Ook verschenen op Konfrontatie.nl
maandag, 14 maart 2022
Nederland kent een rijke traditie van activiteiten, die in een of meerdere opzichten het tegenbeeld zijn van het kapitalisme, waarbij (groepen) mensen concrete alternatieven proberen te ontwikkelen door de productie van goederen en diensten zelf ter hand nemen op basis van idealen als solidariteit, gelijkwaardigheid in de beslissingen, kleinschaligheid, milieuvriendelijkheid, afschaffing van loonarbeid, doorbreking van de scheiding tussen hoofd- en handarbeid, etc. Velen zien hierin een manier om van binnenuit het kapitalisme te hervormen. Is dat een reele optie?
Tine de Moor is van huis uit een historica die de opkomst en ondergang van initiatieven voor zelfbeheer en zelfregulering door burgers heeft bestudeerd. Ze noemt dat 'instituties voor collectieve actie'. Daarbij blijken er drie grote golven geweest te zijn in de West-Europese geschiedenis waarin mensen zelf het heft in handen namen, los van de staat en gedeeltelijk tegen het marktdenken in, waarbij ze groepsgewijs de productie van goederen en diensten en de regulering van de lokale samenleving vorm gaven.
De eerste golf van initiatieven ligt in de Middeleeuwen. Na ongeveer 1100 ontstonden in Nederland de steden en werden kooplieden steeds belangrijker in de handel. Ook werd de productie van niet-agrarische goederen, dus door ambachtslieden, in die steden geconcentreerd. De opkomst van de steden ging gepaard met een bevolkingsexplosie. Nieuwe moerasgebieden werden ontgonnen waarbij de boeren die dat deden niet langer meer horige van een heer wilden zijn, maar vrije boeren wensten te worden die pacht zouden gaan betalen.
Vanaf 1200 tot 1300 zien we dan de opkomst van gilden en markegenootschappen in de dorpen, met grond in gemeenschappelijk eigendom en gezamenlijk bestuurd, in burenhulpstructuren, en in het noorden van Nederland een grote mate van zelfstandigheid in het besturen van de samenleving in min of meer autonome gebieden, die niet meer onderworpen waren aan de principes van het leenstelsel. Omstreeks 1100 was er wel een rauw soort kapitalisme in opkomst in de groter wordende steden, al bleven veel rurale gebieden sterk op zelfvoorziening buiten de markt gericht. De opkomst van collectieve instituties was een reactie op de doorgeschoten marktwerking.
De tweede golf van initiatieven ligt aan het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste eeuw. Toen was er onder leiding van de liberalen een sterk doorgevoerde kapitalistische markteconomie, die veel ellende, armoede, verpaupering en desintegratie met zich meebracht. In de opkomende arbeidersbeweging werden nieuwe collectieve instituties opgericht, de vakbonden, die de rechten van de arbeiders moesten verdedigen. Maar daarnaast was er ook een nieuwe golf van initiatieven om in zelfbeheer de productie van goederen en diensten weer ter hand te nemen buiten de kapitalistische markteconomie om, of om als groep in die markteconomie sterker te staan tegenover puur kapitalistische producenten.
Zo kwam de cooperatieve gedachte op. Kleine ondernemers, bijvoorbeeld boeren, richtten cooperaties op om via samenwerking de leverantie van grondstoffen, verzekeringen tegen bedrijfsrisico's en de afzet van producten te organiseren, zodat ze puur kapitalistische ondernemingen beter konden beconcurreren en de opbrengsten van hun bedrijfsvoering aan hen zelf ten goede kwamen en niet verdwenen in de zakken van de rijken. Ook deze tweede golf van initiatieven is dus een reactie op de sterk doorgevoerde, rauwe kapitalistische markteconomie.
Volgens De Moor staan we nu aan het begin van een derde golf. Cooperatieve samenwerkingsverbanden, broodfondsen voor zzp-ers, woon-werk gemeenschappen, collectieven voor de productie van duurzame energie en dergelijke schieten als paddenstoelen uit de grond. Dergelijke initiatieven zijn er bijvoorbeeld ook veel in de zorg. De Moor produceert statistieken waaruit die derde golf blijkt. Bijvoorbeeld de sterke toename van het aantal cooperatieve samenwerkingsverbanden sinds 2005.
De Moor ziet naar aanleiding van de derde golf wat al te rooskleurig een nieuwe samenleving opdoemen, waarin staat, markt en collectieve instituties elkaar zouden aanvullen en waarbij een grotere sociale rechtvaardigheid bereikt zou worden. Een opbouw- en welzijnsorganisatie als stichting Omslag focust sterk op wat zij noemen sociaal ondernemers. Van de website: 'Sociaal ondernemers nemen het initiatief om werk toegankelijk te maken voor iedereen. Zij stellen het doel (werk) voor de winst en investeren in mensen. De Europese Commissie stimuleert. Nu moeten we de omslag maken'.
Laten we eens een schatting maken van hoe groot de beweging is die Tine de Moor en de stichting Omslag naar voren halen. Sociaal ondernemen is de laatste jaren sterk in opkomst. In vijf jaar tijd groeide het aantal bedrijven in Nederland met 80 procent tot circa 5000 in 2019, blijkt uit de Social Enterprise Monitor 2019. Maar Nederland kent maar liefst 1.9 miljoen bedrijven (CBS 2020). De meeste sociale ondernemingen hebben tussen de 2 en 10 mensen in dienst (51%).
Ondanks de sterke groei maken sociale ondernemingen, die voor 46% als sociale doelstelling hebben gehandicapten en langdurig werklozen in dienst te nemen, slechts een zeer klein deel uit van de totale economie. Zij helpen -dikwijls met grote loonkostensubsidies- slechts tussen de 10.000 en 50.000 mensen aan het werk op een beroepsbevolking van 9,7 miljoen. Dit zet geen zoden aan de dijk en heeft geen invloed op macro-ontwikkelingen op het gebied van werkgelegenheid, werkloosheid en arbeidsmarkt.
Bovendien zijn in dergelijke sociale ondernemingen de werkwijzen soms aanvechtbaar, zoals de verspreiding van de werk-werk ideologie en het traditionele arbeidsethos, waarbij eraan voorbijgegaan wordt dat velen niet kunnen werken in betaald werk en waarbij de arbeidsvoorwaarden soms slecht zijn, zoals het werken met behoud van uitkering. We zijn dan ook zeer ver verwijderd van de omslag waar stichting Omslag voor pleit. Zelfs als de huidige sterke groei zich doorzet zijn we nog decennia verwijderd van een beetje invloed op de macro-ontwikkelingen.
Maar er kunnen ook andere doelstellingen zijn dan mensen aan het werk helpen, bijvoorbeeld in een cooperatie de energiebesteding ter hand nemen. Hoeveel cooperaties zijn er in Nederland, waarvan Tine de Moor zegt dat hun aantal sterk toeneemt? De Nationale Cooperatieve Raad (NCR) geeft de volgende cijfers. Er waren in 2020 3309 cooperaties actief in Nederland. Dit is een toename van 778 ten opzichte van 2016: ruim 30%. Tine de Moor haalt deze toename aan.
In het eerste kwartaal was er een totaal van 9304 ingeschreven cooperaties. Hiervan is een groot deel (64%) aangemerkt als 'niet cooperatief actief'. Deze cooperaties bevatten geen of zeer beperkte economische activiteiten, zijn niet cooperatief georienteerd en/of zijn niet zichtbaar. Soms bestaan deze uit financiele holdings of zijn ze als investeringsvehikel of om fiscale redenen ingeschreven als cooperatie.
De Energie sector is het meest gegroeid ten opzichte van 2016, met maar liefst 152 procent. Onder deze sector vallen cooperaties die zich richten op duurzaamheid, windenergie, zonnepanelen en biomassa. Deze cooperaties zijn vaak opgericht door burgers en/of agrariers die op eigen initiatief duurzame energie willen opwekken. Afgezet tegen het totale aantal bedrijven in Nederland is ook vanuit deze gezichtshoek het aantal bedrijven in cooperatieve vorm beperkt.
Laten we er nog op een andere manier naar kijken, bijvoorbeeld de voedselproductie. Wereldwijd was in 2019 ongeveer 72,3 miljoen hectare van alle landbouwgrond in gebruik voor biologische landbouw. Daarmee kwam het uit op een percentage van 1,5% van alle wereldwijde landbouwgrond. Het aandeel biologisch bewerkte landbouwgrond in Europa was in 2019 3,3% (16.5 miljoen hectare), in de Europese Unie 8,1% (14.6 miljoen hectare). In 2016 waren er 295.577 producenten. Qua landbouwareaal dat biologisch beplant wordt loopt Nederland met 4% (80.000 hectare) in 2021 achter op de rest van Europa. Begin 2021 telde Nederland 2115 landbouwbedrijven die biologisch gecertificeerd zijn bij Skal Biocontrole. Nederland telde in 2014 ongeveer 350 biologische melkveehouders. In 2017 was dit aantal gestegen naar 481.
Al deze cijfers zijn weliswaar een ruwe indicatie van het aantal ondernemingen die mooie doelstellingen bij hun productie hebben, zoals milieuvriendelijk produceren, werklozen aan het werk helpen, alternatieve energie produceren, democratie en zeggenschap over de productie, etc. maar ze maken wel duidelijk dat een alternatieve manier van produceren slechts een marginale rol speelt in de totale economie. We zijn wel zeer ver verwijderd van het ideaal van Tine de Moor, waarin naar aanleiding van de derde golf van initiatieven een nieuwe samenleving ontstaat, waarin staat, markt en collectieve instituties elkaar zouden aanvullen en waarbij een grotere sociale rechtvaardigheid bereikt zou worden.
Ook als de huidige groei doorzet zijn we nog vele decennia op zijn minst verwijderd van dat ideaal. De Moor overdrijft de invloed van de huidige golf van initiatieven. Het is onvergelijkbaar met de structuren in de Middeleeuwen, toen de gilden en de markegenootschappen in Noord-Nederland een groot deel van de productie uitmaakten en integraal onderdeel waren van de samenleving. Mijn conclusie is, dat het opzetten van sociale ondernemingen een mooie doelstelling is, maar weinig invloed heeft op de hoofdmanier waarop goederen en diensten geproduceerd worden in het kapitalisme.
Piet van der Lende