woensdag 21 april 1999

Enkele opmerkingen van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam en de Bijstandsbond bij het projekt Inzet in Zuid-Oost.


Ook gepubliceerd in NN.

Met op de achtergrond een sterke lobby in de gemeentepolitiek, die oa bestaat uit directeuren van gemeentelijke diensten, geprivatiseerde instanties die zich met werkgelegenheid bezig houden, het onderzoeksinstituut 'Nijfer' en de fractie van D'66, wordt in de gemeenteraad het plan 'Ínzet Zuid-Oost' besproken. Kern van het plan is, dat vanaf september de sociale dienst en de arbeidsvoorziening met op termijn de Uvi's in een projekt gaan samenwerken, waarbij alle clienten van de sociale dienst in een bepaald postcodegebied - en later misschien WW-ers en WAO-ers-verplicht zullen zijn aan het experiment mee te werken en waarbij zaken als arbeidsbemiddeling, verstrekking van uitkeringen, schuldhulpverlening, kinderopvang, scholing en psycho-sociale therapien vanuit een projekt worden georganiseerd. Daarmee gaat dit plan veel verder dan en loopt vooruit op de discussie over de CWI's die op stapel staan en hoe die lokaal moeten worden ingevuld. Er vindt in het projekt nadrukkelijk geen privatisering van de uitvoeringstaken van de sociale dienst plaats. Ondertussen werkt de bovengenoemde lobby echter aan een ander plan, waarin dit wel het geval zal zijn. Dit plan is in hoofdlijnen reeds klaar. De discussie dreigt zich daardoor toe te spitsen op wel of niet privatiseren, waarbij andere uitgangspunten van beide projekten onderbelicht blijven.  

Het projekt in Zuid-Oost kan worden gezien als het sluitstuk van een beleid, dat de afgelopen tien jaar werd gevoerd. In de afgelopen jaren is de druk op de werklozen, iedere vorm van betaald werk te aanvaarden  opgevoerd. Door middel van strafkortingen, verplichte begeleidingsgesprekken, afschaffing van het begrip passende arbeid, herinvoering van sollicitatieplicht voor mensen ouder dan 57 en een half jaar, de Wet Boeten en
Maatregelen en de formulering van een gemeentelijk uitstroombeleid werd getracht, het aantal werklozen terug te dringen. De meeste werkzoekenden en werkenden hebben inmiddels de flexibiliteit van een skippybal. Een groot deel van de bijstandsgerechtigden stroomt na kortere of langere tijd uit de bijstand. Het aantal werkenden, dat wisselende banen heeft, neemt toe. De baan voor het leven is er allang niet meer. 70% van alle werknemers heeft te maken met enigerlei vorm van interne of externe flexibilisering. Door middel van verlaging van loonkosten voor werkgevers is er een ongerichte ekonomische groei, die in beperkte mate extra banen oplevert. Voornamelijk flexibele deeltijdbanen met tijdelijke contracten.
Op het personeelsbeleid van de werkgevers wordt door de overheid nauwelijks invloed uitgeoefend. Er wordt slechts getracht, de aanpassing van de arbeidskrachten aan het soort banen dat ontstaat te bevorderen.

Zoals gezegd beschouwen wij de sluitende aanpak van het projekt in Zuid-Oost als een sluitstuk van dit beleid. Aan de banen die de werkgevers aanbieden worden in het plan vier regels gewijd; de rest van het plan gaat over hoe de werklozen te begeleiden, belemmeringen in de persoon weg te nemen, werklozen bij te scholen, etc.

Er wordt ongeveer fl 20.000,- per werkloze geinvesteerd. Dat is- als het experiment van toepassing zou zijn op alle uitkeringsgerechtigden, fl 20.000,- maal 60.000 is fl 12.000.000.00,- Er is geen sprake van dat de gemeente dit bedrag heeft of krijgt om alle werklozen te begeleiden. Er wordt juist bezuinigd op de arbeidsvoorziening. De arbeidsvoorziening Amsterdam heeft momenteel nauwelijks voldoende geld de salarissen van het personeel te betalen. Het experiment kan dus in deze vorm nooit naar de hele stad worden uitgebreid.
De financiele filosofie achter dit beleid en achter het projekt in zuid-oost is echter, dat op deze wijze de werkloosheid wordt teruggedrongen en dat daardoor uitkeringsgelden worden bespaard en er geld overblijft voor weer nieuwe opjaagprojekten. Je kunt de uitkering van iemand kapitaliseren en dan dat geld in een kortere periode gebruiken om in de desbetreffende persoon te investeren. Dan is ie uit de uitkering en bespaart de overheid uiteindelijk geld en kunnen de sociale premies omlaag. Het is echter sterk de vraag, of dit werkt. Daar bestaat geen enkele zekerheid over. Als er ergens anders iemand weer werkloos wordt, blijft het aantal uitkeringsgerechtigden gelijk en wordt geen geld bespaard. De terugloop in de bijstand is voornamelijk een gevolg van de doorstroom van moeilijker bemiddelbare werklozen naar de gesubsidieerde arbeid in de WIW. Maatschappelijk gezien heeft dit beleid bovendien desastreuze gevolgen. Werkenden voelen zich onder druk gezet, toch maar vooral niet in de bijstand terecht te komen, werklozen voelen zich onder druk gezet, door middel van contracten waar veel algemene plichten en weinig rechten in staan alles maar te aanvaarden. En er zijn steeds meer uitvallers. Mensen met het 'burn-out' syndroom, een somatisering van de spanningen op het werk, de onzekerheid over je toekomst, de noodzaak je steeds weer te moeten aanpassen. Er ontstaat dan ook alweer een discussie over het groeiend aantal wao-ers. Bij dit beleid is een discussie over verlaging van uitkeringen of verdere beperking van groepen, die voor een uitkering in aanmerking komen onvermijdelijk.
En dan nog: in het projekt worden slechts 350 mensen begeleid naar betaald werk. Althans, dat wordt in de wandelgangen gezegd. In het rapport van het projekt 'Ínzet' zelf wordt geen enkele indikatie gegeven van de mogelijke resultaten. Er worden miljonene uitgetrokken voor met een volstrekt onzeker en van te voren vaststaand mager resultaat.   

Voor minimaal 350 mensen waarvan duidelijk wordt, dat ze in feite arbeidsongeschikt zijn volgens de criteria van de beleidsmakers komen er op basis van vage contracten activiteiten, zoals therapien en cursussen 'omgaan met de heersende normen en waarden' waarvan volstrekt vaag is, in hoeverre dit verplicht is.  
Onze ervaring met de reeds bestaande  toeleidingscentra is, dat de clienten contracten onder hun neus krijgen geduwd en onder druk worden gezet die te tekenen, waarbij de inhoud van het contract slechts bestaat uit de opsomming van algemene verplichtingen voor clienten mee te werken. Verplichtingen van het toeleidingscentrum worden niet geformuleerd en vastgelegd. Je tekent als client slechts, dat je aan alles meewerkt. Wij vragen ons af, wat de juridische basis is van dergelijke contracten en in hoeverre alle clienten, die verder niets gemeenschappelijk hebben dan het feit, dat ze een uitkering hebben in een bepaald postcodegebied zonder onderscheid des persoons verplicht kunnen worden een dergelijk algemeen contract te ondertekenen en aan het projekt mee te werken. Volgens ons staat deze verplcihting niet in de bijstandswet geformuleerd, en ook niet in nadere Maatregelen van Bestuur of gemeentelijke verordeningen die naar aanleiding van die wet zijn geformuleerd.
Om een voorbeeld te noemen: een client die op medische gronden arbeidsongeschikt is verklaard, kan niet worden verplicht een contract te tekenen, waarin hij/zij zich in feite vastlegt een therapie te volgen of vrijwilligerswerk te doen op voorstel van de begeledingsambtenaar wanneer op geen enkele wijze is geformuleerd of en zo ja hoe de begeleiding leidt tot betaald werk.
Bij de discussie over de nieuwe bijstandswet in de Tweede Kamer is nadrukkelijk vastgesteld, dat de verplichting tot het verrichten van vrijwilligerswerk alleen in uitzonderingsgevallen tijdelijk mogelijk is, wanneer duidelijk is, dat het deel uitmaakt van een van te voren vastgelegd traject dat leidt naar betaald werk.
Een en ander betekent volgens ons dat:
a)  Clienten die arbeidsongeschikt zijn of waarvan duidelijk is, dat ze nooit meer betaald werk kunnen verrichten niet verplicht kunnen worden aan het projekt mee te werken. Zij hebben slechts de verplichting, al die inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn om de rechtmatigheid van het verstrekken van een uitkering te kunnen beoordelen.
b)  Bij clienten die wel worden begeleid naar betaald werk in het contract van te voren vastgelegd dient te worden welke contrete activiteiten vanuit 'Ínzet' zullen worden geinitieerd om het doel-betaald werk- te bereiken.


dinsdag 2 maart 1999

De werklozenbeweging in Europa

 Momenteel maken de sociaal-demokraten in de meeste Europese landen deel uit van de regering. Maar zij hebben met grote weerstanden onder de bevolking te maken. Er zijn aanzetten voor een sociale beweging van werklozen en werkenden met lage lonen die voor het eerst op Europees nivo hun eisen naar voren brengen. De bevolking van verschillende Europese landen wil niet een gemeenschappelijke markt en een gemeenschappelijke munt, wanneer het streven naar een sociaal rechtvaardig en demokratisch Europa door overheidsbezuinigingen en loonkostenverlagingen volledig ondergeschikt wordt gemaakt aan de wedloop om de wereldmarkten.

In 1995 organiseerden Franse werklozenorganisaties wandeltochten om te protesteren tegen de voortdurende massa-werkloosheid. Het leidde tot de oprichting van AC!, Agir contre le Chomage. De akties van de werklozen pasten in het kader van een bredere protestbeweging, die Frankrijk in 1995 in de ban hield. In 1996 kozen de Fransen voor een regering van sociaal-demokraten en communisten; ze wilden een andere politiek. Bij hun akties was de werklozen gebleken, dat Frankrijk met handen en voeten gebonden was aan de Europese Unie en dat een zelfstandig beleid om de werkloosheid te bestrijden maar beperkt mogelijk was. In 1997 werd daarom kontakt gezocht met organisaties van werklozen in andere Europese landen, om gezamenlijk akties te organiseren op Europees nivo. Dit leidde tot de 'Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting' die in verschillende landen begonnen en die eindigden in Amsterdam, waar in juni 1997 een Europese top van regeringsleiders werd gehouden. Ter afsluiting van de akties was er een demonstratie, waar 50.000 mensen uit verschillende landen aan deelnamen.

De eisen die tijdens deze demonstratie naar voren werden gebracht waren gebaseerd op de zogenaamde verklaring van Florence, die was opgesteld om de Euromarsen te organiseren. De eisen in deze verklaring zijn vrij traditioneel, zoals ze altijd al door de socialistische beweging zijn gesteld: arbeidstijd-verkorting met behoud van loon, hogere uitkeringen, meer arbeidsplaatsen in het onderwijs, gezondheidszorg, milieu e.d.

Maar bij de voorbereiding van de akties sloten zich verschillende groepen aan met vaak sterk verschillende standpunten. Aan de ene kant met name vrouwenorganisaties, die de onderschikking van de zorgarbeid aan betaalde arbeid, en de ongelijke verdeling van betaalde arbeid en zorgarbeid tussen mannen en vrouwen aan de orde stelden. Zij waren voorstander van een relativering van de betekenis van betaalde arbeid voor mens en maatschappij. Aan de andere kant groepen, die hun standpunt tegen de invoering van een gemeenschappelijke munt en voor een grote zelfstandigheid van de Europese staten koppelden aan wat in feite een terugkeer naar de oude verzorgingsstaten van vroeger betekende, waarbij op nationaal nivo een Keynesiaanse politiek van volledige werkgelegenheid wordt gevoerd op basis van grotere overheidsuitgaven in een tijd van strukturele werkloosheid en een uitgebreid nationaal stelsel van werknemers- en volksverzekeringen in stand gehouden wordt.

Na de demonstratie in Amsterdam vonden vele internationale conferenties en demonstraties plaats; in Luxemburg, Cardiff, Parijs, Brussel. Daarnaast kwamen in de eerste helft van 1998 de Franse werklozen massaal in opstand. Ook in Duitsland, Italie en Spanje waren er vele akties.

Op 29 mei 1999 wordt een nieuwe massale demonstratie in Keulen gepland tijdens de Europese top van regeringsleiders, en zal een 'tegenparlement' van werklozen, vrouwen, migranten en andere groepen een handvest voor een sociaal Europa formuleren. Ook nu al worden vele debatten gevoerd over de eisen, die de opkomende sociale beweging zou moeten stellen.

Maatschappelijke achtergrond

De akties en de debatten vinden plaats tegen de achtergrond van grote ekonomische en sociale veranderingen in Europa. In de eerste plaats lijkt de arbeid in de maatschappij van de Europese staten van karakter te veranderen. In vroeger tijden had je het fordisme- zo genoemd omdat het voor het eerst in de Ford-fabrieken werd ingevoerd. Arbeiders werkten tezamen in grote fabrieken, waarbij ze zich op grond van de loonarbeid organiseerden, en waarbij de staat verdere burgerrechten ook aan die loonarbeid verbond, zoals een stelsel van werknemersverzekeringen. Er was een scheiding tussen de uitvoerende, eenvoudige taken en de kennis en expertise van het management, verbonden met de toenmalige stand van de technologie die een sturing van het produktieproces door een minderheid van managers mogelijk maakte. Maar we leven nu in een informatiemaatschappij, waarbij de arbeid fundamenteel van karakter veranderd is. Daarbij ontstaat in technisch en ekonomisch hoogontwikkelde culturen arbeid, waarbij er nauwelijks nog sprake is van fysieke inspanning, en steeds meer een beroep wordt gedaan op technische en innovatieve vaardigheden, kortweg op expertise. Expertise is veel minder plaatsgebonden dan de klassieke arbeidskracht, en heeft weliswaar nog niet de extreme mobiliteit van kapitaal, maar wel een grote mobiliteit. Deze arbeid, waarbij met steeds minder mensen steeds meer wordt geproduceerd, is schaars. Er worden hoge eisen gesteld aan technische, communikatieve en verbale vaardigheden, want niet alleen moet men over een grote kennis beschikken, deze moet ook nog flexibel zijn, dwz door zelfstudie dient men zich voortdurend bij te scholen. De scheiding tussen de uitvoering en het denkwerk-kenmerkend voor het Fordisme- wordt vaak opgeheven. Niet alleen dient de nieuwe arbeidskracht flexibel te zijn in zijn of haar aanpassingen aan de snelle technologische ontwikkelingen door bijscholing, de flexibilisering van de arbeid komt ook tot uiting in de wijze, waarop de inzet van arbeidskrachten aan schommelingen in de produktie wordt aangepast. Bij interne flexibilsering wordt er binnen een organisatie naar wegen gezocht om werknemers die in vaste dienst zijn zo goed mogelijk in te zetten. Daarbij kunnen arbeidsduur, arbeidstijdstippen, locatie en functieinhoud varieren. Bij externe flexibilisering hebben de werknemers geen vaste aanstelling bij het bedrijf. Het gaat daarbij om variaties in contractduur en contract-typen, zoals tijdelijke contracten, oproepcontracten, uitzendarbeid, etc.

In Nederland had in 1995 meer dan de helft van het aantal werknemers een interne of externe flexibele arbeidsrealatie met de werkgever. Nieuw is de ontwikkeling, waarbij werknemers niet meer als zodanig beschouwd worden, maar waarbij ze in feite zelfstandige ondernemers zijn, die hun arbeidskracht, kennis en expertise als produkt tijdelijk verkopen aan een of meer opdrachtgevers op basis van een contract voor de levering van diensten of goederen. Allerlei vormen van free-lance werk en de zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel) in de bouw vallen hieronder. De bovengenoemde ontwikkelingen maken deel uit van een reorganisatie van de ekonomische produktie, die al begin jaren tachtig is ingezet. Vanaf die tijd streefden bedrijven ernaar, vaste kosten zoveel mogelijk om te zetten in variabele kosten. Allerlei zaken die traditioneel in de bedrijven zelf werden gedaan, werden uitbesteed aan toeleveringsbedrijven, zoals het produceren van halffabrikaten en dienstverlenden taken zoals marketing, boekhouding, scholing van personeel, schoonmaak en onderhoud van machines. Daarnaast ging men grond, fabrieken en machines niet kopen maar huren van soms door de onderneming zelf opgerichte dochtermaatschappijen. Er werden bijvoorbeeld in de hotel en restaurant sector juridische contructies bedacht als franchisesytemen, waarbij een exploitatiemaatschappij de financiele risico's van het ondernemen volledig afwentelde op juridisch zelfstandige dochterondernemingen. Een exploitatiemaatschappij als Mc 'Donalds verkoopt in feite haar restaurantformule, kennis en expertise aan volledig zelfstandige ondernemers die dan een restaurant volgens deze formule kunnen beginnen tegen afdracht van een deel van de omzet aan de exploitatiemaatschappij. De produktie van eindprodukten werd soms een mondiale zaak; onderdelen worden in verschillende landen op de werled geproduceerd, waarna ze in assemblagebedrijven in een bepaald land in elkaar worden gezet. Gebruik makend van nieuwe technologien en drastisch verminderde transport- en telecommunikatiekosten produceren veel grote ondernemingen delen van de goederen en diensten die zij verkopen over de gehele wereld verspreid.

Op de bovenomschreven wijze is een produktiesysteem aan het ontstaan, waarbij het financierskapitaal zoals banken, pensioenfondsen en grote exploitatiemaatschappijen verzekerd is van regelmatige inkomsten en een gestage uitbreiding van haar kapitaal, terwijl de eigenlijke produktiesector de risico's van het ondernemen draagt. De flexibilisering van de arbeid sluit hierop aan. De ondernemers in de produktiesector proberen de risico's weer af te wentelen op de arbeidskrachten, die voor hen werk verrichten. Deze ontwikkeling is een tijdbom onder het op solidariteit gebaseerde systeem van sociale werknemers- en volksverzekeringen, zoals dat in de verschillende Europese landen is ontstaan en de ontwikkeling leidt tot nieuwe fragmentariseringen in verschillende belangengroepen onder de loonafhankelijke beroepsbevolking. Voor een deel van de arbeidskrachten werkt de bovengeschestte ontwikkeling heel goed. Zij beschikken over bijzondere kennis en vaardigheden, die het mogelijk maken dat zij uit flexibele arbeid een soms zeer hoog inkomen genereren. Zij verdienen genoeg om de hoge premies op te brengen die betaald moeten worden voor partikuliere verzekeringen tegen werkloosheid, arbeidsongeschiktheid en ouderdom. Maar in een situatie, waarin een voortdurende strukturele werkloosheid bestaat, moeten mensen echter met elkaar concurreren, waarbij er afvallers zijn. Voor een deel blijven mensen met bijzondere kennis en vaardigheden hangen op een situatie, waarin ze betaalde arbeid verrichten op een laag inkomensniveau, waarbij er een aanvullende uitkering is of de arbeid wordt afgewisseld met een tijdelijke uitkering. Zij kunnen de hoge premies voor partikuliere verzekeringen niet opbrengen en ontlenen onvoldoende rechten aan de betaalde arbeid op de uitgeklede werknemersverzekeringen, zodat zij voor de aanvulling van hun inkomen aangewezen zijn op een minimumsteslel van bijstandsuitkeringen. Alleen al in Amsterdam, waar een groot aanbod is van arbeidskrachten met bijzondere kennis en vaardigheden in de culturele sector, nam het aantal bijstandsgerechtigden dat naast de uitkering betaald werk heeft toe van 2000 tot 6000 in de afgelopen drie jaar. Daarnaast blijft ook in de moderne dienstverleningsmaatschappij een grote hoeveelheid monotone arbeid bestaan waarvoor weinig of geen scholing vereist is. Sommige mensen verliezen de race om de leuke baantjes helemaal en zij zijn permanent op deze arbeid aangewezen. We leven steeds meer in een maatschappij, waarbij de 'onderklasse', voornamelijk bestaande uit vrouwen en migranten, de slecht betaalde, monotone arbeid op flexibele basis verricht, zoals schoonmaken, huishouden en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben, waarin ze zich kunnen ontplooien en waarbij hun huishouden in de villawijken wordt gerund door onderbetaalde werksters, thuishulpen en tuinmannen.

De werkgelegenheidspolitiek in Europa

De vraag is, wat de overheid doet, om de bovengeschetste ontwikkelingen te beinvloeden. De neoliberale politiek die aan het begin van de jaren tachtig werd ingevoerd had de volgende kenmerken, die als een aanpassing aan de bovengenoemde ontwikkelingen kan worden gezien. Door middel van grootschalige infrastrukturele projekten wordt getracht, werkgelegenheid te creeeren, waarna de industrien die zo ontstaan voor extra arbeidsplaatsen moeten zorgen. (Wegen, vliegvelden, havens). Ik heb de indruk, dat de calculaties over het aantal arbeidsplaatsen dat dat oplevert natte vingerwerk zijn, waarbij de samenleving geen enkele greep heeft op de vraag, of die arbeidsplaatsen ook geschapen worden en door wie ze bezet worden. Deze infrastrukturele projekten hebben dan ook niet in de eerste plaats tot doel, werkgelegenheid te creeren, maar om het transport voor de flexibele ondernemingen zo goedkoop mogelijk te maken. Deze doelstelling is verbonden met pogingen, de concurrentiekracht van een bepaald land ten opzichte van andere gebieden op te voeren door loonkostenverlagingen, bezuinigingen op de overheidsuitgaven (sociale zekerheid). Op deze wijze kan hier produktie naartoe worden gehaald, zo is de redenering. Deze politiek heeft echter niet geleid tot het verdwijnen van de strulturele werkloosheid, terwijl de verarming en de inkomesnverschillen tussen arm en rijk in Europa toenemen. Nu de sociaal-demokraten in veel Europese landen aan de macht zijn, proberen zij deze neo-liberale politiek op verschillende manieren te amenderen.

In de eerste plaats door onder de voorwaarden van door de liberalen geformuleerde uitgangspunten met betrekking tot het begrotingstekort een omvangrijke derde sector te scheppen door het 'terugploegen' van uitkeringsgelden. In Nederland is deze ontwikkeling het verst gevorderd. Men probeert door Melkertbanen, banenpools etc. werkgelegenheid te creeren in de bwakingssector, de huishoudelijke arbeid, etc. Hierin moeten vooral de langdurig werklozen en andere kanslozen op de arbeidsmarkt worden geintegreerd.

In de tweede plaats neemt men allerlei maatregelen, om de flexibilisering van de arbeid en de arbeidsmarkt verder te bevorderen. Men heeft daarbij tot doel, flexibele, gemotiveerde arbeidskrachten te creeren, die van de ene baan naar de nadere gaan, en waarbij werkloosheid een tijdelijke zaak is voor het individu, die op een flexibele arbeidsmarkt na korte tijd weer werk heeft, al is het tijdelijk. Men ziet betaalde arbeid als het instrument bij uitstek om enerzijds de mensen weer een perspectief te geven, en mogelijkheden zich te ontplooien, anderzijds moet op deze wijze de toenemende fragmentarisering en het uiteenvallen van sociale verbanden worden tegengegaan. Daarbij zijn allerlei middelen om de werklozen onder druk te zetten geoorloofd. Op deze wijze zou het uiteenvallen van de samenleving en het ontstaan van grote groepen die permanent buiten het arbeidsproces staan kunnen worden voorkomen.

Verder streeft men naar het effienter en effectiever maken van arbeidsbemiddeling en sociale zekerheid door privatisering van de uitvoeringsorganen. Dan zou de dienstverlening verbeteren, omdat er concurrentie is. Sociale zekerheid verschuift daarbij steeds meer van collectieve inning van premies op basis van solidariteit naar partikuliere, individuele verzekering van risico’s. Ook dit is dus in feite een aanpassing aan de bestaande ontwikkeling.

De amenderingen van de nieuwe sociaal-demokratische regeringen verscherpen in mijn ogen de concurrentie tussen arbeidskrachten, de groeiende inkomensongelijkheid en de toenemende ongelijkheid in kansen op het soort arbeid dat verricht wordt.

Debatten

Tijdens de akties van de werklozen werden tegen deze maat- schappelijke achtergrond vele debatten gevoerd. daarbij komen vele strategische en inhoudelijke vragen aan de orde. het uiteenvallen van traditionele sociale verbanden van kerk, gezin, buurt en belangenorganisaties waarvan men lid kan worden, de voortgaande fragmentarisering in verschillende belangengroepen langs de nog steeds bestaande scheidslijnen van de sociale zekerheid, langs etnische scheidslijnen, en in het soort arbeid dat verricht wordt, het gebrek aan materiele en immateriele bronnen van mensen aan de onderkant van de samenleving, maken de organisatie van een emacipatiebeweging bijzonder moeilijk. Daarnaast bestaan er meningsverschillen over de eisen die gesteld moeten worden om de toenemende fragmentarisering en individualisering tegen te gaan en een nieuwe solidariteit op te bouwen. Aan de ene kant van het spectrum is er het standpunt, dat weer volledige werkgelegenheid wil, en in feite een herstel van de oude verzorgingstaten met meer overheidsingrijpen op nationaal nivo. In het kader van de steeds grotere onderlinge afhankelijkheid van de Europese staten en de mondialisering lijkt een terugkeer naar de oude welvaartstaten echter onmogelijk. Wanneer deze eis van betaald werk voor iedereen door een drastische uitbreiding van de overheidsector op nationaal nivo wordt gesteld, blijft men eenzijdig gefixeerd op betaalde arbeid als de oplossing van alle problemen. Dit versterkt onbedoeld het huidige arbeidsethos, waarin een mens pas als volwaardig wordt beschouwd en volwaardige rechten heeft als hij/zij deel uitmaakt van het circuit van de betaalde arbeid. Vanuit dit standpunt wordt het onder druk zetten van werklozen en de bezuinigingen op de sociale zekerheid gemotiveerd.

Aan de andere kant van het spectrum van standpunten wordt gepleit voor een loskoppeling van inkomen en betaalde arbeid in combinatie met een drastische arbeidstijdverkorting met behoud van loon. Ook deze eisen betekenen op zichzelf staand echter een aanpassing aan het onderscheid tussen rijk en arm, een tegenstelling die steeds groter wordt, waarbij de 'onderklasse' de baantjes moet doen, zoals schoonmaken en huishouden, en bewaking, terwijl de bevoorrechten een druk bezette, enerverende baan op nivo hebben. Maar er is in de nieuwe sociale beweging een begin van een antwoord op de geschetste dilemma's. Een voorbeeld daarvan is de Italiaanse 'witte blousen beweging', de 'beweging van de onzichtbaren' die zichzelf zo genoemd heeft om aan te geven, dat de blauwe- boorden arbeidersbeweging, de traditionele arbeidersbeweging, niet meer bestaat. Het gaat om een beweging van onzichtbaren, van vrouwen, illegalen, daklozen, werklozen en ook studenten, die onvoldoende inkomen en kansen in deze maatschappij hebben. Ook deze beweging baseert zich op een analyse van het Fordisme en de veranderingen in het karakter van de arbeid die sindsdien plaatsgevonden hebben. In Italie eist deze beweging niet zozeer specifiek een basisinkomen of alleen hogere uitkeringen, maar burgerrechten, en een burgerinkomen, want in het Fordisme bestond er een relatie tussen burgerrechten, arbeid en inkomen. En in de nieuwe informatiemaatschappij moet die relatie opnieuw worden georganiseerd. Vele groepen zijn nu van fundamentele burgerrechten uitgesloten. In de Postfordistische maatschappij zijn de subjecten gefragmentariseerd en het is belangrijk een raamwerk te hebben, om ze te kunnen mobiliseren. Het gaat niet slechts om inkomen als geld, maar om een rechtssysteem met rechten, dus ook vervoer, wonen, demokratische burgerrechten, toegang tot culturele voorzieningen. Hierbij moet bijzondere aandacht worden besteed aan de migranten die de super-uitgeslotenen van deze tijd zijn.

Piet van der Lende

zondag 28 februari 1999

Rondhangende alcoholisten bij V en D en het basisinkomen.

Op 14 oktober namen ongeveer 80 mensen deel aan een conferentie in Dordrecht over de invoering van een basisinkomen op lokale schaal. Het initiatief werd genomen door de Werkgroep baisinkomen Dordrecht. Verschillende vormen van gemeentelijk beleid passeerden de revue. Conclusie van de dag: er zullen nog zeer veel weerstanden overwonnen moeten worden voor politici bereid zullen zijn een experiment op lokale schaal te steunen. Eerst onlangs verscheen een verslag van de conferentie.

In Dordrecht is er al sinds 1995 op initiatief van Groen Links een werkgroep basisinkomen, die ernaar streeft, dat in Dordrecht een experiment met zo'n basisinkomen- dus op lokale schaal- wordt ingevoerd. Elke Dordtenaar zou maandelijks dertienhonderd gulden moeten krijgen. Dan kan op kleine schaal worden bekeken, wat de effecten zijn. Nemen de kansen om een eigen bedrijfje te beginnen toe, of juist af? Gaan meer mensen actief worden in vrijwilligerswerk en/of betaalde arbeid of juist minder? Zal het leiden tot een betere verdeling van zorgarbeid en betaalde arbeid tussen mannen en vrouwen of juist niet? Tot nu toe kunnen deze vragen in de praktijk niet beantwoord worden, en is de discussie over het basisinkomen enigzins verzand in een welles-nietes spel, gebaseerd op teoretische modellen en niet te bewijzen aannames. Zo'n experiment zou veel duidelijkheid kunnen scheppen.

Dit jaar zal het voorstel om in bovengenoemde plaats zo'n experiment te houden opnieuw door de politiek worden besproken. Op de conferentie in Dordrecht werden verschillende lokale experiementen naats elkaar gezet. Naast een mogelijk lokaal experiment met een basisinkomen werd aandacht besteed aan het Baan plus projekt in Rotterdam, de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK), het sociaal activeringsbeleid, zoals dat al in veel gemeenten bestaat en kwam de 'earned income tax credit' ter sprake. Hierbij geeft de overheid een toeslag (tot een maximale grens) afhankelijk van het inkomen. Het is in feite een soort ministelsel, waarbij-als de lonen dalen- de overheid dit aanvult met een toeslag. Zo zouden onaantrekkelijke en slechtbetaalde banen beter ingevuld kunnen worden.

arbeidsethos

Er zullen echter veel weerstanden overwonnen moeten worden voor de Dordtse politici bereid zullen zijn een experiment met een basisinkomen te steunen. de PvdA wethouder van Sociale Zaken Janny van der Loos opende de conferentie. Zij behoort tot het kamp van de zogenaamde sceptici in Dordrecht, die de nadruk leggen op het belang van betaalde arbeid voor het leven van een mens. Zij constateerde, dat het huidige activeringsbeleid voor fase 4 clienten nauwelijks werkt, zoals voor de moeilijk inzetbare, laaggeschoolde klanten van de Sociale Dienst. Sommigen van hen hangen bierdrinkend rond bij V en D. Als je die alcoholisten op het Statenplein een basisinkomen geeft, aanvaard je daarmee niet het gelummel, en werk je zo dan niet mee aan een ontwrichting van de samenleving, zodat juist een nog scherpere tweedeling tussen arm en rijk ontstaat? Eerste Kamerlid voor het CDA en oud- voorzitter van het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Henk Hofstede was positiever, al vroeg hij zich af, hoe het zit met maatschappelijk draagvlak. Is het economisch en psychologisch op den duur te handhaven? Willen de mensen, die uit hun inkomen het basisinkomen van anderen moeten betalen, dat op den duur wel blijven doen? Hij verbaasde zich er wel over dat er een breed scala aan lokale experimenten is, terwijl de centrale overheid in de herziening van ons belastingstelsel de richting uitgaat van een basisinkomen in de vorm van een belastingvrije voet voor iedereen, ook voor degenen die geen inkomen verwerven, zoals huisvrouwen, maar dat een experiment met een basisinkomen vooralsnog wordt overgeslagen.

Conclusies van de dag: de meeste deelnemers vinden een lokaal experiment met een basisinkomen meer voordelen bieden dan de andere lokale experimenten. Maar zelfs de voorstanders plaatsten vraagtekens; is het basisinkomen meer dan een kapitalistische marktekonomie, maar dan helemaal zonder plichten, zodat de kloof tussen bevoordeelden en armen alleen maar toeneemt? Waar blijft de eigen verantwoordelijkheid van de mensen? Nee, een basisinkomen is er nog lang niet, ook niet in Dordrecht.

Voor meer informatie over de conferentie en het verslag: Werkgroep Basisinkomen Dordrecht secretariaat: H.P. van Maurik Kon. Wilhelminastraat 17 3311 LM Dordrecht

maandag 1 december 1997

De wetenschap zegt ons na: minstens 15% extra voor de minima

Vereniging Bijstandsbond Amsterdam
Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam

Op maandag 1 december bij de promotie van Ruud Vlek zullen bovengenoemde organisaties actie voeren in de aula van de universiteit van Amsterdam om 11.00 uur. Het proefschrift van Vlek bevestigt wat wij al vermoedden. De verarming van grote groepen in onze samenleving is volop in discussie. De politici
benadrukken, dat ze er alles aan doen om dit tegen te gaan.
Het proefschrift van Ruud Vlek, 'Inactieven in actie. Belangen­strijd en belangenbehartiging van uitkeringsgerechtigden in de Nederlandse politiek' toont ons wat men in werkelijkheid doet:
de bezuinigingen op de sociale zekerheid gaan voort, er wordt een ministelsel ingevoerd en de koopkracht van mensen met een minimuminkomen is onder het kabinet Kok verder teruggelopen.
Het kabinet heeft meer dan 3 miljard bezuinigd op de sociale voorzieningen, zoals bijstand, Wet Sociale Werkvoorziening (de tewerkstelling van arbeidsongeschikten tegen normale arbeids­voorwaarden) en de kinderbijslag, die eigenlijk een volksver­zekering is. Verdere bezuinigingen op de kinderbijslag staan
op het programma. Geen enkel voorgaand kabinet heeft zo sterk op de sociale voorzieningen bezuinigd.

De reele waarde van de gezinsbijstandsuitkering in prijzen van 1996 is tussen 1980 en 1985 drastisch gedaald (ongeveer 15%). Tussen 1985 en 1992 blijft zij ongeveer gelijk. Na 1993 is er weer sprake van een daling.
De koopkracht van de minima wordt steeds lager, en steeds meer mensen zijn erop aangewezen. Het kabinet voert een ministelsel in. Het percentage minimumuitkeringen in het totale volume van de sociale zekerheid exclusief de AOW zal tussen 1995 en 1998 oplopen van 66% naar 75%.
En de gevolgen worden op het bordje van de gemeenten gelegd zonder dat die daar de financiele middelen voor krijgen.
Tussen 1995 en 1999 lopen de kosten van de kosten van de sociale voorzieningen (voornamelijk bijstand) op van 14 mil­jard in 1995 tot 17 miljard in 1999. 2 miljard van deze kos­tenstijging zal opgehoest moeten worden door de gemeenten, zodat de bijdragen van de gemeenten oplopen van 17,7% tot 25,8%.

donderdag 29 mei 1997

Euromarsen: uniek project met grote uitstraling

Gepubliceerd in Trouw, 29-05-1997
Vanaf 14 april zijn vanuit verschillende Europese steden groepen werklozen te voet op weg gegaan naar Amsterdam. Op 14 juni is daar een slotdemonstratie. Volgens de actievoerders moet een verenigd Europa ook een sociaal Europa zijn, met garantie op werk voor wie dat wil en een leefbaar inkomen voor iedereen. Vaak wordt gezegd dat een sterke organisatie van werklozen onmogelijk is omdat zij niet over voldoende hulpbronnen beschikken. Zijn de 'Euromarsen' een aanzet voor de oplossing van dit probleem? De auteur is betrokken bij de organisatie van de Euromarsen namens de Vereniging Bijstandsbond Amsterdam.
Buiten de grote vakbonden zijn er vele meestal kleinere werklozengroepen, cliëntenraden, et cetera. Op landelijk niveau is er het Samenwerkingsverband Mensen zonder betaald werk en het Steunpunt Vrouwen en de bijstand, waar echter niet alle groepen bij aangesloten zijn. In de meeste Europese landen zijn er vele werklozengroepen op lokaal niveau werkzaam, die nauwelijks nationaal, laat staan internationaal zijn georganiseerd. In Italië bijvoorbeeld bestaan in sommige steden zelfs groepen die elkaar beconcurreren.
Bronnentheorie
Als verklaring voor deze situatie wordt meestal de 'bronnentheorie' naar voren gehaald. Werklozen beschikken niet over genoeg interne bronnen, dat wil zeggen het vermogen kennis, vaardigheden en geld in te zetten voor de collectieve verdediging van de eigen belangen. Bijstandsgerechtigden hebben in de maatschappij een negatief imago en verliezen soms hun zelfrespect. Dit biedt geen gunstige basis voor duurzame politieke activiteit. Politici benadrukken dat het verblijf in de bijstand een tijdelijke moet zijn; ook werklozen hopen dit vaak. Wie de situatie als tijdelijk ziet, zal zich dan niet op die situatie organiseren.
Maar werklozen beschikken ook niet over externe bronnen. Hun belangrijkste externe bronnen (rechten op uitkeringen) zijn in handen van (semi) overheidsinstellingen. Mensen in de bijstand zijn vaak bang in de openbaarheid stelling te nemen. Wat zegt de familie? Wat zegt de sociale dienst? Uitkeringsgerechtigden die wel in de openbaarheid treden ervaren vaak, dat de reactie uit de maatschappij veel positiever is dan ze zelf verwacht hadden. Maar in incidentele gevallen komt het ook voor, dat cliënten door de sociale dienst worden opgeroepen voor een extra controlegesprek.
Vakbeweging
Zelforganisaties van uitkeringsgerechtigden zijn ontstaan omdat de vakbeweging het in dit opzicht in het verleden liet afweten. Tot 1980 konden werklozen zelfs niet als zodanig lid worden. De zelforganisaties hebben sindsdien hun eigen organisatie en strijdcultuur ontwikkeld, waarbij ze zich vaak afzetten tegen de 'politiek', waartoe ook de gevestigde vakbeweging hoorde. Dit leidde tot een wederzijdse verwijdering.
Deze verwijdering komt ook bij de Euromarsen tot uiting. Het EVV (Europees verbond van vakverenigingen) en in haar voetspoor de meeste aangesloten nationale bonden verwijten de organisatoren van de Euromarsen, dat zij tegen een verenigd Europa zijn en met hun argumenten in nationalistisch vaarwater terechtkomen. Daarom willen de bonden dit initiatief niet steunen. De actievoerders hebben echter naar voren gebracht, dat zij niet tegen een verenigd Europa zijn, maar dat wel kritiek geleverd moet worden op de huidige plannen, omdat de sociale paragraaf in het verdrag van Maastricht veel mooie woorden maar weinig concrete maatregelen bevat en de rigoureuze bezuinigingen in verband met de invoering van de Euro leiden tot een verdere verarming van Europa, waar al 20 miljoen werklozen zijn, terwijl 50 miljoen Europeanen beneden de armoedegrens leven.
De marsen zijn een gigantische logistieke operatie. In verschillende landen van Europa worden wandeltochten gehouden, waarbij om de 30 kilometer een pleisterplaats is, waar de wandelaars kunnen slapen en eten. Er worden voor de ontvangst van de wandelaars lokale comités samengesteld, die demonstraties en manifestaties of een ontvangst door het gemeentebestuur organiseren.
Er zijn nu op de verschillende routes enkele honderden wandelaars op pad, en in ieder land komen er wandelaars bij. De verwachting is, dat bij steden in de buurt van Amsterdam hun aantal zal zijn aangegroeid tot ongeveer 800. De deelname aan de manifestaties in de verschillende steden zijn wisselend. Soms zijn er enkele honderden demonstranten, soms zijn het enkele duizenden.
Uniek project
Waarom is dit project, dat vanuit een internationaal secretariaat in Parijs wordt gecoördineerd en waarvoor het initiatief ook stamt uit Frankrijk, namelijk van de Action Chomage, uniek? Door dit project komen lokale werklozengroepen uit vele verschillende landen met elkaar in contact. Er is een doorbreking van het isolement van werklozen ten opzichte van de werkenden: ze worden ontvangen door lokale overheden en materieel en immaterieel ondersteund door lokale vakbondsgroepen en afdelingen van politieke partijen.
Er ontstaat ook een verbinding tussen het lokale en het Europese niveau, in analyse en actie. Verder wordt een verband gelegd tussen de problematiek van de werkloosheid en andere zaken, zoals het milieu, de positie van migranten en vrouwen, et cetera. In verschillende steden deden de wandelaars mee aan het kraken van huizen voor daklozen, of ze verschenen op manifestaties van kleine boeren, en ze voerden actie voor de positie van migranten.
Bij de marsen wordt weliswaar toegewerkt naar de slotdemonstratie op 14 juni in Amsterdam, maar het is meer dan dat. De marsen zijn een langlopend, twee maanden durend project, waardoor duizenden in diverse landen geactiveerd worden. Alleen door de Euromarsen zal een sterke organisatie van werklozen en andere gemarginaliseerden niet worden bereikt. Maar de marsen zijn een bijdrage aan het tot stand brengen van nieuwe coalities, waarbij verschillende groepen samenwerken. Op de lange duur kan deze samenwerking leiden tot een grotere onderlinge solidariteit en bevorderen, dat de belangenbehartiging beter wordt georganiseerd.
Piet van der Lende

donderdag 10 oktober 1996

Selectieprocedures sociale werkvoorziening



Gepubliceerd in Maandblad Uitkerings Gerechtigden november 1996 

selectieprocedures sociale werkvoorziening

Onlangs schreven wij een bezwaarschrift voor iemand, die uit zichzelf had gesolliciteerd bij de sociale werkvoorziening. In gesprekken voorafgaande aan de in diensttreding werd echter door een ambtenaar vastgesteld, dat betrokkene niet tot regel­matige arbeid in staat was. Dit gebeurde niet na een medische keu­ring, maar op basis van een formulier, dat door de sollici­tant was ingevuld. Ondanks de kwalificatie 'niet tot regelma­tige arbeid in staat' op basis van een ingevuld formulier en beoor­deeld door iemand die niet medisch deskundig was, besloot men het toch met de sollicitant te proberen. Inderdaad bleek tijdens de proefperiode, dat betrokkenen moeite had te wennen aan een regelmatig arbeidsritme. Wat wil je ook, na vele jaren werkloosheid. Men was echter wel erg snel met de conclusie, dat betrokkene niet geschikt was voor werk in de sociale werkvoorziening. De eerste werkdag was op 29 januari en al op 31 januari meldde de plaatsingsambtenaar: "niet tot regelmati­ge arbeid in staat". Vanaf dat moment ging de negatieve kwali­ficatie die hierboven werd genoemd betrokkene achtervolgen. In de periode van 5 tot 16 februari werd hij op een andere afde­ling geplaatst. Hier werd hij voor bepaalde routine werkzaam­heden achter de computer gezet. Na enige uitleg liet men hem de hele dag aanmodderen, zonder enigerlei begeleiding of controle. Er was uiteindelijk een lid van de ondernemingsraad, die zich over betrokkene ontfermde en die hem de gang van zaken in het bedrijf en op de computer probeerde uit te leg­gen. Er was geen mogelijkheid, in eerste instantie met kortere werkdagen te beginnen en dit na enige tijd uit te bouwen tot volledige werkdagen. Overleg daarover was nauwelijks mogelijk. Betrokkene moest vanaf het begin acht uur per dag werken en als dat niet kon, hield het op.

Uit de toelichting op het bezwaarschrift:

" Ik had gedacht dat instellingen als de sociale werkvoorzie­ning bedoeld waren voor mensen zoals ik, die misschien wat minder geschikt zijn voor de reguliere arbeidsmarkt en dat daarmee extra rekening wordt gehouden in de aard van de werk­zaamheden en de arbeidsvoorwaarden waarbij een geleidelijke opbouw plaats vindt naar een volledige werkweek. Ik heb echter de indruk, dat de noodzaak om op korte termijn te voldoen aan bepaalde produktienormen bij instellingen op het gebied van de sociale werkvoorziening steeds belangrijker worden".

Met dit laatste wordt bedoeld, dat bedrijven in de sociale werkvoorziening steeds commerciëler moeten gaan draaien en dat ze een groot gedeelte van de kosten zelf door verkoop van produkten moeten terug verdienen. In de selectieprocedures lijken kandidaten voor de sociale werkvoorziening hiervan de dupe te worden. In de bovenstaande situatie konden we ons niet aan de indruk onttrekken, dat de negatieve beoordeling op basis van het vragenformulier een soort self full-filling prophecy was. De beoordeling bleef betrokkene achtervolgen en was voortdurend leidraad voor de opstelling van het personeel dat hem moest begeleiden.

Piet van der Lende.




woensdag 17 april 1996

Geen bijzondere bijstand en ook geen lening.


Gedeeltelijk gepubliceerd in het maandblad MUG

Onlangs kwam een mevrouw op het spreekuur van de bijstands­bond, die al meer dan tien jaar een bijstandsuitkering had. In die tijd had ze als hoofd van een een-ouder gezin haar kinde­ren opgevoed. Haar jongste zoon was inmiddels 12 jaar. Door de minimale uitkering was ze al die tijd niet met vakantie ge­weest, en ook de inrichting van het huis was in al die tijd niet vernieuwd. Daar wilde ze wat aan doen. Ze had de voor­lichtingscamapgne van de G.S.D. gevolgd over de mogelijkheden voor bijzondere bijstand. Op de trams waren leuzen te zien als: "Bijzondere kosten? Vraag bijzondere bijstand aan!. Ze stapte naar de G.S.D. om bijzondere bijstand aan te vragen voor het opknappen van haar woning en voor een nieuwe inrich­ting. De bank was versleten en een nieuw behangetje was na al die jaren ook wel nodig. De aanvraag werd afgewezen. 

De G.S.D. ambtenaar deelde daarbij mondeling mee, dat bijzondere bij­stand voor inrichtingskosten alleen werd gegeven bij een verhuizing in bijzondere omstandigheden. Dit was het zoveelste bewijs, dat de term "bijzondere omstandigheden" door de G.S.D. zeer eng wordt geinterpreteerd, zodat er in de pot die voor dit doel bestemd is steeds geld overblijft. Als reden voor het niet gebruiken van bijzondere bijstand wordt door politci altijd aange­voerd, dat de clien­ten niet op de hoogte zijn van de mogelijk­heden en dat er dus meer voorlichting moet komen. Het mag waar zijn, dat er aan de voorlichting het nodige schort, er zijn andere redneen voor het niet gebruiken van bijzondere bijstand, waaronder de hierboven genoemde enge interpretatie van de regels, zodat bijna niemand voor bijzon­dere bijstand in aanmerking komt.

Op de voorlichtingsbijeen­komsten over de nieuwe bijstandswet die het Komitee Amsterdam Tegen Verarming heeft gehouden werd echter duidelijk, dat er nog een andere reden is. Veel clienten krijgen angst gevoelens als ze naar de G.S.D moeten, of ze zijn kwaad over de behande­ling door de ambtenaren. Men wil zo weinig mogelijk met de dienst te maken hebben. Sommige clienten ervaren het als vernederend, om bijzondere bijstand aan te vragen waarbij weer allerlei formulieren moeten worden ingevuld, bewijsstukken overlegd, etc. Wanneer het om niet al te grote bedragen gaat, betalen sommigen het liever uit de uitkering, ook al is die laag en ook al heeft men recht op bijzondere bijstand. Dit heeft misschien te maken met opvattingen die in de maatschap­pij leven ( bijstand aanvragen is eigenlijk a-sociaal je hand ophouden) maar de behandeling door sommige ambtenaren is daar ook debet aan.

De mevrouw die ik aan het begin van het stukje noemde kreeg dus geen bijzondere bijstand. Dan maar een lening. Een oude lening bij de Kredietbank (tegenwoordig Crediam geheten) liep in augustus af. Ze had dan rente en aflossing keurig betaald. Ze twijfelde echter, of ze een lening zou aanvragen voor herinrichtingskosten of om na al die jaren eens met vakantie te kunnen. Het werd het laatste. Ze was 20 jaar niet naar het land van herkomst geweest. Dus naar Crediam om een nieuwe lening aan te vragen van fl 3000,-. Deze lening werd haar geweigerd. Crediam stelde zich op het standpunt, dat een lening om met vakantie te kunnen gaan geen consumptief krediet betrof, waarvoor duurzame gebruiksgoederen werden aanga­schaft.  Daarom zou de G.S.D. eerst een soort garnatieverklaring moeten afgeven, waarbij ze zich garant stelde voor afbetaling van de schulden. De G.S.D weigerde deze verklaring. De motivatie: mevrouw is 20 jaar niet naar het land van herkomst geweest, en het weerzien met familie en oude bekenden kan bij haar zoveel emoties losmaken, dat ze besluit daar te blijven. Er zijn dan geen mogelijkheden om de lening terug te vorderen. Daarom geven wij geen garantverklaring. Tegenargumenten telden niet.

Er waren verschillende argumenten voor haar om terug te keren naar Nederland. Haar kinderen woonden in Nederland en die waren niet van plan naar het land van herkomst te gaan. Wan­neer ze die wilde blijven zien zou ze terug moeten. Ze had in Amsterdam een huis en ze zou in het land van herkomst helemaal zonder inkomsten komen te zitten, zodat het niet mogelijk was daar te blijven. Het was allemaal niet van be­lang. De garant­stelling kwam er niet.

Crediam verstrekt in dit soort situaties alleen een krediet en de G.S.D geeft alleen een garantstelling als de client naar het land van herkomst moet in verband met het overl;ijden van een familielid. "Dan willen wij onze hand nog wel eens over het hart strijken" aldus een woordvoerder van Crediam.
Ondanks alle fraaie armoederapporten en intentieverklaringen van politici over maatregelen in het kader van een minimabe­leid die de financiele ruimte van mensen met een laag inkomen wat moeten vergroten en de noodzaak van een individule beoor­deling blijkt in de praktijk telkens weer, dat allerlei alge­meen toegepaste regels ook een incidentele vergroting van de financiele ruimte in de weg staan.

Piet van der Lende

Voorlichtingsbijeenkomsten over de nieuwe bijstandswet.


In de afgelopen maanden hield het comité Amsterdam Tegen Verarming voorlichtings­bij­eenkomsten over de nieuwe bij­standswet in verschillende buurten. Ik ben bij drie van die bijeenkomsten geweest. De opkomst was wat wissel­end, zo waren er in Osdorp ongeveer 40 mensen, in andere buurten was de opkomst minder.

Wat mij vooral opviel was, dat sommige cliënten erg geëmotioneerd waren. Sommigen waren kwaad, omdat ze onredelijk door een ambtenaar van de sociale dienst behan­deld werden, of omdat ze het initiatief namen om een eigen bedrijfje te begin­nen en vervolgens geconfronteerd worden met zinloze bureau­cra­tische procedu­res en regels, die ieder initi­atief dood slaan. Bij andere cliënten overheerste de angst. Sommige cliënten zijn bang, omdat ze niet weten, wat er met hun uitkering gaat gebeu­ren. Gaat mijn uitkering omlaag, of blijf ik hetzelfde houden? Hoewel cliënten vaak niet bekend zijn met de nieuwe regels, begrijpt men wel, dat men steeds afhankelij­ker wordt van de goede wil van de behandelend ambte­naar. Bijstand is steeds minder een recht en steeds meer een gunst.

Daar komen alle verhalen in de pers over frauderende uitke­ringsgerechtig­den dan nog bij, waarbij soms de indruk wordt gewekt, dat de meeste bijstandsgerechtigden eigenlijk maar fraudeurs zijn, die er met de pet naar gooien. Bestuur­ders reageren op die verhalen soms met de formule­ring van een nieuw flinks be­leid; er komen meer sociale rechercheurs, de socia­le dienst krijgt een poortwach­tersfunc­tie waarbij de ambtenaren om nog meer papieren moeten vragen. En er worden meer straf­kortingen uitgedeeld. (Het aantal strafkortingen verdubbeld momenteel ie­der jaar).

Het is steeds meer een beleid, waarbij de uitkeringsgerechtig­de de schuld krijgt van het feit, dat hij/zij afhankelijk is van een uitkering. Dan had je maar zus of zo moeten doen, voor mensen die willen, is er wel werk, etc. Een oudere mevrouw zei, dat ze het niet kon opbrengen om naar de sociale dienst te gaan. Ze had een nieuwe bril aange­schaft, en had daarvoor eigenlijk recht op bijzondere bij­stand, maar ze had het niet aangevraagd. "ik heb de laatste tijd veel meegemaakt, en ik kan het nu niet meer opbrengen naar de sociale dienst te gaan. De behandeling van de ambtena­ren, de formulie­ren die je moet invullen, de lange wachttij­den, de emoties die met het aanvra­gen van zo'n uitkering gepaard gaan, ik doe het niet".

Wanneer je politici vraagt, waarom ze dat nieuw flinkse beleid zo formuleren is het antwoord vaak, dat men de solidariteit tussen de werkenden en de uitkeringsgerechtigden in stand wil houden. Het moet de werkenden duidelijk zijn, dat alleen mensen die het "echt" nodig hebben een uitkering krijgen. Dan willen de werkenden nog wel premies betalen. Dit is een onzin­nige redenering, omdat de solidariteit van werkenden met en het begrip voor uitkeringsgerechtigden veel groter is dan politici ons willen doen geloven. Dat blijkt telkens weer uit allerlei enquêtes. Bovendien heeft die medaille een keerzijde: uitkeringsgerechtigden voelen zich daardoor onder druk gezet, zonder dat ze instrumenten krijgen aangereikt om iets aan hun situatie te veranderen, en sommigen worden bang. "Mijn uitke­ring is geen zekerheid maar een gunst. Ik moet zo weinig mogelijk met die sociale dienst te maken hebben, want ze kunnen je maken en breken".

Dit plaatst het niet gebruik van de bijzondere bij­stand in een ander daglicht. Meestal zeggen politici, dat de mensen er geen gebruik van maken, omdat het schort aan een goede voorlichting, en dat ze die zullen verbe­teren. Nu is er met die voorlichting inderdaad het nodige mis, veel cliënten bleken op de voorlichtingsbijeenkomsten niet op de hoogte van de nieuwe regels, de sociale dienst heeft te weinig voorlich­ting gegeven. Maar de bijeenkomsten maken duidelijk, dat er ook andere redenen zijn voor het niet ge­bruiken van de bijzon­dere bijstand. Veel cliënten voelen zich onzeker door de verhalen over strengere controles, de behande­ling van de ambtenaren en de steeds grotere betekenis van de individuele beoordeling. Zij gaan maar liever niet naar de sociale dienst als het niet perse nodig is. 

Het grote belang van de voorlichtingsbijeenkomsten is m.i. dan ook tweeërlei: in de eerste plaats natuurlijk voorlichting over hoe de nieuwe bijstandswet feitelijk in elkaar zit. Voor de meeste cliënten verandert de hoogte van de uitkering niet. In de tweede plaats om duidelijk te maken, dat de solidariteit van de maatschappij, dus van mensen die geen uitkering hebben met uitkeringsgerechtigden groter is dan misschien uit de verhalen in de kranten en van politici lijkt. Het is nog steeds wel degelijk mogelijk via belangenor­ganisaties voor je rechten op te komen. Dat kan op politiek niveau, door te lobbyen voor je standpunten, maar je kunt er ook op individu­eel niveau gebruik van maken: als je je ondanks alle emoties probeert weerbaar op te stellen en steun zoekt bij anderen, is er wel degelijk het een en ander mogelijk. Als je niet alleen naar de sociale dienst durft, zijn er in veel buurten solidai­re mensen, die daar spreekuren organiseren, die van alles willen uitzoeken, en die wel met je mee willen naar de sociale dienst.

Ik heb het in dit stukje vooral over de gevoelens van de clienten gehad. Maar hoe zit het met de ambtenaren? Ze worden gekonfronteerd met een steeds grotere werkdruk vanwege de bezuinigingen en de reorganisaties. Op het spreekuur worden ze gekonfronteerd met boze en/of wanhopige uitkeringsgerech­tig­den, waarvoor ze dikwijls niets kunnen doen. Uit de organi­satie van de voorlichtingsbijeenkomsten blijkt, dat men op de rayonkantoren duidelijk niet gewend is, op wat grotere bijeen­komsten in buurten voorlichting te geven. Op een van de bij­eenkomsten draaide de ambtenaar een verhaal af dat een copie kon zijn van de verhalen, die bestuurders bijna iedere dag op de televisie en in de kranten vertellen. De Melkertbanen zijn een godsgeschenk, alles wordt strenger, etc. Op een ander rayonkantoor wilde eerst niemand komen, men vond het een taak van het hoofdkantoor. Na veel heen en weer gebel lukte het toch, de toezegging te krijgen dat er iemand zou komen. De persoon in kwestie belde echter de dag van te voren af. Er kwam niemand van de sociale dienst. Op de bijeenkomst in Osdorp liep het beter, omdat de aanwezige ambtenaar meer begrip toonde voor de positie van de clienten.

Piet van der Lende.

Ik ben op drie bijeenkomsten geweest; in Osdorp, Oost en de staatsliedenbuurt. Wat kwam op die bijeenkomsten naar voren?
1. Een man, die als kleine zelfstandige wou beginnen, maar die nergens steun kreeg. De afdeling zelfstandigen van de sociale dienst doet pas wat, als je een kant en klaar plan inlevert, en de stew helpt bij het opstellen van het plan. Wat was dan het probleem? De man wou overleggen met de afdeling zelfstan­digen, om te weten, waar hij op moest letten.
2. Een oudere vrouw, die in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand voor een bril, maar die dit niet wilde aanvragen. Ze kon het niet opbrengen naar de sociale dienst te gaan.
3. Een vrouw, ide over de buitenlanders begon.
4. Een man, die een korting had gekregen wegens onvoldoende solliciteren.
5. Veel onduidelijkheid over de nieuwe bijstandswet. De mensen weten niet, waar ze aan toe zijn. De voorlichting van de sociale dienst in deze is onvoldoende, of bereikt de mensen niet.
6. Ambtenaren reageren heel verschillend op de voorlichtings­bijeenkomsten. De ambtenaren van Oost draaiden het bekende werk werk werk verhaal af; de Melkertbanen is een godsge­schenk, de mensen moeten zoveel mogelijk gestimuleerd worden betaald werk te aanvaarden, dat is het hoofddoel. Alles staat in dit teken. De bijstand is bedoeld als een tijdelijke voor­ziening. De ambtenaar in Osdorp was was soepeler. De ambtenaar van het rayonkantoor in de Staatsliedenbhuurt kwam niet opda­gen, hoewel toegezegd was dat er iemand zou komen.
7. De mensen zoeken naar mogelijkheden, om zelf initiatieven te nemen, maar stuiten op de bureaucratische regels, en op onwillige ambtenaren, die bureaucratische plannen bedenken. Men wil konkreet iets doen op buurtniveau. Met name de aanwe­zige vertegenwoordigers en kaderleden zeiden: wat kunnen wij op buurtniveau nou doen, om de inkomenspositie van de mensen te verbeteren. In dit verband waren er veel vragen over de nieuwe premieregelingen, over bijzondere bijstand en over de onkosten vergoeding voor vrijwilligers. Bood dit misschien perpsectieven?.
8. Dan volgt het verhaal over de redenering van de politici, die alles in het kader van de werk-werk werk ideologie plaat­sen. Controles worden steeds strebger, alleen de mensen die het echt nodig hebben komen voor een uitkering in aanmerking, de armen worden geschift. Er staan berichten in de krant over frauderende bijstandsgerechtigden, over uitbreiding van het aantal sociale rechercheurs, over dat de regering en de andere politici er alles aan doen om de mensen aan het werk te hel­pen, maar dat de werklozen niet willen, en dat daarom strenge sancties nodig zijn om die werklozen over een drempel te helpen. Sommige mensen worden gepusht aan trajectbegeleiding mee te doen, de papierwinkel wordt niet minder, ondanks dat men zegt dat de nieuwe bijstandswet eenvoudiger is. Je bent afhankelijk van de goedwillendheid van de ambtenaar, of je wat krijgt of niet, bijstand wordt een gunst in plaats van een recht. Veel mensen maken geen gebruik van de bijzondere bij­stand, er blijft in die pot veel geld over. De redenering van de bestuurders is dan altijd, dat het schort aan de voorlich­ting. De cliënten weten niet, dat ze er een beroep op kunnen doen. Afgezien van het feit, dat de regels voor bijzondere bijstand bijzonder streng zijn, is het ook zo, dat veel mensen maar liever zo weinig mogelijk met de sociale dienst te maken hebben. De mensen zijn bang en kwaad. 
  

woensdag 31 mei 1995

Arbeidsmarktbeleid, vakbonden en allochtonen.


Krant voor Aktieve baanlozen in Amsterdam- augustus 1995.

Op woensdagavond 31 mei organiseerde het HTIB (een turkse
migrantenorganisatie) een discussiebijeenkomst in de Rode
Hoed. Het thema van de bijeenkomst was 'migratie, werk en
toekomst'. De vraag die op de bijeenkomst aan de orde gesteld
kwam was: In hoeverre bestaat er voor allochtonen kans op
betaald werk?. In Amsterdam is sprake van een etnisering van
de werkloosheid. De werkloosheid van migranten is vele malen
hoger dan bij nederlanders. Er werd vooral gediscussieerd over
het overheidsbeleid en de positie van de vakbonden. In het
forum vertegenwoordigers van oa NCB en FNV, onder voorzitter-
schap van N. Demirbas van het HTIB.

Mevrouw Gardeslen van het FNV betoogde, dat het beleid te
eenzijdig gericht is op de onderkant van de arbeidsmarkt. De
regering probeert goedkope lage lonenbanen te scheppen, door
banenpools, Melkertbanen en verlaging van de loonkosten voor
werkgevers. Het effect van deze maatregelen is, dat je een
onderklasse cre‰ert, die langs de kleurlijn loopt. Want het
zijn vooral allochtonen, die in dergelijke baantjes terechtko-
men. Bovendien hebben praktische ervaringen zowel als theore-
tische onderzoekingen aangetoond, dat de effecten op de werk-
gelegenheid miniem zijn.

Bij het arbeidsmarktbeleid zou men zich moeten richten op het
middenniveau. Door daar banen te creeren, komt er ook meer
ruimte voor ongeschoolden, omdat ze dan niet met hoger ge-
schoolden hoeven te concurreren om de banen voor ongeschool-
den. Verder is herverdeling van arbeid noodzakelijk. En ten-
slotte zouden de vakbonden moeten proberen, meer invloed uit
te oefenen op de functie en selectie-eisen van de werkgevers.
De nieuwe wet op de registratie van alochtonen biedt volgens
de FNV-vertegenwoordigster kansen voor de vakbonden, om die
invloed op het wervings- en selectiebeleid te krijgen.

De volgende spreker was R.S. Gowrichan, beleidsmedewerker van
de gemeente Rotterdam. Het huidige overheidsbeleid voor
verlaging van loonkosten aan de onderkant werkt niet, want de
verhouding tussen de waarde van het ingezette kapitaal en de
waarde van de loonkosten is veranderd. Dit betekent zelfs dat
sommige werkgevers iemand niet in dienst nemen, als ie gratis
is. Dit omdat je machines en gebouwen moet hebben om die
werknemer te kunnen laten werken, en dat kost veel geld.

experimenten

Mevrouw M. Utku, medewerkster van het NCB bracht naar voren,
dat het NCB schoon genoeg heeft van telkens weer nieuwe expe-
rimenten, waarbij de oude worden afgeschaft, ook als ze goed
draaien. En waarbij iets nieuws wordt opgezet, zonder het
voorgaande grondig te evalueren. De verschillende experimenten
werken niet. Als voorbeeld noemde ze werkervaringsprojekten in
de gezondheidszorg. In de gezondheidszorg werd een project
opgezet, waarbij gedurende twee jaar een opleiding gericht was
deels op de werkplek, deels op een zogenaamd voorschakeltra-
jekt met scholing. Na twee jaar zou dan de desbetreffende
persoon moeten doorstromen bij dezelfde werkgever. En wat
bleek, terwijl de werkgever invloed heeft op de opleiding en
op de functie-eisen die aan de kandidaat gesteld worden,
bleken de meesten na twee jaar nog niet te voldoen aan de
funktie-eisen van de werkgever. Het experiment is daardoor
mislukt.

Een ander voorbeeld van het zwalkend en onsamenhangend beleid
is het Bureau Topaaz, ook in de gezondheidszorg, die 3000
allochtonen aan werk moest helpen. Tegelijkertijd werden
echter 300 Poolse verpleegkundigen geworven, om het werk in de
gezondheidszorg te doen. Goedkoper voor de werkgevers?. En nu
komt het ministerie weer met een ander plan.
Gorincham betoogde, dat een verlenging van bedrijfstijden op
zich goed is. De werkgevers moeten dan meer ploegen in dienst-
nemen, die in principe misschien wel evenveel produceren als
twee ploegen. Je zou de huishoudens meer gelegenheid moeten
geven tot flexibiliseren. Laat hen de werk en rusttijden
kiezen en laat hen schuiven met de mogelijkheden. Er wordt
bijvoorbeeld bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een
experiment gehouden, met flexibilisering van werktijden, dat
goed werkt. Daar werd tegenin gebracht, dat als iedereen be-
taald werk had, de welvaart zou afnemen, om dat er dan veel
hogere milieu- en energiekosten komen. Economen hebben dit
onderzocht. En toen kwam in de discussie een meer essentiele
vraag aan de orde, waar verder weinig op werd ingegaan. Voor
veel werklozen zal er nooit meer betaald werk zijn. Moeten we
wel krampachtig vasthouden aan het zoeken naar betaald werk?.
Arbeidstijdverkorting is ook geen oplossing; het leidt alleen
maar tot verhoging van de produktiviteit per werknemer. Vooral
de werkgevers hebben hier in het verleden baat bij gehad.

De vakbonden

Wat de positie van de vakbonden betreft: de vakbonden hebben
bij de cao-onderhandelingen ingezet op herverdeling van werk,
met de bedoeling, nieuw werk te cre‰ren. In sommige sectoren
is zelfs een vierdaagse werkweek afgesproken. Dus nieuwe banen
afgesplitst van de al bestaande. Dit beleid is mislukt. Het
heeft wel gewerkt om werk te behouden, bijvoorbeeld wanneer de
werkgever wilde reorganiseren en daarover onderhandelde met de
vakbonden. Maar het is niet gelukt, het aantal banen uit te
breiden op die manier.
De vakbonden hebben nauwelijks greep op de ontwikkeling van de
werkgelegenheid. Zij richten zich op de sectoren en de be-
drijfstakken, om daar afspraken te maken met de werkgevers en
niet op de individuele bedrijven. Juist op dat niveau wreekt
zich, dat mensen in marginale sectoren, vooral allochtonen,
niet georganiseerd zijn en de vakbonden besteden weinig aan-
dacht aan hen. Eigenlijk zou je kunnen zeggen, dat de bonden
zich vooral richten op mensen met een sterke positie. Wat
betreft de banenplannen van Melkert is er bij het voorjaars-
overleg wel een intentieverklaring gemaakt, dat al de tijde-
lijke banen omgezet worden in vaste contracten, maar meer dan
een intentieverklaring is het niet.

kritiek

Op de bijeenkomst werd veel kritiek geleverd op de vakbonden;
zelfs de vertegenwoordigster van de FNV deed dat. De situatie
is zo, dat de werkgevers geen concrete afspraken willen maken
over herverdeling van arbeid en positieve discriminatie, en
dat de leden geen aandacht willen besteden aan de positie van
de allochtonen. Er zijn wel uitzonderingen, bijvoorbeeld bij
Bruna, maar over het algemeen is het daarmee slecht gesteld.
De FNV bestuurders richten zich op de witte middenklasse die
al een goede positie heeft.

Drie jaar geleden is er een onderzoek geweest naar de houding
van bestuurders bij de Industrie-
bond FNV over allochtonen. Dit was een vernietigend rapport,
waaruit bleek, dat het met die houding slecht gesteld was. Ook
het personeel van de arbeidsbureaus probeert vooral haar eigen
positie veilig te stellen. Daarom wordt er niet bezuinigd op
personeel en wel op de arbeidsmarktprojekten. De FNV verte-
genwoordigster deed, alsof de bezuinigingen op de vakbonden
afkwamen. Maar vanuit de zaal werd gezegd, dat de FNV mede-
verantwoordelijk is. De FNV zit immers in de Regionale Bestu-
ren Arbeidsvoorziening, die de bezuinigingen moet uitvoeren.
Geconcludeerd werd, dat in het verleden de allochtonen en hun
organisaties de vakbonden teveel als bondgenoot hebben gezien,
weinig kritiek hebben geleverd. Ze zijn ook "tegenstander' dwz
je moet druk uitoefenen om te zorgen, dat ze ook aandacht
besteden aan achtergestelde groepen.

Piet van der Lende

maandag 14 november 1994

Ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening en investeringsbeleid van de gemeente Amsterdam.

De zeventiger jaren waren op het gebied van de ruimtelijke ordening in Amsterdam de jaren van Lammers en De Cloe. Zij vonden dat de gewone amsterdammers de stad uitmoesten om in plaatsen als Almere en Lelystad te genieten van ruimte en groen. Zaken die tot dan toe als een voorrecht van welgestelden werden gezien. Op deze manier zou er in de hoofdstad plaats vrijkomen voor de rijke mensen, waarmee voorkomen werd dat amsterdam een stad van rela­tief arme mensen werd, omgeven door groene voorsteden van welge­stelden. Amsterdam zou in deze visie ruim van opzet worden. De Dapperbuurt zou bijvoorbeeld worden afgebroken om plaats te maken voor ruimer opgezette wijken. Zie Michiel Mastenbroek. Segregatie in Amsterdam, paper uitgereikt tijdens een debat in de Balie over segregatie in Amsterdam op 11 november 1993.

1978 is het omslagpunt. Het begrip "compacte stad" (een dicht­bebouwde stad, de Dapperbuurt hoeft dus niet afgebroken worden) wordt naar voren gebracht door wethouder van der Vlis. Deze wethouder heeft blijkens het onderzoek "Het stempel van de besluitvorming. Macht, invloed en besluitvorming op twee Amster­damse beleidsterreinen" door Jaco Berveling een grote invloed uitgeoefend op het beleid in Amsterdam gedurende de tachtiger jaren. Het uitgangspunt van de compacte stad werd aangevuld met Schaeffers "bouwen voor de buurt". De oorspronkelijke bewoners hoefden niet meer te verdwijnen naar de voorsteden, integendeel, er wordt met hun woonwensen rekening gehouden en na de bouw of renovatie keren de bewoners terug naar hun duurdere, dat wel, woning. Het idee van menging van inkomensgroepen wordt daarbij bevorderd. Het idee compacte stad doet tot op de dag van vandaag opgeld. Functiemenging voor de binnenstad, dat houdt in wonen, werken en vermaak gehandhaafd in het centrum van de stad. Dit is een belangrijke richtsnoer.

Het hele idee van een multifunctioneel centrum speelde ook een rol bij de diskussies over de IJ-oevers; tegenover de zich min of meer spontaan ontwikkelende kantoorkolossen aan de Zuid As moest in het centrum een plan worden bedacht, dat het centrum nieuwe ekonomische impulsen zou geven, om het evenwicht op verschillende lokaties tussen wonen, werken en vermaak te handha­ven. Ook het thema van de verdichtingsbouw speelde daarbij; hoe hoog mochten de kantoren aan de IJ oevers worden en hoeveel groen komt tussen de huizen? De IJ-oevers zijn echter behalve een handhaven van het concept van de compakte stad ook een uiting van een nieuwe belangrijke beleidswijziging. Scheaffers slogan "bouwen voor de buurt" wordt afgeschaft. In de loop van de jaren tachtig gaat de aandacht meer uit naar "stedelijke vernieuwing" en niet meer naar stadsvernieu­wing. De aandacht van de sociaal-demokraten wordt verlegd van van het bouwen van goede en goedkope woningen in de buurten naar een herorientering op het stedelijk vernieuwingsproces. "Bouwen voor de buurt" wordt "bouwen voor de markt". Daarbij worden nieuwe financieringsgrondslagen ontwikkeld, de publiek-private samenwer­king. Er moeten financieringsmaatschappaijen worden opgezet, waarin overheid en bedrijfsleven deelnemen. Door die samenwerking kan een geldstroom in de richting van concrete projekten op gang worden gebracht. De financieringsmaatschappij moet zich bezig houden met het aantrekken en uitzetten van gelden voor ontwikke­lingsmaatschappijen die concrete projekten ter hand nemen. Bij de IJ-oevers is deze construktie beproefd maar roemloos ten onder gegaan. Allerlei grote projekten staan echter nog steeds op stapel. Allerlei varianten voor de toekomstige inrichting van Amsterdam zijn al in een vergevorderd stadium van besluitvorming. Het gaat daarbij om projekten als een autoluwe binnenstad, Nieuw Oost, de Noord-Zuidlijn van de metro en de Westpoort.

Deze grote her­struktureringen van de "compacte stad" zullen een grote invloed hebben op het stedelijk sociaal leven. Daarbij denken niet alle groepen in de stad hetzelfde en leggen zij verschillende priori­teiten. Op de door de gemeente (Eise kalk) en het Instituut voor Publiek en politiek georganiseerde stadsconferentie op 29 januari 1994 in de Beurs van Berlage discussieerden Vera Dalm van het Milieucentrum (een samenwerkingsverband van milieuorganisaties) en Jacqueline Kuhn van het Amsterdams Steunpunt Wonen met elkaar. Zij waren het niet eens over het tema van de compacte stad en de verdichtingsbouw. Door de alarmerende woningnood wint de gedachte om groene ruimtes op te offeren voor woningbouw terrein, met name in de westelijke tuinsteden wordt er steeds meer voor verdichtingsbouw gekozen. Door deze ontwikkelingen komen milieu (groenvoorzieningen ) en woningbouw (voor met name kansarmen) op gespannen voet met elkaar te staan. De discussianten waren het met elkaar eens dat anders bouwen (niet langer de eengezinswoning met tuin als standaardmodel) de beste oplossing is. Verdichtings­bouw heeft op dit moment niet de voorkeur van de ASW ("Maar als ons het mes op de keel wordt gezet kiezen we uiteindelijk wel voor verdichtingsbouw, het MCA vergeet wel eens dat leefbaarheid niet alleen slaat op de openbare ruimte maar ook op de wonin­gen".)

De stadvizier, een verslag van de stadsconferentie 29 januari 1994 in de Beurs van Berlage, blz 14.
Het concept van de publiek-private samenwerking om in een tijd van toenemende overheidsbezuinigingen op sociale voorzieningen toch voldoende geld voor bepaalde projekten los te krijgen vinden we ook op andere beleidsterreinen, zoals de sociale vernieuwing. Op buurtniveau moeten stadsdeelraden, bewonersgroepen, leefbaar­heidsgroepen, en projektontwikkelaars in innige samenwerking de verloedering in de buurt tegengaan en werkgelegenheid in de buurt scheppen. Bij de sociale vernieuwing speelt het "upgraden' van de buurt een grote rol. Niet alleen sociale huurwoningen in de buurt, maar ook koopwoningen, te bouwen door partikuliere maat­schappijen, zodat een menging van verschillende bevolkingsgroepen en inkomensgroepen ontstaat. Je zou kunnen zeggen, dat op Amster­dams niveau de pogingen tot publiek-private samenwerking gepaard gaande aan decentralisatie en deregulering, pogingen zijn van sociaal-demokraten op lokaal niveau, investeringen in de stad op peil te houden en daarbij een verbinding te leggen met het tegen­gaan van verloedering in de stad en de steun aan de armere bevolkingsgroepen. De sociale vernieuwing is, evenals de pu­bliek-private samenwerking bij de IJ-oevers, een roemloze dood gestorven, en heeft vooral gefungeerd als propaganda middel van het kabinet Lubbers/Kok.

Verder blijkt dat het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening is verbonden met het vraagstuk van segregatie en getto­vorming en hoe de overheid daartegenaan kijkt. Dit bleek hierbo­ven ook al bij de ideen van Lammers en De Cloe. Hier volgt een opsomming van de notaas waarin bovengenoemde beleidsuitgangspunten zijn vastgelegd. De eerste nota waarin de ruimtelijke ordening in en om Amsterdam systematisch wordt behandeld is de nota over de uitbreidingspla­nnen van 1935. Na de oorlog is er een Struktuurplan voor Amsterdam uit 1974. Dit wordt gevolgd door het Struktuurplan uit 1981. Dan is er het Struktuurplan uit 1985 (1986) en het Struktuurplan 1991. Dan is er nog het Ontwerp Struktuurplan 1994 Ten slotte is er het Regio-Struktuurplan van de ROA voor 1994. (Voorontwerp Regionaal Struktuurplan 1995-2005) Deze struktuurplannen gaan gepaard met onderhandelingen met het rijk over investeringen. Deze onderhandelingen werden gevoerd ook op basis van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening en de Vierde Nota Extra (VINEX), waarbij de ROA de verplichting op zich nam om in de periode 1995-2005 tussen de 100.000 en 120.000 woningen te bouwen. Inbreng van de gemeente Amsterdam bij de onderhandelingen van de in 1994 tot stand gekomen VINEX-akkoorden was de nota "Amsterdam op weg naar 2005". Amsterdam is in de vierde nota Ruimtelijke ontwikkeling aangwezen als toplokatie; het stedelijk knooppunt Amsterdam moet worden klaargemaakt voor de concurrentieslag met andere europese steden. Wil de randstad "Gateway" tot Europa blijven, dan zal een toplokatie als de IJ-oevers moeten worden benut. Gebeurt dit niet, zo is de redenering, dan zal de Randstad worden overvleu­geld door andere regio's zoals rond Londen, Parijs en Dusseldorf.

De IJ-oevers moeten een groot-stedelijk vestigingsmilieu worden dat zich kan meten met La Defence in Parijs. Berveling blz 93. Hiermee zijn we dus op een ander argument gekomen voor de ontwik­keling van de IJ-oevers; het eerste staat hierboven al genoemd, en was, dat in de compakte stad een evenwicht moet worden gevon­den ten opzichte van de Zuid-as. De plannen over de ontwikkeling van de IJ-oevers zijn gepaard gegaan met een stroom van nota's alle genoemd in het boek van Berveling. Ook het milieu krijgt aandacht in de plannen van de gemeente Amsterdam. Met name in het Ontwerp Beleidsnota Ruimtelijke Ordening en Milieu (BROM). Men ontwikkelt daarbij modellen, waarbij een relatie gelegd kan worden tussen de lokatie van bepaalde functies en het milieueffekt ervan. Op die manier wil men komen tot optimale keuzen die zowel voor het milieu als voor de ekonomie het meeste rendement opleveren.

Je kunt je echter afvragen, of al die bovengenoemde notaas wel een reeel beeld geven van wat de overheid in feite doet. Is die planning die door de sociaal-demokraten in de stad wordt nage­streefd, er eigenlijk wel? Op een conferentie over het Zeeburgereiland het afgelopen voor­jaar kwam het volgende naar voren. Je kunt de stad beschouwen als een struktuur, waarbij er goederen en personen voortdurend de stad binnengaan, vooral forensen en eindprodukten, en andere goederen en personen de stad uitgaan. Weer forensen en bijvoor­beeld afval. Bij het reguleren van deze stroom van goederen en personen moet met verschillende specten rekening worden gehouden: milieu, be reikbaarheid, afstand wonen werken, leefbaarheid, etc. Er zou eigenlijk voor zo'n stedelijke regio een totaal-plan moeten worden ontwikkeld, op grond waarvan vragen worden beant­woord als: welke industrie of dienstverlening willen we in de stad hebben? Wat kan verderweg? Hoe is de verhouding tussen wonen en werken in de stad en hoe kan dit worden geintegreerd? Welke delen van de stad maken we autoluw of zelfs autovrij, etc. Ten behoeve van welke groepen creeeren we werkgelegenheid in de stad, en hoe wordt die werkgelegenheid in de vorm van bedrij ven opgezet?. En ook: hoe kan er een evenwicht ontstaan tussen woon- en werkfuncties? Nu blijkt het zo te zijn, dat in Am- sterdam een dergelijke totaal-visie geheel ontbreekt. Er is een ambtelijke molen, die doordraait, en waarin deelbeslissingen worden genomen, die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Als voorbeeld werd oa genoemd, dat er bij het Zeeburgereiland nu al een tunnel wordt gebouwd voor een sneltram die daar zou moeten komen voor de bewoners, terwijl de bestemming van het eiland officieel nog moet worden vsstgesteld!. Een van de sprekers gaf aan, dat in Amsterdam in feite visies op deelter- reinen worden ontwikkeld door gespecialiseerde afdelingen van ambtenaren, die geen rekening houden met het totaal. Integratie van die verschillende beleidsterreinen in een visie vindt niet plaats. Professor Lambooy zei het zo: de ontwikkelingen in Amsterdam zijn zodanig dat deze stad in feite niet een structuurplan heeft voor de ekonomie. De ekonomie is onderdeel van de ruimtelijke plannen. Er is geen ruimtelijk ekonomisch plan waarin, uitgaande van ekonomische functies, en de logistieke analyses, een behoeftenlijstje is opgezet.

Vaak wordt ad-hoc per gebied gewerkt of het wordt helemaal afhankelijk gemaakt van woningbouw. Deze eenzijdige gerichtheid van het Amsterdamse beleid op woningbouw versterkt ook effecten in het kader van het marktmechanisme: de woonfunctie in de binnenstad overvleugeld de werkfunctie, en verdringt deze, omdat door de grote vraag naar woningen er voor een vierkante meter wonen inmiddels op sommige plaatsen meer betaald wordt dan voor een vierkante meter kantoor. Daarom worden bedrijven door partikuliere woningen verdrongen. Bedrijven willen echter graag in de binnenstad zitten: aan de rand van Amsterdam, waar veel bedrijven naartoe verhuizen, is kantoorruimte over, in de binnenstad is een groot tekort aan kantoorruimte. Door het Amsterdamse beleid en de werking van het marktmechanisme worden werken en wonen nog steeds sterk gescheiden, hetgeen weer gevolgen heeft voor de vervoersstromen. De lobby van het bedrijfsleven speelt handig op deze situatie in. Bedrijven of groepen van bedrijven proberen met verschillende argumenten erdoor te drukken, dat met hun specifieke bedrijfsbelangen rekening wordt gehouden. Zo zeggen de bedrijven die nu op het Zeeburgereiland zitten en die daar willen blijven: "Nieuw Oost komt er toch, evenals allerlei snelwegen, trams en spoorverbinden en de ontwikkeling van de IJ-oevers, dan is het zeeburgereiland in dit geheel een steeds belangrijker knooppunt, waar bedrijven gevestigd moeten zijn, dichtbij de stad, die afval verwerken, bouwmaterialen aanvoeren en rioolwater zuiveren". Terwijl over al die projekten nog moet worden beslist!. Zo spelen de bedrijven dus handig in op de nauwelijks te beinvloeden ambtelijke doorloop. Maar ook chan-tage wordt niet geschuwd: "als wij moeten verhuizen, dan gaan we ver weg, en dan kost dat 60 miljoen, en dat konden we wel eens gaan verhalen op de gemeente Amsterdam, we eisen in ieder geval schadevergoeding, en als we mogen blijven zitten, inves- teren we veel in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse. Zo ontstaat er in mijn ogen een congsi van lobbyende bedrijven, amtenaren en politici, die beslissingen nemen op deelterreinen, waarbij niemand een totaal-overzicht heeft. De conclusie kan luiden, dat de ekonomische ontwikkeling van de regio amsterdam ondergeschikt gemaakt is aan de ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een soort ad-hoc beleid wordt gevoerd: we kijken waar bedrijven zich vestigen, en gaan dan nadenken over wat we daarmee doen, of er wordt op grond van niet-ekono mische overwegingen ergens een bedrijfsterrein gepland. (een voorbeeld daarvan is volgens mij ook de IJ-markt).

Vanuit ekonomisch oogpunt gezien zijn de miljardeninvesteringen die amsterdam aan het plannen is slecht onderbouwd en de werkgelegenheid lijkt al helemaal een ondergeschikte rol te spelen, ondanks fraaie woorden in beleidsnota's waar men het tegendeel poogt aan te tonen. Het gemeentebeleid is een rommelig zooitje en met name de Amsterdammers, die op een minimum leven, zijn hiervan de dupe. De verschillende miljardeninvesteringen hebben zo hun gevolgen voor met name mensen met een minimuminkomen. Tegenover de vele investeringen staan forse bezuinigingen op de gemeentebegroting om alles te financieren. Er heerst een grote strukturele werk­loosheid, die met al die investeringen niet lijkt te worden opgelost. Daarom wil de gemeente via het plan Scheaffer werkgele­genheid scheppen; daar is echter dan vervolgens weer geen geld voor. De bezuinigingen en de investeringsinspanningen leiden tot hogere lasten voor de burgers, die indirect zijn, dwz iedereen moet bepaalde belastingen betalen ongeacht de hoogte van het inkomen. Voor de sociale woningbouw (stadsverniewuing ) is geen geld meer.

Ik had daar nu nog geen tijd voor, maar het lijkt me, dat we ons moeten afvragen, of er in Amsterdam sprake is van gettovorming, segregatie, tweedeling, onderklasse, sociaal isolement van bepaalde groepen en of dit steeds sterker wordt en wat de effec­ten zijn van het overheidsbeleid in dit opzicht. Daarvoor is het allerleerst noodzakelijk, de verschillende begrippen goed te definieren. Op Amsterdams niveau zijn mij wat dit betreft geen uitgebreide onderzoeken bekend.

Piet van der Lende

videoclip Bijstandsbond