties werkten al regelma-
tig samen bij allerlei aktiviteiten (bijvoorbeeld het galgemaal
bij het rayonkantoor van de sociale dienst op de Herengracht). We
kwamen elkaar vaak tegen bij allerlei konferenties, manifestaties
en studiedagen. Ook was er regelmatig overleg over problemen van
uitkeringsgerechtigden, die we op het spreekuur tegenkwamen.
Daarbij bleek dat in de drie organisaties in verregaande mate
gelijk gedacht werd, waar het ging om de kritiek op de afbraak
van de sociale zekerheid en de alternatieven die voor de vastge-
lopen verzorgingsstaat naar voren moeten worden gebracht. De
Bijprater en de Baanbreker overlapten elkaar ook al dikwijls.
Hoewel de drie organisaties elk hun eigen ontstaansgeschiedenis,
prioriteiten en achterban hebben, leek het ons toch logisch, de
samenwerking verder uit te breiden door het gezamenlijk uitbren-
gen van een maandblad. Daardoor kunnen de kosten worden gedeeld,
en zijn er meer medewerkers beschikbaar voor het schrijven, de
lay-out en de verspreiding van het blad. Het bleek nu zelfs moge-
lijk vaker een nummer van 12 pagina's uit te brengen en een
steunkleur in te voeren.

We hebben bij de samenwerking gekozen voor een open structuur,
met respect voor elkaars eigenheid. De samenwerking is zo opge-
zet, dat ook andere organisaties van uitkeringsgerechtigden zich
kunnen aansluiten als ze dat willen.
Het kombineren van de specifieke deskundigheid van de verschil-
lende groepen zal de kwaliteit van dit nieuwe maandblad ten goede
komen. We hopen dat het blad een belangrijke functie zal vervul-
len in het kontakt tussen de achterban van de organisaties en de
bestuursleden/vrijwilligers.

Leden en donateurs van de drie bovengenoemde organisaties krijgen
KABAM automatisch in de bus.

Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam

Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis
van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam.
Het boek kan worden besteld door fl 10,- over te maken op giro
2146793 tnv WBVA Amsterdam ovv bestelling werklozen in aktie.

Hoofdstuk 18

Conclusies

In de afgelopen periode heeft de overheid gestreefd naar algehele
loonmatiging. Dit komt tot uiting in de loonmaatregelen die de
diverse kabinetten hebben genomen. Verder was er bevriezing van
de uitkeringen, en zelfs een korting in 1983. Daarnaast kan het
beleid worden ingedeeld in twee fasen. In de eerste fase, die
afliep met de parlementaire enquete over het Rijn Schelde/
Verolme concern, was er een vergroting of handhaving van het
financieringstekort en bij Den Uyl zelfs pogingen tot een gerich-
te stimulering van de investeringen. Verder was er in de zeventi-
ger jaren zowel bij het kabinet Den Uyl als bij het kabinet van
Agt I een gerichte steunverlening aan individuele bedrijven. Dit
laatste betekende een grootscheepse overheveling van kapitaal
naar het bedrijfsleven. In deze periode trokken ondernemers hun
kapitaal terug uit verliesgevende bedrijfstakken. Juist die
steunverlening van de overheid maakte dit mogelijk. In de tweede
fase streefde de overheid naar steunverlening aan bedrijven die
winstgevend waren en technologisch vernieuwend. De individuele
steunverlening van verliesgevende bedrijven werd stopgezet
Daarnaast streefde men naar een algehele lastenverlichting voor
de bedrijven en een in ere herstellen van het marktmechanisme.
Het overheidstekort werd teruggedrongen, evenals de collectieve
lastendruk. Bezuinigingen op bepaalde overheidsuitgaven waren in
deze periode het sleutelwoord. De gehele periode overziende kan
worden gesteld, dat de overheid heeft gestreefd naar een beleid,
waarbij het terugtrekken van kapitaal uit bepaald bedrijfstakken
en de herinvestering in andere sociaal acceptabel werd gemaakt
door de scherpste kantjes van de sociale gevolgen wat af te
slijpen. Dit heeft echter wel geleid tot een grote armoede in de
maatschappij. Honderdduizenden arbeidskrachten werden afgedankt
en in de bijstand of de WAO geschoven. Voor hen was er geen
perspectief meer in de moderne dienstverleningsmaatschappij, die
sinds het begin van de jaren tachtig was ontstaan.
Kapitaal moest de afgelopen twintig jaar in beide perioden
beschikbaar komen voor de grote ondernemingen om hun beleid te
kunnen uitvoeren. Het overschot op de arbeidsmarkt heeft een
neerwaartse invloed gehad op de lonen in het algemeen. Het
overschot aan arbeidskrachten was in Nederland relatief groot
omdat de daling van de vraag naar arbeid samenviel met een
versnelling van de groei van het arbeidsaanbod als gevolg van de
"Babyboom" en de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. De
arbeidersgroepen, die in de traditionele industri‰le sector een
goed stelsel van arbeidsvoorwaarden hadden opgebouwd, werden
afgedankt en in de dienstensector vervangen door goedkopere
jongeren en vrouwen met (flexibele) deeltijdkontrakten. Verschil-
lende onderzoekers, zoals Elfring en Kloosterman, bevestigen deze
ontwikkeling. "Deze specifieke kombinatie van enerzijds een
herstrukturering van de Nederlandse ekonomie en anderzijds de
komst van een grote groep nieuwkomers heeft een snelle vervanging
van hoger-door lagerbetaalden mogelijk gemaakt. Jongeren en
vrouwen waren in het algemeen goedkopere arbeidskrachten". Met
andere woorden: Hiermee kon de onmogelijkheid van een algehele
loonsverlaging worden omzeild. Overigens deel ik verschillende
opvattingen van Kloosterman en Elfring niet. Zij zijn optimis-
tisch over de werkgelegenheid die de post-industri‰le samenleving
tot stand zou brengen. Ik vind dat niet. Het meest schokkende is,
dat het arbeidsvolume van de bedrijven in 1970 3.400.000 mensja-
ren bedroeg, en dat dit in 1988 nog steeds zo was. Met andere
woorden: in de afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid niet
toegenomen. Daar staat tegenover, dat het aantal werkzoekenden oa
door de groei van de bevolking sterk is gestegen. Met andere
woorden; volledige werkgelegenheid door ekonomische groei en
daling van de lonen is een illusie, tenzij de beroepsbevolking
kleiner wordt.

werklozengroepen

In de inleiding heb ik enkele vragen gesteld over de opvattingen
en de strategie van de werklozengroepen. In dit laatste hoofdstuk
wil ik die vragen nog eens langs lopen en trachten te beantwoor-
den. De eerste vraag was: in welk theoretisch kader plaatsten de
aktivisten van de WBVA de werkloosheid, en welke veranderingen
zijn er in hun zienswijze opgetreden?. De werklozengroepen die de
afgelopen twintig jaar aktief waren, hebben vanuit verschillende
ideologie‰n kritiek geleverd op het overheidsbeleid. Centraal
stond daarbij de kritiek op de uitgangspunten van het ekonomisch
model, dat door den Hartog en Tsjan in 1974 was ontwikkeld: de
voortdurende loonmatiging zou niet leiden tot meer werkgelegen-
heid, er waren geen garanties dat het ook maar iets zou opleveren
voor de vele werklozen.
De aktiecomit‚'s van werklozen gingen in eerste instantie uit van
de marxistische onderbestedingsteorie: om de werkloosheid te
bestrijden zou zowel een verhoging van de lonen als de uitkerin-
gen noodzakelijk zijn; verlaging ervan zou leiden tot verminde-
ring van de consumptie en onderbesteding, zodat de werkloosheid
zou toenemen en de ekonomie terecht zou komen in een spiraal naar
beneden. De opvatting overheerste, dat volledige werkgelegenheid
nog bereikbaar was. Een aantal van 200.000 werklozen vonden de
wbv's en werklozen actiecomit‚'s al schandelijk, zij konden zich
niet voorstellen, dat de werkloosheid nog veel desastreuzer
vormen zou aannemen. Protesten tegen de toenemende armoede in de
maatschappij en akties voor verhoging van de uitkeringen bleven
ook in de jaren tachtig bestaan. Naarmate de werkloosheid struc-
tureler en massaler werd, raakten de werklozengroepen echter
steeds meer overtuigd van de onmogelijkheid, ooit nog weer
volledige werkgelegenheid te bereiken; er kwam kritiek op het
arbeidsethos, waarbij betaalde arbeid als het alleen zalig
makende werd beschouwd. Ook vrijwilligerswerk kon zinvol zijn.
Mede onder invloed van de vrouwenbeweging en de comit‚'s Vrouwen
in de Bijstand werd meer de nadruk gelegd op de herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid en een opwaardering van het vrij-
willigerswerk. En bovendien, waarom zou je strijden voor het
openhouden van fabrieken, die milieuvervuilende produkten maakten
terwijl de arbeidsvoorwaarden in die fabrieken zeer slecht waren?
Dat leidde tot kritiek op het produktiestelsel, waarbij werklozen
zeiden: we gaan zelf wel zinvol werk zoeken en op basis van eigen
uitgangspunten samenwerken met anderen. De werklozengroepen in de
zeventiger jaren voerden aktie tegen de uitholling van het begrip
passende arbeid en het opleggen van strafkortingen. Dit gebeurde
vanuit het idee, dat het werklozenleger een loondrukkende werking
had, en dat het in het belang van werklozen en werkenden was, te
voorkomen dat werklozen gedwongen zouden worden werk beneden de
geldende arbeidsvoorwaarden aan te nemen. De sollicitatieplicht
als zodanig werd niet ter diskussie gesteld. Pas in de tachtiger
jaren kwam in de uitkeringsgerechtigdenbeweging de diskussie over
een drastische hervorming van het sociale zekerheidsstelsel,
waarbij werd nagedacht over de invoering van een basisinkomen.
Ook vanuit de WBVA werd de sollicitatieplicht ter diskussie
gesteld. Er werd echter niet expliciet gekozen voor een basisin-
komen.

organisatievormen

De tweede vraag die ik in de inleiding stelde heeft betrekking op
de organisatievorm die men koos om de grote groep van werklozen
en andere uitkeringsgerechtigden te bereiken. In eerste instantie
werd gekozen voor de vorm van het actiecomit‚, dat geen op
schrift gestelde formele besluitvormingsprocedures kende en
waarbij snel kon worden gereageerd op politieke ontwikkelingen
via gerichte, kort durende acties. De actiecomit‚'s waren bedoeld
om zowel de overheid als de vakbonden onder druk te zetten
middels piket-lines, manifestaties en demonstraties. De aktivis-
ten van de comit‚'s probeerden daarbij de solidariteit tussen
werkenden en werklozen te organiseren en als intermediair op te
treden tussen georganiseerden en ongeorganiseerden. De laatste
groep wilden de comitees ook lid maken van een vakbond. De
comit‚'s waren echter niet bedoeld als een duurzame organisatie
naast de vakbonden; veel aktivisten van de comit‚'s waren lid van
beide. Er werd gestreefd naar een coalitie met werkenden omdat
werklozen en werkenden uiteindelijk dezelfde belangen zouden
hebben. Er werden vooral offensieve eisen gesteld voor een
verbetering van de materi‰le positie van werklozen, zoals de
akties voor een duurtetoeslag lieten zien. Daarnaast werd aktie
gevoerd om de werklozen uit de bijstand te houden.
In 1977 werden overal Werklozen Belangen Verenigingen opgericht.
Vanaf 1977 komt een ontwikkeling op gang, waarbij de werklozen-
groepen steeds losser kwamen te staan ten opzichte van de vakbe-
weging. De verenigingsvorm had de bedoeling, duurzamer organisa-
tievormen buiten de vakbeweging tot stand te brengen, zodat
middels geformaliseerde, demokratische besluitvormingsprocedures
en grote ledenbestanden ook op de langere termijn vanuit een
onafhankelijke positie aktie gevoerd kon worden voor de belangen
van uitkeringsgerechtigden. De banden met de vakbeweging werden
echter niet geheel verbroken; nog steeds bleven de verenigingen
streven naar een grote coalitie tussen werkenden en uitkeringsge-
rechtigden. De eisen werden echter defensiever: van "geen werklo-
zen naar de bijstand" naar: "handen af van de sociale verworven-
heden". De WBVA had in de beginperiode ongeveer 1500 leden.
Landelijk waren zo'n 6000 uitkeringsgerechtigden bij een WBV
aangesloten. Het in stand houden of zelfs uitbreiden van een
dergelijke onafhankelijke beweging is echter mislukt. Naarmate de
bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de uitkeringen voortgin-
gen, werden steeds meer mensen uit het arbeidsproces gestoten.
Deze mensen waren verdeeld over verschillende sociale verzeke-
ringswetten en de groepen hadden een verschillende historische
achtergrond en specifieke belangen, die steeds meer naar voren
kwamen en hebben geleid tot een veelheid aan organisaties. De
landelijke WBV stortte geheel ineen en ook bij de WBVA was er een
teruggang in aktiviteiten. Er ontstonden meningsverschillen met
bijvoorbeeld het werkgelegenheidscomit‚ dat nog steeds streefde
naar het openhouden van bedrijven, die ten dode waren opgeschre-
ven. Aan het begin van de jaren tachtig ontstonden naast lande-
lijke organisaties van WAO-ers, vrouwen in de bijstand en werklo-
zen, actief in de Projecten Mensen Zonder Werk een veelheid van
lokale organisaties, die geen deel uitmaakten van een structureel
landelijk overleg. Ook de WBVA werd een meer lokale organisatie
die slechts incidentele kontakten onderhield met landelijke
organisaties. In die zin was er sprake van een lokale organisa-
tie, maar er kam m.i. niet worden gesteld, dat ook de eisen een
meer lokaal karakter droegen dan in de zeventiger jaren. In beide
decennia werd enerzijds gestreden tegen misstanden bij het
arbeidsbureau en de sociale dienst, terwijl ook werd geprotes-
teerd tegen landelijke ontwikkelingen. Alleen in de zeventiger
jaren gebeurde dat in min of meer duurzame landelijke samenwer-
kingsverbanden terwijl er in de tachtiger jaren slechts sprake
was van kortstondige samenwerking op landelijk niveau. Er trad
zoals reeds gezegd wel een verandering in eisen op, in de zin,
dat meer de nadruk werd gelegd op afschaffing van de sollicita-
tieplicht en een drastische herverdeling van betaald en onbetaald
werk, en een kritiek op het arbeidsethos. De WBVA beschouwde
zichzelf daarbij niet meer als een soort voorhoedeorganisatie in
verenigingsvorm, die probeerde zoveel mogelijk leden te werven en
aktie te voeren voor de belangen van de werklozen in het alge-
meen. Men ging de weg op, waarbij de WBVA werd gezien als een
voorziening met faciliteiten en betaalde krachten, en waarbij de
organisatie zich zou kunnen inzetten voor specifieke groepen
uitkeringsgerechtigden, die aktie wilden voeren voor hun speci-
fieke belangen. Daarbij benaderde men de werklozen niet meer als
een groep als geheel, maar schonk men aandacht aan specifieke
groepen, met name vrouwen en jongeren, en -via het Uitkerings-
front ook de belangen van mensen op het absolute minimum. Men
bleef zoeken naar mogelijkheden, om al die verschillende groepen
met elkaar te verenigen, zowel in WBVA verband als middels
"Platforms" en "Fronten". Eventuele coalities met werkenden in de
erkende vakbonden verdwenen geheel uit het zicht. Er werd meer
kontakt gezocht met andere min of meer autonome sociale bewegin-
gen, zoals vrouwenorganisaties, krakers, anti-militarisme groe-
pen. Deze coalities leidden tot kortstondige oplevingen van
akties van uitkeringsgerechtigden. De akties werden daarbij
radikaler, niet alleen maar manifestaties en demonstraties, maar
ook betaalstaken, bezettingen, en boycotacties. Pogingen, om
zelfstandig een duurzame samenwerking tot stand te brengen tussen
de verschillende groepen uitkeringsgerechtigden zijn zowel op
Amsterdams als landelijk niveau mislukt.
In de tachtiger jaren was er ook op Amsterdams niveau echter
sprake van verschillende organisatievormen. Toen de subsidie werd
stopgezet poogde de WBVA zich weer te ontwikkelen tot een belan-
genvereniging voor uitkeringsgerechtigden; de ledenwerving werd
weer ter hand genomen, en er werden weer meer algemene politieke
eisen gesteld. Wel bleef men zich richten op de specifieke
positie van vrouwen, jongeren en langdurig werklozen in de
bijstand, die allen op het minimum zaten. In de praktijk heeft de
WBVA in haar advieswerk vooral te maken met mensen in de bijstand
en dus met de sociale dienst. Er komen vrij weinig vragen binnen
van WW-ers en dus mensen die met bedrijfsverenigingen te maken
hebben.
Ondanks spraakmakende akties, is de WBVA er in de tweede helft
van de tachtiger jaren niet in geslaagd een wat grotere aanhang
te verwerven, zoals de WBVA die in haar beginperiode had. Toen in
1986 duidelijk werd, dat de gemeente twijfelde over verdere
subsidiering van de vereniging, was men niet in staat een effec-
tieve strategie op te zetten en aanhang te mobiliseren om te
voorkomen, dat men zou worden wegbezuinigd. Enerzijds wilde men
radikale akties tegen de heersende trend in het overheidsbeleid,
anderzijds wilde men de WBVA zien als een gesubsidieerde voorzie-
ning, waar uitkeringsgerechtigden terecht konden om aktie te gaan
voeren. In het kader van de bezuinigingen bij de overheid en de
door haar geformuleerde prioriteiten was voor zo'n vereniging
geen plaats meer, en het lukte niet, werklozen te mobiliseren
tegen het wegbezuinigen van (sociaal culturele) voorzieningen
voor deze groep. Ook de Projecten Mensen Zonder Werk werden
grotendeels wegbezuinigd.
Naast de WBVA waren er echter in de tachtiger jaren ook pogingen
tot andere organisatievormen. Het Krisis Komitee Oost zag zich-
zelf als een komitee van buurtbewoners, waarbij niet alleen
uitkeringsgerechtigden waren aangesloten. Alle mensen op een
minimum-dus ook een groot gedeelte van de werkenden en bijvoor-
beeld bejaarden- moesten vanuit een basisorganisatie op buurtni-
veau samen strijden om de bezuinigingen tegen te houden. Een
veelheid van eisen kon daarbij naar voren worden gebracht: op het
gebied van de sociale zekerheid en de sociale dienst, de gezond-
heidszorg, de bezuinigingen op buurtinstellingen, de legitimatie-
plicht, de hoge huren en gasprijzen.
Het KKO probeerde op die manier een bijdrage te leveren "aan het
verzet tegen onderdrukking, racisme, seksisme en milieuvernieti-
ging vanuit een onafhankelijke en demokratische basisbeweging".
Het KKO wees voorhoedeteori‰n daarbij van de hand. De verschil-
lende belangenorganisaties op buurtniveau moesten samen, ondanks
misschien verschillende uitgangspunten, werken aan bewustwording
van buurtbewoners en het opbouwen van een eigen alternatief. Het
KKO heeft zoals we zagen in 1986 geprobeerd de Prinsjesdag-
aktiedag beweging weer van de grond te krijgen, waarbij in
verschillende steden en buurten aktie werd gevoerd door samen-
werkingsverbanden van belangenorganisaties.

Het belang van coalities

Uitkeringsgerechtigden hebben de afgelopen twintig jaar geen
krachtige, massale sociale beweging in gang kunnen zetten.
Voorzover uitkeringsgerechtigdengroepen akties voerden waarbij
meer dan enkele tientallen tot enkele honderden mensen aanwezig
waren, gebeurde dit steeds in het kielzog van en gebruik makend
van de kracht van andere sociale bewegingen. In de zeventiger
jaren was er een coalitie met vakbonden en de CPN, die de werklo-
zencomit‚'s en later de WBV's enige invloed gaf. Daarna waren het
de samenwerking met de vrouwenbeweging en de kraakbeweging die
van belang waren. In de tweede helft van de tachtiger jaren vond
vooral een diskussie plaats over de toenemende armoede in de
maatschappij, omdat de kerken zich daarvoor gingen inzetten.
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over de resultaten van de vele
akties die zijn gevoerd. Wanneer het gaat om het overheidsbeleid
lijken die resultaten gering; de achtereenvolgende regeringen
gingen gestaag voort op de weg van de afbraak van de sociale
zekerheid. Bovendien lijken de resultaten van de verschillende
akties moeilijk te meten. Het is slechts zelden zo, dat uitke-
ringsgerechtigden aktie voerden voor een bepaalde eis, en dat
deze dan ook enige tijd daarna geheel of gedeeltelijk werd
ingewilligd. Alleen in de eerste helft van de zeventiger jaren
lijkt die relatie enigzins te bestaan. Toch hebben de verschil-
lende groepen naar mijn mening wel invloed uitgeoefend op de
overheid en de uitvoerende instanties. Het vele advieswerk dat
men heeft gedaan, akties zoals bezettingen, piket-lines e.d
hadden wel hun effekt op het beleid van de gemeenten, de uitvoe-
rende instanties en de opvattingen van ambtenaren. Een uitgebrei-
der onderzoek dan ik heb gedaan zou echter noodzakelijk zijn om
deze invloed nauwkeuriger vast te stellen. Een apart vraagstuk
daarbij is de invloed van kritische uitkeringsgerechtigden binnen
en buiten de erkende vakbonden op het beleid van die organisa-
ties.

videoclip Bijstandsbond