Bijten op een Houtje of blaffen naar een ambtenaar
De Werklozen Belangen Vereniging en de Bijstandsbond hebben een
brochure uitgebracht over hoe bijstandstrekkers met creatieve
oplossingen kunnen proberen het hoofd financieel boven water te
houden. De brochure heet: Bijten op een Houtje of Blaffen naar
eem Abtenaar. De brochure werd gepresenteerd op Prinsjesdag, met
een galgenmaal bij het afscheid van de verzorgingsstaat.
Het galgenmaal werd gehouden tijdesn een bezetting van het
rayonkantoor van de sociale dienst op de Herengracht.
De afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid uitgedrukt in
arbeidsjaren, niet toegenomen. We leven al decennia lang in een
land met een permanente massa-werkloosheid. Voortdurende bezuini-
gingen op de uitkeringen hebben het tij niet kunnen keren; meer
werkgelegenheid is er over een langere periode gezien niet
gekomen. De bezuinigingen op de uitkeringen hebben bij de mensen
op het minimum geleid tot een forse achteruitgang in koopkracht.
Bovendien is de armoede toegenomen omdat de groep mensen met een
minimaal inkomen steeds meer toeneemt. Voorzichtige schattingen
spreken over een achteruitgang in koopkracht van vijftien procent
in 10 jaar; Konsumentenkontakt concludeert in een onderzoek, dat
de minima er alleen al vorig jaar 5,5% op achteruit zijn gegaan.
Politici falen in het uitdenken van oplossingen, hoewel die
voortdurend vanuit de samenleving worden aangedragen. Bezuinigin-
gen van 20% nominaal op de laagste uitkeringen wordt door steeds
meer partijen en adviescommissies als een reele optie gezien. En
ondertussen worden de inkomensverschillen steeds groter. De
rijken worden rijker, de armen armer. Veel mensen kunnen bij het
huidige bijstandsniveau het hoofd financieel al niet boven water
houden, uitzicht op werk is er voor velen niet. Daarom zoeken
mensen naar creatieve oplossingen, om er wat geld bij te krijgen
om rond te kunnen komen en door zinvol vrijwilligerswerk te gaan
doen zonder toestemming van en buiten het woud van regels van de
sociale dienst om. Of door een scholing te volgen, zonder toe-
stemming van de sociale dienst. (iemand die ons kan uitleggen
welke scholing volgens de sociale dienst wel mag, en welke
niet?). Voorbeelden van creatieve oplossingen.
De WBVA en de VBA hebben een brochure uitgebracht, waarin deze en
andere creatieve oplossingen aan de orde komen. We hebben dat in
de eerste plaats gedaan, om de uitkeringsgerechtigden die steeds
meer in moeilijkheden komen adviezen te geven over hoe ze die
kunnen oplossen, over hoe ze hun krappe uitkering kunnen aanvul-
len en hoe ze zich tegenover de bureaucratische belemmeringen om
zinvol bezig te zijn kunnen opstellen. (Het gaat er dus niet
alleen om, uitkering aanvullen, maar ook om belemmeringen zinvol
bezig te zijn.)
Tegelijkertijd heeft het uitbrengen van de brochure een demon-
stratief karakter; we willen ermee laten zien, dat de uitkeringen
te laag zijn, en dat een heleboel mensen niet meer wachten tot ze
verhoogd worden, maar hun recht nemen. We willen ook laten zien,
dat het principe van de bijstandswet, dat je alle aktiviteiten en
inkomsten die er eventueel naast je uitkering nog zijn moet
inleveren, op zich een belemmering zijn voor mensen om zich te
ontplooien; het akkoord tussen de VNG en Wallage, waarbij je je
hele doopceel moet lichten voor de ambtenaar en alleen met
zijn/haar toestemming dingen mag doen zal die bureaucratische
belemmeringen alleen maar versterken.
We zien de creatieve oplossingen niet alleen als een directe
oplossing voor je problemen, doordat de uitkering iets ruimer
wordt; zij zijn ook bedoeld om te ontkomen aan de perspectief-
looshied die nu voor individueen en voor de maatschappij bestaat,
een perspectiefloosheid die door de bijstandswet in stand wordt
gehouden.
De creatieve oplossingen die wij in de brochure aandragen zijn
onderdeel van een bredere strijd; dat er (langdurig) werklozen
zijn, die hun bijstandsuitkering als een soort basisinkomen zijn
gaan beschouwen vinden wij geen probleem, maar een oplossing,
zoals kraken geen probleem is maar een oplossing. Wij zijn
voorstander van de ontkoppeling van arbeid en inkomen, dat is
voor ons niet alleen een doel veraf, we willen daar heel konkreet
nu al in ons leven een begin mee maken, door vrijwilligerswerk te
doen, kleine bedrijfjes te starten en ander voor ons en voor de
maatschappij zinvol werk te doen onder acceptabele arbeidsvoor-
waarden. In feite is er doordat veel mensen zonder enig perspec-
tief op werk een uitkering hebben al een loskoppeling van arbeid
en inkomen. Hoe je leeft en wat je ermee doet wordt dan niet meer
bepaald door het geld wat je ermee verdient, maar door hoe zinnig
nodig, leuk en leerzaam je het vindt. Daarom staat deze brochure
voor ons in het teken van de strijd voor de realisering van
allerlei andere doelen:
- tegen de sollicitatieplicht
- tegen het arbeidsethos; de moraal dat een mens slechts respect
verdient om wat hij/zij doet, waarbij alleen betaalde arbeid
telt.
- voor gelijke verdeling van verzorgend en huishoudelijk werk
over mannen en vrouwen
- voor een gelijke deelname van vrouwen en zwarte mensen in alle
maatschappelijke sektoren.
- tegen milieuvervuiling en uitbuiting van de derde wereld.
- voor een gegarandeerd individueel leefbaar inkomen.
Brochure bestellen?
Maak fl 5,- over op giro 2146793 van de Werklozen belangen
Vereniging te Amsterdam ovv 'bestelling bijten op een houtje.'
Nieuws, commentaren en aankondigingen van de Bijstandsbond. Op deze blog vindt u alle informatie over de Bijstandsbond. Telefoon: 020-6898806. Whatt's App, Telegram en Signal 06-20367458. Algemeen spreekuur di en do van 11.00 uur tot 16.00 uur. Advocaat Mark van Hoof aanwezig di en do van 13.00 uur tot 14.00 uur. 06-47816228. info@bijstandsbond.org.
dinsdag 21 september 1993
woensdag 16 juni 1993
Het nieuwe blad: KABAM
Het nieuwe blad: KABAM.
Enige maanden geleden besloten de Vereniging Bijstandsbond
Amsterdam (VBA), De Werklozen Belangen Vereniging (WBVA) en het
Komitee Vrouwen en de Bijstand (VIB) gezamenlijk een maandblad te
gaan uitgeven.
Het resultaat van dit besluit was KABAM, Krant voor Aktieve
Baanlozen in AMsterdam.
Tot augustus 1993 gaf de WBVA een maandblad uit, de Baanbreker,
in een oplage van 400 exemplaren. De Baanbreker verscheen ruim
vier jaar.
De VBA gaf een kwartaalblad uit, de Bijprater, die gedurende 15
jaar verscheen, eveneens in een oplage van 400 exemplaren.
Het Komitee VIB gaf geen eigen periodiek uit, maar wel allerlei
brochures, waarin vrouwen werden voorgelicht over hun rechten en
plichten wanneer ze een uitkering hebben bij de sociale dienst.
Medewerkers van de drie genoemde organisaties werkten al regelma-
tig samen bij allerlei aktiviteiten (bijvoorbeeld het galgemaal
bij het rayonkantoor van de sociale dienst op de Herengracht). We
kwamen elkaar vaak tegen bij allerlei konferenties, manifestaties
en studiedagen. Ook was er regelmatig overleg over problemen van
uitkeringsgerechtigden, die we op het spreekuur tegenkwamen.
Daarbij bleek dat in de drie organisaties in verregaande mate
gelijk gedacht werd, waar het ging om de kritiek op de afbraak
van de sociale zekerheid en de alternatieven die voor de vastge-
lopen verzorgingsstaat naar voren moeten worden gebracht. De
Bijprater en de Baanbreker overlapten elkaar ook al dikwijls.
Hoewel de drie organisaties elk hun eigen ontstaansgeschiedenis,
prioriteiten en achterban hebben, leek het ons toch logisch, de
samenwerking verder uit te breiden door het gezamenlijk uitbren-
gen van een maandblad. Daardoor kunnen de kosten worden gedeeld,
en zijn er meer medewerkers beschikbaar voor het schrijven, de
lay-out en de verspreiding van het blad. Het bleek nu zelfs moge-
lijk vaker een nummer van 12 pagina's uit te brengen en een
steunkleur in te voeren.
We hebben bij de samenwerking gekozen voor een open structuur,
met respect voor elkaars eigenheid. De samenwerking is zo opge-
zet, dat ook andere organisaties van uitkeringsgerechtigden zich
kunnen aansluiten als ze dat willen.
Het kombineren van de specifieke deskundigheid van de verschil-
lende groepen zal de kwaliteit van dit nieuwe maandblad ten goede
komen. We hopen dat het blad een belangrijke functie zal vervul-
len in het kontakt tussen de achterban van de organisaties en de
bestuursleden/vrijwilligers.
Leden en donateurs van de drie bovengenoemde organisaties krijgen
KABAM automatisch in de bus.
Enige maanden geleden besloten de Vereniging Bijstandsbond
Amsterdam (VBA), De Werklozen Belangen Vereniging (WBVA) en het
Komitee Vrouwen en de Bijstand (VIB) gezamenlijk een maandblad te
gaan uitgeven.
Het resultaat van dit besluit was KABAM, Krant voor Aktieve
Baanlozen in AMsterdam.
Tot augustus 1993 gaf de WBVA een maandblad uit, de Baanbreker,
in een oplage van 400 exemplaren. De Baanbreker verscheen ruim
vier jaar.
De VBA gaf een kwartaalblad uit, de Bijprater, die gedurende 15
jaar verscheen, eveneens in een oplage van 400 exemplaren.
Het Komitee VIB gaf geen eigen periodiek uit, maar wel allerlei
brochures, waarin vrouwen werden voorgelicht over hun rechten en
plichten wanneer ze een uitkering hebben bij de sociale dienst.
Medewerkers van de drie genoemde organisaties werkten al regelma-
tig samen bij allerlei aktiviteiten (bijvoorbeeld het galgemaal
bij het rayonkantoor van de sociale dienst op de Herengracht). We
kwamen elkaar vaak tegen bij allerlei konferenties, manifestaties
en studiedagen. Ook was er regelmatig overleg over problemen van
uitkeringsgerechtigden, die we op het spreekuur tegenkwamen.
Daarbij bleek dat in de drie organisaties in verregaande mate
gelijk gedacht werd, waar het ging om de kritiek op de afbraak
van de sociale zekerheid en de alternatieven die voor de vastge-
lopen verzorgingsstaat naar voren moeten worden gebracht. De
Bijprater en de Baanbreker overlapten elkaar ook al dikwijls.
Hoewel de drie organisaties elk hun eigen ontstaansgeschiedenis,
prioriteiten en achterban hebben, leek het ons toch logisch, de
samenwerking verder uit te breiden door het gezamenlijk uitbren-
gen van een maandblad. Daardoor kunnen de kosten worden gedeeld,
en zijn er meer medewerkers beschikbaar voor het schrijven, de
lay-out en de verspreiding van het blad. Het bleek nu zelfs moge-
lijk vaker een nummer van 12 pagina's uit te brengen en een
steunkleur in te voeren.
We hebben bij de samenwerking gekozen voor een open structuur,
met respect voor elkaars eigenheid. De samenwerking is zo opge-
zet, dat ook andere organisaties van uitkeringsgerechtigden zich
kunnen aansluiten als ze dat willen.
Het kombineren van de specifieke deskundigheid van de verschil-
lende groepen zal de kwaliteit van dit nieuwe maandblad ten goede
komen. We hopen dat het blad een belangrijke functie zal vervul-
len in het kontakt tussen de achterban van de organisaties en de
bestuursleden/vrijwilligers.
Leden en donateurs van de drie bovengenoemde organisaties krijgen
KABAM automatisch in de bus.
Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam
Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis
van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam.
Het boek kan worden besteld door fl 10,- over te maken op giro
2146793 tnv WBVA Amsterdam ovv bestelling werklozen in aktie.
Hoofdstuk 18
Conclusies
In de afgelopen periode heeft de overheid gestreefd naar algehele
loonmatiging. Dit komt tot uiting in de loonmaatregelen die de
diverse kabinetten hebben genomen. Verder was er bevriezing van
de uitkeringen, en zelfs een korting in 1983. Daarnaast kan het
beleid worden ingedeeld in twee fasen. In de eerste fase, die
afliep met de parlementaire enquete over het Rijn Schelde/
Verolme concern, was er een vergroting of handhaving van het
financieringstekort en bij Den Uyl zelfs pogingen tot een gerich-
te stimulering van de investeringen. Verder was er in de zeventi-
ger jaren zowel bij het kabinet Den Uyl als bij het kabinet van
Agt I een gerichte steunverlening aan individuele bedrijven. Dit
laatste betekende een grootscheepse overheveling van kapitaal
naar het bedrijfsleven. In deze periode trokken ondernemers hun
kapitaal terug uit verliesgevende bedrijfstakken. Juist die
steunverlening van de overheid maakte dit mogelijk. In de tweede
fase streefde de overheid naar steunverlening aan bedrijven die
winstgevend waren en technologisch vernieuwend. De individuele
steunverlening van verliesgevende bedrijven werd stopgezet
Daarnaast streefde men naar een algehele lastenverlichting voor
de bedrijven en een in ere herstellen van het marktmechanisme.
Het overheidstekort werd teruggedrongen, evenals de collectieve
lastendruk. Bezuinigingen op bepaalde overheidsuitgaven waren in
deze periode het sleutelwoord. De gehele periode overziende kan
worden gesteld, dat de overheid heeft gestreefd naar een beleid,
waarbij het terugtrekken van kapitaal uit bepaald bedrijfstakken
en de herinvestering in andere sociaal acceptabel werd gemaakt
door de scherpste kantjes van de sociale gevolgen wat af te
slijpen. Dit heeft echter wel geleid tot een grote armoede in de
maatschappij. Honderdduizenden arbeidskrachten werden afgedankt
en in de bijstand of de WAO geschoven. Voor hen was er geen
perspectief meer in de moderne dienstverleningsmaatschappij, die
sinds het begin van de jaren tachtig was ontstaan.
Kapitaal moest de afgelopen twintig jaar in beide perioden
beschikbaar komen voor de grote ondernemingen om hun beleid te
kunnen uitvoeren. Het overschot op de arbeidsmarkt heeft een
neerwaartse invloed gehad op de lonen in het algemeen. Het
overschot aan arbeidskrachten was in Nederland relatief groot
omdat de daling van de vraag naar arbeid samenviel met een
versnelling van de groei van het arbeidsaanbod als gevolg van de
"Babyboom" en de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. De
arbeidersgroepen, die in de traditionele industri‰le sector een
goed stelsel van arbeidsvoorwaarden hadden opgebouwd, werden
afgedankt en in de dienstensector vervangen door goedkopere
jongeren en vrouwen met (flexibele) deeltijdkontrakten. Verschil-
lende onderzoekers, zoals Elfring en Kloosterman, bevestigen deze
ontwikkeling. "Deze specifieke kombinatie van enerzijds een
herstrukturering van de Nederlandse ekonomie en anderzijds de
komst van een grote groep nieuwkomers heeft een snelle vervanging
van hoger-door lagerbetaalden mogelijk gemaakt. Jongeren en
vrouwen waren in het algemeen goedkopere arbeidskrachten". Met
andere woorden: Hiermee kon de onmogelijkheid van een algehele
loonsverlaging worden omzeild. Overigens deel ik verschillende
opvattingen van Kloosterman en Elfring niet. Zij zijn optimis-
tisch over de werkgelegenheid die de post-industri‰le samenleving
tot stand zou brengen. Ik vind dat niet. Het meest schokkende is,
dat het arbeidsvolume van de bedrijven in 1970 3.400.000 mensja-
ren bedroeg, en dat dit in 1988 nog steeds zo was. Met andere
woorden: in de afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid niet
toegenomen. Daar staat tegenover, dat het aantal werkzoekenden oa
door de groei van de bevolking sterk is gestegen. Met andere
woorden; volledige werkgelegenheid door ekonomische groei en
daling van de lonen is een illusie, tenzij de beroepsbevolking
kleiner wordt.
werklozengroepen
In de inleiding heb ik enkele vragen gesteld over de opvattingen
en de strategie van de werklozengroepen. In dit laatste hoofdstuk
wil ik die vragen nog eens langs lopen en trachten te beantwoor-
den. De eerste vraag was: in welk theoretisch kader plaatsten de
aktivisten van de WBVA de werkloosheid, en welke veranderingen
zijn er in hun zienswijze opgetreden?. De werklozengroepen die de
afgelopen twintig jaar aktief waren, hebben vanuit verschillende
ideologie‰n kritiek geleverd op het overheidsbeleid. Centraal
stond daarbij de kritiek op de uitgangspunten van het ekonomisch
model, dat door den Hartog en Tsjan in 1974 was ontwikkeld: de
voortdurende loonmatiging zou niet leiden tot meer werkgelegen-
heid, er waren geen garanties dat het ook maar iets zou opleveren
voor de vele werklozen.
De aktiecomit‚'s van werklozen gingen in eerste instantie uit van
de marxistische onderbestedingsteorie: om de werkloosheid te
bestrijden zou zowel een verhoging van de lonen als de uitkerin-
gen noodzakelijk zijn; verlaging ervan zou leiden tot verminde-
ring van de consumptie en onderbesteding, zodat de werkloosheid
zou toenemen en de ekonomie terecht zou komen in een spiraal naar
beneden. De opvatting overheerste, dat volledige werkgelegenheid
nog bereikbaar was. Een aantal van 200.000 werklozen vonden de
wbv's en werklozen actiecomit‚'s al schandelijk, zij konden zich
niet voorstellen, dat de werkloosheid nog veel desastreuzer
vormen zou aannemen. Protesten tegen de toenemende armoede in de
maatschappij en akties voor verhoging van de uitkeringen bleven
ook in de jaren tachtig bestaan. Naarmate de werkloosheid struc-
tureler en massaler werd, raakten de werklozengroepen echter
steeds meer overtuigd van de onmogelijkheid, ooit nog weer
volledige werkgelegenheid te bereiken; er kwam kritiek op het
arbeidsethos, waarbij betaalde arbeid als het alleen zalig
makende werd beschouwd. Ook vrijwilligerswerk kon zinvol zijn.
Mede onder invloed van de vrouwenbeweging en de comit‚'s Vrouwen
in de Bijstand werd meer de nadruk gelegd op de herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid en een opwaardering van het vrij-
willigerswerk. En bovendien, waarom zou je strijden voor het
openhouden van fabrieken, die milieuvervuilende produkten maakten
terwijl de arbeidsvoorwaarden in die fabrieken zeer slecht waren?
Dat leidde tot kritiek op het produktiestelsel, waarbij werklozen
zeiden: we gaan zelf wel zinvol werk zoeken en op basis van eigen
uitgangspunten samenwerken met anderen. De werklozengroepen in de
zeventiger jaren voerden aktie tegen de uitholling van het begrip
passende arbeid en het opleggen van strafkortingen. Dit gebeurde
vanuit het idee, dat het werklozenleger een loondrukkende werking
had, en dat het in het belang van werklozen en werkenden was, te
voorkomen dat werklozen gedwongen zouden worden werk beneden de
geldende arbeidsvoorwaarden aan te nemen. De sollicitatieplicht
als zodanig werd niet ter diskussie gesteld. Pas in de tachtiger
jaren kwam in de uitkeringsgerechtigdenbeweging de diskussie over
een drastische hervorming van het sociale zekerheidsstelsel,
waarbij werd nagedacht over de invoering van een basisinkomen.
Ook vanuit de WBVA werd de sollicitatieplicht ter diskussie
gesteld. Er werd echter niet expliciet gekozen voor een basisin-
komen.
organisatievormen
De tweede vraag die ik in de inleiding stelde heeft betrekking op
de organisatievorm die men koos om de grote groep van werklozen
en andere uitkeringsgerechtigden te bereiken. In eerste instantie
werd gekozen voor de vorm van het actiecomit‚, dat geen op
schrift gestelde formele besluitvormingsprocedures kende en
waarbij snel kon worden gereageerd op politieke ontwikkelingen
via gerichte, kort durende acties. De actiecomit‚'s waren bedoeld
om zowel de overheid als de vakbonden onder druk te zetten
middels piket-lines, manifestaties en demonstraties. De aktivis-
ten van de comit‚'s probeerden daarbij de solidariteit tussen
werkenden en werklozen te organiseren en als intermediair op te
treden tussen georganiseerden en ongeorganiseerden. De laatste
groep wilden de comitees ook lid maken van een vakbond. De
comit‚'s waren echter niet bedoeld als een duurzame organisatie
naast de vakbonden; veel aktivisten van de comit‚'s waren lid van
beide. Er werd gestreefd naar een coalitie met werkenden omdat
werklozen en werkenden uiteindelijk dezelfde belangen zouden
hebben. Er werden vooral offensieve eisen gesteld voor een
verbetering van de materi‰le positie van werklozen, zoals de
akties voor een duurtetoeslag lieten zien. Daarnaast werd aktie
gevoerd om de werklozen uit de bijstand te houden.
In 1977 werden overal Werklozen Belangen Verenigingen opgericht.
Vanaf 1977 komt een ontwikkeling op gang, waarbij de werklozen-
groepen steeds losser kwamen te staan ten opzichte van de vakbe-
weging. De verenigingsvorm had de bedoeling, duurzamer organisa-
tievormen buiten de vakbeweging tot stand te brengen, zodat
middels geformaliseerde, demokratische besluitvormingsprocedures
en grote ledenbestanden ook op de langere termijn vanuit een
onafhankelijke positie aktie gevoerd kon worden voor de belangen
van uitkeringsgerechtigden. De banden met de vakbeweging werden
echter niet geheel verbroken; nog steeds bleven de verenigingen
streven naar een grote coalitie tussen werkenden en uitkeringsge-
rechtigden. De eisen werden echter defensiever: van "geen werklo-
zen naar de bijstand" naar: "handen af van de sociale verworven-
heden". De WBVA had in de beginperiode ongeveer 1500 leden.
Landelijk waren zo'n 6000 uitkeringsgerechtigden bij een WBV
aangesloten. Het in stand houden of zelfs uitbreiden van een
dergelijke onafhankelijke beweging is echter mislukt. Naarmate de
bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de uitkeringen voortgin-
gen, werden steeds meer mensen uit het arbeidsproces gestoten.
Deze mensen waren verdeeld over verschillende sociale verzeke-
ringswetten en de groepen hadden een verschillende historische
achtergrond en specifieke belangen, die steeds meer naar voren
kwamen en hebben geleid tot een veelheid aan organisaties. De
landelijke WBV stortte geheel ineen en ook bij de WBVA was er een
teruggang in aktiviteiten. Er ontstonden meningsverschillen met
bijvoorbeeld het werkgelegenheidscomit‚ dat nog steeds streefde
naar het openhouden van bedrijven, die ten dode waren opgeschre-
ven. Aan het begin van de jaren tachtig ontstonden naast lande-
lijke organisaties van WAO-ers, vrouwen in de bijstand en werklo-
zen, actief in de Projecten Mensen Zonder Werk een veelheid van
lokale organisaties, die geen deel uitmaakten van een structureel
landelijk overleg. Ook de WBVA werd een meer lokale organisatie
die slechts incidentele kontakten onderhield met landelijke
organisaties. In die zin was er sprake van een lokale organisa-
tie, maar er kam m.i. niet worden gesteld, dat ook de eisen een
meer lokaal karakter droegen dan in de zeventiger jaren. In beide
decennia werd enerzijds gestreden tegen misstanden bij het
arbeidsbureau en de sociale dienst, terwijl ook werd geprotes-
teerd tegen landelijke ontwikkelingen. Alleen in de zeventiger
jaren gebeurde dat in min of meer duurzame landelijke samenwer-
kingsverbanden terwijl er in de tachtiger jaren slechts sprake
was van kortstondige samenwerking op landelijk niveau. Er trad
zoals reeds gezegd wel een verandering in eisen op, in de zin,
dat meer de nadruk werd gelegd op afschaffing van de sollicita-
tieplicht en een drastische herverdeling van betaald en onbetaald
werk, en een kritiek op het arbeidsethos. De WBVA beschouwde
zichzelf daarbij niet meer als een soort voorhoedeorganisatie in
verenigingsvorm, die probeerde zoveel mogelijk leden te werven en
aktie te voeren voor de belangen van de werklozen in het alge-
meen. Men ging de weg op, waarbij de WBVA werd gezien als een
voorziening met faciliteiten en betaalde krachten, en waarbij de
organisatie zich zou kunnen inzetten voor specifieke groepen
uitkeringsgerechtigden, die aktie wilden voeren voor hun speci-
fieke belangen. Daarbij benaderde men de werklozen niet meer als
een groep als geheel, maar schonk men aandacht aan specifieke
groepen, met name vrouwen en jongeren, en -via het Uitkerings-
front ook de belangen van mensen op het absolute minimum. Men
bleef zoeken naar mogelijkheden, om al die verschillende groepen
met elkaar te verenigen, zowel in WBVA verband als middels
"Platforms" en "Fronten". Eventuele coalities met werkenden in de
erkende vakbonden verdwenen geheel uit het zicht. Er werd meer
kontakt gezocht met andere min of meer autonome sociale bewegin-
gen, zoals vrouwenorganisaties, krakers, anti-militarisme groe-
pen. Deze coalities leidden tot kortstondige oplevingen van
akties van uitkeringsgerechtigden. De akties werden daarbij
radikaler, niet alleen maar manifestaties en demonstraties, maar
ook betaalstaken, bezettingen, en boycotacties. Pogingen, om
zelfstandig een duurzame samenwerking tot stand te brengen tussen
de verschillende groepen uitkeringsgerechtigden zijn zowel op
Amsterdams als landelijk niveau mislukt.
In de tachtiger jaren was er ook op Amsterdams niveau echter
sprake van verschillende organisatievormen. Toen de subsidie werd
stopgezet poogde de WBVA zich weer te ontwikkelen tot een belan-
genvereniging voor uitkeringsgerechtigden; de ledenwerving werd
weer ter hand genomen, en er werden weer meer algemene politieke
eisen gesteld. Wel bleef men zich richten op de specifieke
positie van vrouwen, jongeren en langdurig werklozen in de
bijstand, die allen op het minimum zaten. In de praktijk heeft de
WBVA in haar advieswerk vooral te maken met mensen in de bijstand
en dus met de sociale dienst. Er komen vrij weinig vragen binnen
van WW-ers en dus mensen die met bedrijfsverenigingen te maken
hebben.
Ondanks spraakmakende akties, is de WBVA er in de tweede helft
van de tachtiger jaren niet in geslaagd een wat grotere aanhang
te verwerven, zoals de WBVA die in haar beginperiode had. Toen in
1986 duidelijk werd, dat de gemeente twijfelde over verdere
subsidiering van de vereniging, was men niet in staat een effec-
tieve strategie op te zetten en aanhang te mobiliseren om te
voorkomen, dat men zou worden wegbezuinigd. Enerzijds wilde men
radikale akties tegen de heersende trend in het overheidsbeleid,
anderzijds wilde men de WBVA zien als een gesubsidieerde voorzie-
ning, waar uitkeringsgerechtigden terecht konden om aktie te gaan
voeren. In het kader van de bezuinigingen bij de overheid en de
door haar geformuleerde prioriteiten was voor zo'n vereniging
geen plaats meer, en het lukte niet, werklozen te mobiliseren
tegen het wegbezuinigen van (sociaal culturele) voorzieningen
voor deze groep. Ook de Projecten Mensen Zonder Werk werden
grotendeels wegbezuinigd.
Naast de WBVA waren er echter in de tachtiger jaren ook pogingen
tot andere organisatievormen. Het Krisis Komitee Oost zag zich-
zelf als een komitee van buurtbewoners, waarbij niet alleen
uitkeringsgerechtigden waren aangesloten. Alle mensen op een
minimum-dus ook een groot gedeelte van de werkenden en bijvoor-
beeld bejaarden- moesten vanuit een basisorganisatie op buurtni-
veau samen strijden om de bezuinigingen tegen te houden. Een
veelheid van eisen kon daarbij naar voren worden gebracht: op het
gebied van de sociale zekerheid en de sociale dienst, de gezond-
heidszorg, de bezuinigingen op buurtinstellingen, de legitimatie-
plicht, de hoge huren en gasprijzen.
Het KKO probeerde op die manier een bijdrage te leveren "aan het
verzet tegen onderdrukking, racisme, seksisme en milieuvernieti-
ging vanuit een onafhankelijke en demokratische basisbeweging".
Het KKO wees voorhoedeteori‰n daarbij van de hand. De verschil-
lende belangenorganisaties op buurtniveau moesten samen, ondanks
misschien verschillende uitgangspunten, werken aan bewustwording
van buurtbewoners en het opbouwen van een eigen alternatief. Het
KKO heeft zoals we zagen in 1986 geprobeerd de Prinsjesdag-
aktiedag beweging weer van de grond te krijgen, waarbij in
verschillende steden en buurten aktie werd gevoerd door samen-
werkingsverbanden van belangenorganisaties.
Het belang van coalities
Uitkeringsgerechtigden hebben de afgelopen twintig jaar geen
krachtige, massale sociale beweging in gang kunnen zetten.
Voorzover uitkeringsgerechtigdengroepen akties voerden waarbij
meer dan enkele tientallen tot enkele honderden mensen aanwezig
waren, gebeurde dit steeds in het kielzog van en gebruik makend
van de kracht van andere sociale bewegingen. In de zeventiger
jaren was er een coalitie met vakbonden en de CPN, die de werklo-
zencomit‚'s en later de WBV's enige invloed gaf. Daarna waren het
de samenwerking met de vrouwenbeweging en de kraakbeweging die
van belang waren. In de tweede helft van de tachtiger jaren vond
vooral een diskussie plaats over de toenemende armoede in de
maatschappij, omdat de kerken zich daarvoor gingen inzetten.
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over de resultaten van de vele
akties die zijn gevoerd. Wanneer het gaat om het overheidsbeleid
lijken die resultaten gering; de achtereenvolgende regeringen
gingen gestaag voort op de weg van de afbraak van de sociale
zekerheid. Bovendien lijken de resultaten van de verschillende
akties moeilijk te meten. Het is slechts zelden zo, dat uitke-
ringsgerechtigden aktie voerden voor een bepaalde eis, en dat
deze dan ook enige tijd daarna geheel of gedeeltelijk werd
ingewilligd. Alleen in de eerste helft van de zeventiger jaren
lijkt die relatie enigzins te bestaan. Toch hebben de verschil-
lende groepen naar mijn mening wel invloed uitgeoefend op de
overheid en de uitvoerende instanties. Het vele advieswerk dat
men heeft gedaan, akties zoals bezettingen, piket-lines e.d
hadden wel hun effekt op het beleid van de gemeenten, de uitvoe-
rende instanties en de opvattingen van ambtenaren. Een uitgebrei-
der onderzoek dan ik heb gedaan zou echter noodzakelijk zijn om
deze invloed nauwkeuriger vast te stellen. Een apart vraagstuk
daarbij is de invloed van kritische uitkeringsgerechtigden binnen
en buiten de erkende vakbonden op het beleid van die organisa-
ties.
van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam.
Het boek kan worden besteld door fl 10,- over te maken op giro
2146793 tnv WBVA Amsterdam ovv bestelling werklozen in aktie.
Hoofdstuk 18
Conclusies
In de afgelopen periode heeft de overheid gestreefd naar algehele
loonmatiging. Dit komt tot uiting in de loonmaatregelen die de
diverse kabinetten hebben genomen. Verder was er bevriezing van
de uitkeringen, en zelfs een korting in 1983. Daarnaast kan het
beleid worden ingedeeld in twee fasen. In de eerste fase, die
afliep met de parlementaire enquete over het Rijn Schelde/
Verolme concern, was er een vergroting of handhaving van het
financieringstekort en bij Den Uyl zelfs pogingen tot een gerich-
te stimulering van de investeringen. Verder was er in de zeventi-
ger jaren zowel bij het kabinet Den Uyl als bij het kabinet van
Agt I een gerichte steunverlening aan individuele bedrijven. Dit
laatste betekende een grootscheepse overheveling van kapitaal
naar het bedrijfsleven. In deze periode trokken ondernemers hun
kapitaal terug uit verliesgevende bedrijfstakken. Juist die
steunverlening van de overheid maakte dit mogelijk. In de tweede
fase streefde de overheid naar steunverlening aan bedrijven die
winstgevend waren en technologisch vernieuwend. De individuele
steunverlening van verliesgevende bedrijven werd stopgezet
Daarnaast streefde men naar een algehele lastenverlichting voor
de bedrijven en een in ere herstellen van het marktmechanisme.
Het overheidstekort werd teruggedrongen, evenals de collectieve
lastendruk. Bezuinigingen op bepaalde overheidsuitgaven waren in
deze periode het sleutelwoord. De gehele periode overziende kan
worden gesteld, dat de overheid heeft gestreefd naar een beleid,
waarbij het terugtrekken van kapitaal uit bepaald bedrijfstakken
en de herinvestering in andere sociaal acceptabel werd gemaakt
door de scherpste kantjes van de sociale gevolgen wat af te
slijpen. Dit heeft echter wel geleid tot een grote armoede in de
maatschappij. Honderdduizenden arbeidskrachten werden afgedankt
en in de bijstand of de WAO geschoven. Voor hen was er geen
perspectief meer in de moderne dienstverleningsmaatschappij, die
sinds het begin van de jaren tachtig was ontstaan.
Kapitaal moest de afgelopen twintig jaar in beide perioden
beschikbaar komen voor de grote ondernemingen om hun beleid te
kunnen uitvoeren. Het overschot op de arbeidsmarkt heeft een
neerwaartse invloed gehad op de lonen in het algemeen. Het
overschot aan arbeidskrachten was in Nederland relatief groot
omdat de daling van de vraag naar arbeid samenviel met een
versnelling van de groei van het arbeidsaanbod als gevolg van de
"Babyboom" en de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. De
arbeidersgroepen, die in de traditionele industri‰le sector een
goed stelsel van arbeidsvoorwaarden hadden opgebouwd, werden
afgedankt en in de dienstensector vervangen door goedkopere
jongeren en vrouwen met (flexibele) deeltijdkontrakten. Verschil-
lende onderzoekers, zoals Elfring en Kloosterman, bevestigen deze
ontwikkeling. "Deze specifieke kombinatie van enerzijds een
herstrukturering van de Nederlandse ekonomie en anderzijds de
komst van een grote groep nieuwkomers heeft een snelle vervanging
van hoger-door lagerbetaalden mogelijk gemaakt. Jongeren en
vrouwen waren in het algemeen goedkopere arbeidskrachten". Met
andere woorden: Hiermee kon de onmogelijkheid van een algehele
loonsverlaging worden omzeild. Overigens deel ik verschillende
opvattingen van Kloosterman en Elfring niet. Zij zijn optimis-
tisch over de werkgelegenheid die de post-industri‰le samenleving
tot stand zou brengen. Ik vind dat niet. Het meest schokkende is,
dat het arbeidsvolume van de bedrijven in 1970 3.400.000 mensja-
ren bedroeg, en dat dit in 1988 nog steeds zo was. Met andere
woorden: in de afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid niet
toegenomen. Daar staat tegenover, dat het aantal werkzoekenden oa
door de groei van de bevolking sterk is gestegen. Met andere
woorden; volledige werkgelegenheid door ekonomische groei en
daling van de lonen is een illusie, tenzij de beroepsbevolking
kleiner wordt.
werklozengroepen
In de inleiding heb ik enkele vragen gesteld over de opvattingen
en de strategie van de werklozengroepen. In dit laatste hoofdstuk
wil ik die vragen nog eens langs lopen en trachten te beantwoor-
den. De eerste vraag was: in welk theoretisch kader plaatsten de
aktivisten van de WBVA de werkloosheid, en welke veranderingen
zijn er in hun zienswijze opgetreden?. De werklozengroepen die de
afgelopen twintig jaar aktief waren, hebben vanuit verschillende
ideologie‰n kritiek geleverd op het overheidsbeleid. Centraal
stond daarbij de kritiek op de uitgangspunten van het ekonomisch
model, dat door den Hartog en Tsjan in 1974 was ontwikkeld: de
voortdurende loonmatiging zou niet leiden tot meer werkgelegen-
heid, er waren geen garanties dat het ook maar iets zou opleveren
voor de vele werklozen.
De aktiecomit‚'s van werklozen gingen in eerste instantie uit van
de marxistische onderbestedingsteorie: om de werkloosheid te
bestrijden zou zowel een verhoging van de lonen als de uitkerin-
gen noodzakelijk zijn; verlaging ervan zou leiden tot verminde-
ring van de consumptie en onderbesteding, zodat de werkloosheid
zou toenemen en de ekonomie terecht zou komen in een spiraal naar
beneden. De opvatting overheerste, dat volledige werkgelegenheid
nog bereikbaar was. Een aantal van 200.000 werklozen vonden de
wbv's en werklozen actiecomit‚'s al schandelijk, zij konden zich
niet voorstellen, dat de werkloosheid nog veel desastreuzer
vormen zou aannemen. Protesten tegen de toenemende armoede in de
maatschappij en akties voor verhoging van de uitkeringen bleven
ook in de jaren tachtig bestaan. Naarmate de werkloosheid struc-
tureler en massaler werd, raakten de werklozengroepen echter
steeds meer overtuigd van de onmogelijkheid, ooit nog weer
volledige werkgelegenheid te bereiken; er kwam kritiek op het
arbeidsethos, waarbij betaalde arbeid als het alleen zalig
makende werd beschouwd. Ook vrijwilligerswerk kon zinvol zijn.
Mede onder invloed van de vrouwenbeweging en de comit‚'s Vrouwen
in de Bijstand werd meer de nadruk gelegd op de herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid en een opwaardering van het vrij-
willigerswerk. En bovendien, waarom zou je strijden voor het
openhouden van fabrieken, die milieuvervuilende produkten maakten
terwijl de arbeidsvoorwaarden in die fabrieken zeer slecht waren?
Dat leidde tot kritiek op het produktiestelsel, waarbij werklozen
zeiden: we gaan zelf wel zinvol werk zoeken en op basis van eigen
uitgangspunten samenwerken met anderen. De werklozengroepen in de
zeventiger jaren voerden aktie tegen de uitholling van het begrip
passende arbeid en het opleggen van strafkortingen. Dit gebeurde
vanuit het idee, dat het werklozenleger een loondrukkende werking
had, en dat het in het belang van werklozen en werkenden was, te
voorkomen dat werklozen gedwongen zouden worden werk beneden de
geldende arbeidsvoorwaarden aan te nemen. De sollicitatieplicht
als zodanig werd niet ter diskussie gesteld. Pas in de tachtiger
jaren kwam in de uitkeringsgerechtigdenbeweging de diskussie over
een drastische hervorming van het sociale zekerheidsstelsel,
waarbij werd nagedacht over de invoering van een basisinkomen.
Ook vanuit de WBVA werd de sollicitatieplicht ter diskussie
gesteld. Er werd echter niet expliciet gekozen voor een basisin-
komen.
organisatievormen
De tweede vraag die ik in de inleiding stelde heeft betrekking op
de organisatievorm die men koos om de grote groep van werklozen
en andere uitkeringsgerechtigden te bereiken. In eerste instantie
werd gekozen voor de vorm van het actiecomit‚, dat geen op
schrift gestelde formele besluitvormingsprocedures kende en
waarbij snel kon worden gereageerd op politieke ontwikkelingen
via gerichte, kort durende acties. De actiecomit‚'s waren bedoeld
om zowel de overheid als de vakbonden onder druk te zetten
middels piket-lines, manifestaties en demonstraties. De aktivis-
ten van de comit‚'s probeerden daarbij de solidariteit tussen
werkenden en werklozen te organiseren en als intermediair op te
treden tussen georganiseerden en ongeorganiseerden. De laatste
groep wilden de comitees ook lid maken van een vakbond. De
comit‚'s waren echter niet bedoeld als een duurzame organisatie
naast de vakbonden; veel aktivisten van de comit‚'s waren lid van
beide. Er werd gestreefd naar een coalitie met werkenden omdat
werklozen en werkenden uiteindelijk dezelfde belangen zouden
hebben. Er werden vooral offensieve eisen gesteld voor een
verbetering van de materi‰le positie van werklozen, zoals de
akties voor een duurtetoeslag lieten zien. Daarnaast werd aktie
gevoerd om de werklozen uit de bijstand te houden.
In 1977 werden overal Werklozen Belangen Verenigingen opgericht.
Vanaf 1977 komt een ontwikkeling op gang, waarbij de werklozen-
groepen steeds losser kwamen te staan ten opzichte van de vakbe-
weging. De verenigingsvorm had de bedoeling, duurzamer organisa-
tievormen buiten de vakbeweging tot stand te brengen, zodat
middels geformaliseerde, demokratische besluitvormingsprocedures
en grote ledenbestanden ook op de langere termijn vanuit een
onafhankelijke positie aktie gevoerd kon worden voor de belangen
van uitkeringsgerechtigden. De banden met de vakbeweging werden
echter niet geheel verbroken; nog steeds bleven de verenigingen
streven naar een grote coalitie tussen werkenden en uitkeringsge-
rechtigden. De eisen werden echter defensiever: van "geen werklo-
zen naar de bijstand" naar: "handen af van de sociale verworven-
heden". De WBVA had in de beginperiode ongeveer 1500 leden.
Landelijk waren zo'n 6000 uitkeringsgerechtigden bij een WBV
aangesloten. Het in stand houden of zelfs uitbreiden van een
dergelijke onafhankelijke beweging is echter mislukt. Naarmate de
bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de uitkeringen voortgin-
gen, werden steeds meer mensen uit het arbeidsproces gestoten.
Deze mensen waren verdeeld over verschillende sociale verzeke-
ringswetten en de groepen hadden een verschillende historische
achtergrond en specifieke belangen, die steeds meer naar voren
kwamen en hebben geleid tot een veelheid aan organisaties. De
landelijke WBV stortte geheel ineen en ook bij de WBVA was er een
teruggang in aktiviteiten. Er ontstonden meningsverschillen met
bijvoorbeeld het werkgelegenheidscomit‚ dat nog steeds streefde
naar het openhouden van bedrijven, die ten dode waren opgeschre-
ven. Aan het begin van de jaren tachtig ontstonden naast lande-
lijke organisaties van WAO-ers, vrouwen in de bijstand en werklo-
zen, actief in de Projecten Mensen Zonder Werk een veelheid van
lokale organisaties, die geen deel uitmaakten van een structureel
landelijk overleg. Ook de WBVA werd een meer lokale organisatie
die slechts incidentele kontakten onderhield met landelijke
organisaties. In die zin was er sprake van een lokale organisa-
tie, maar er kam m.i. niet worden gesteld, dat ook de eisen een
meer lokaal karakter droegen dan in de zeventiger jaren. In beide
decennia werd enerzijds gestreden tegen misstanden bij het
arbeidsbureau en de sociale dienst, terwijl ook werd geprotes-
teerd tegen landelijke ontwikkelingen. Alleen in de zeventiger
jaren gebeurde dat in min of meer duurzame landelijke samenwer-
kingsverbanden terwijl er in de tachtiger jaren slechts sprake
was van kortstondige samenwerking op landelijk niveau. Er trad
zoals reeds gezegd wel een verandering in eisen op, in de zin,
dat meer de nadruk werd gelegd op afschaffing van de sollicita-
tieplicht en een drastische herverdeling van betaald en onbetaald
werk, en een kritiek op het arbeidsethos. De WBVA beschouwde
zichzelf daarbij niet meer als een soort voorhoedeorganisatie in
verenigingsvorm, die probeerde zoveel mogelijk leden te werven en
aktie te voeren voor de belangen van de werklozen in het alge-
meen. Men ging de weg op, waarbij de WBVA werd gezien als een
voorziening met faciliteiten en betaalde krachten, en waarbij de
organisatie zich zou kunnen inzetten voor specifieke groepen
uitkeringsgerechtigden, die aktie wilden voeren voor hun speci-
fieke belangen. Daarbij benaderde men de werklozen niet meer als
een groep als geheel, maar schonk men aandacht aan specifieke
groepen, met name vrouwen en jongeren, en -via het Uitkerings-
front ook de belangen van mensen op het absolute minimum. Men
bleef zoeken naar mogelijkheden, om al die verschillende groepen
met elkaar te verenigen, zowel in WBVA verband als middels
"Platforms" en "Fronten". Eventuele coalities met werkenden in de
erkende vakbonden verdwenen geheel uit het zicht. Er werd meer
kontakt gezocht met andere min of meer autonome sociale bewegin-
gen, zoals vrouwenorganisaties, krakers, anti-militarisme groe-
pen. Deze coalities leidden tot kortstondige oplevingen van
akties van uitkeringsgerechtigden. De akties werden daarbij
radikaler, niet alleen maar manifestaties en demonstraties, maar
ook betaalstaken, bezettingen, en boycotacties. Pogingen, om
zelfstandig een duurzame samenwerking tot stand te brengen tussen
de verschillende groepen uitkeringsgerechtigden zijn zowel op
Amsterdams als landelijk niveau mislukt.
In de tachtiger jaren was er ook op Amsterdams niveau echter
sprake van verschillende organisatievormen. Toen de subsidie werd
stopgezet poogde de WBVA zich weer te ontwikkelen tot een belan-
genvereniging voor uitkeringsgerechtigden; de ledenwerving werd
weer ter hand genomen, en er werden weer meer algemene politieke
eisen gesteld. Wel bleef men zich richten op de specifieke
positie van vrouwen, jongeren en langdurig werklozen in de
bijstand, die allen op het minimum zaten. In de praktijk heeft de
WBVA in haar advieswerk vooral te maken met mensen in de bijstand
en dus met de sociale dienst. Er komen vrij weinig vragen binnen
van WW-ers en dus mensen die met bedrijfsverenigingen te maken
hebben.
Ondanks spraakmakende akties, is de WBVA er in de tweede helft
van de tachtiger jaren niet in geslaagd een wat grotere aanhang
te verwerven, zoals de WBVA die in haar beginperiode had. Toen in
1986 duidelijk werd, dat de gemeente twijfelde over verdere
subsidiering van de vereniging, was men niet in staat een effec-
tieve strategie op te zetten en aanhang te mobiliseren om te
voorkomen, dat men zou worden wegbezuinigd. Enerzijds wilde men
radikale akties tegen de heersende trend in het overheidsbeleid,
anderzijds wilde men de WBVA zien als een gesubsidieerde voorzie-
ning, waar uitkeringsgerechtigden terecht konden om aktie te gaan
voeren. In het kader van de bezuinigingen bij de overheid en de
door haar geformuleerde prioriteiten was voor zo'n vereniging
geen plaats meer, en het lukte niet, werklozen te mobiliseren
tegen het wegbezuinigen van (sociaal culturele) voorzieningen
voor deze groep. Ook de Projecten Mensen Zonder Werk werden
grotendeels wegbezuinigd.
Naast de WBVA waren er echter in de tachtiger jaren ook pogingen
tot andere organisatievormen. Het Krisis Komitee Oost zag zich-
zelf als een komitee van buurtbewoners, waarbij niet alleen
uitkeringsgerechtigden waren aangesloten. Alle mensen op een
minimum-dus ook een groot gedeelte van de werkenden en bijvoor-
beeld bejaarden- moesten vanuit een basisorganisatie op buurtni-
veau samen strijden om de bezuinigingen tegen te houden. Een
veelheid van eisen kon daarbij naar voren worden gebracht: op het
gebied van de sociale zekerheid en de sociale dienst, de gezond-
heidszorg, de bezuinigingen op buurtinstellingen, de legitimatie-
plicht, de hoge huren en gasprijzen.
Het KKO probeerde op die manier een bijdrage te leveren "aan het
verzet tegen onderdrukking, racisme, seksisme en milieuvernieti-
ging vanuit een onafhankelijke en demokratische basisbeweging".
Het KKO wees voorhoedeteori‰n daarbij van de hand. De verschil-
lende belangenorganisaties op buurtniveau moesten samen, ondanks
misschien verschillende uitgangspunten, werken aan bewustwording
van buurtbewoners en het opbouwen van een eigen alternatief. Het
KKO heeft zoals we zagen in 1986 geprobeerd de Prinsjesdag-
aktiedag beweging weer van de grond te krijgen, waarbij in
verschillende steden en buurten aktie werd gevoerd door samen-
werkingsverbanden van belangenorganisaties.
Het belang van coalities
Uitkeringsgerechtigden hebben de afgelopen twintig jaar geen
krachtige, massale sociale beweging in gang kunnen zetten.
Voorzover uitkeringsgerechtigdengroepen akties voerden waarbij
meer dan enkele tientallen tot enkele honderden mensen aanwezig
waren, gebeurde dit steeds in het kielzog van en gebruik makend
van de kracht van andere sociale bewegingen. In de zeventiger
jaren was er een coalitie met vakbonden en de CPN, die de werklo-
zencomit‚'s en later de WBV's enige invloed gaf. Daarna waren het
de samenwerking met de vrouwenbeweging en de kraakbeweging die
van belang waren. In de tweede helft van de tachtiger jaren vond
vooral een diskussie plaats over de toenemende armoede in de
maatschappij, omdat de kerken zich daarvoor gingen inzetten.
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over de resultaten van de vele
akties die zijn gevoerd. Wanneer het gaat om het overheidsbeleid
lijken die resultaten gering; de achtereenvolgende regeringen
gingen gestaag voort op de weg van de afbraak van de sociale
zekerheid. Bovendien lijken de resultaten van de verschillende
akties moeilijk te meten. Het is slechts zelden zo, dat uitke-
ringsgerechtigden aktie voerden voor een bepaalde eis, en dat
deze dan ook enige tijd daarna geheel of gedeeltelijk werd
ingewilligd. Alleen in de eerste helft van de zeventiger jaren
lijkt die relatie enigzins te bestaan. Toch hebben de verschil-
lende groepen naar mijn mening wel invloed uitgeoefend op de
overheid en de uitvoerende instanties. Het vele advieswerk dat
men heeft gedaan, akties zoals bezettingen, piket-lines e.d
hadden wel hun effekt op het beleid van de gemeenten, de uitvoe-
rende instanties en de opvattingen van ambtenaren. Een uitgebrei-
der onderzoek dan ik heb gedaan zou echter noodzakelijk zijn om
deze invloed nauwkeuriger vast te stellen. Een apart vraagstuk
daarbij is de invloed van kritische uitkeringsgerechtigden binnen
en buiten de erkende vakbonden op het beleid van die organisa-
ties.
donderdag 12 december 1991
Advies van de clientenraad over het beslag op uitkeringen
De Directie van de
Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam
Amsterdam, datum
Mevrouw/Mijnheer,
Instemmend met uw verzoek geeft de clientenraad bij de Gemeentelijke Sociale Dienst in Amsterdam u bij deze een advies over de "Handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten".
In dit advies haalt de clientenraad alleen daar, waar ze becommentariering gewenst acht de onderscheiden delen aan. Wat de overige delen van uw nota betreft zal de clientenraad zich beperken tot enkele inleidende opmerkingen.
In de hoop u hiermee voldoende informatie te hebben verstrekt,
hoogachtend, namens de
clientenraad, de secretaris.
A van der Vliet
voor deze, P van der Lende
cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris
Wethouder A Wildekamp
leden van cie van Bijstand van sociale zaken
en maatschappelijke en gezondheidszorg.
Advies van de clientenraad bij de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten.
Inleiding
De clientenraad heeft er behoefte aan, met betrekking tot de wet allereerst het volgende op te merken. De wet is ingevoerd met het argument, dat er na invoering sprake zou zijn van gelijkberechtiging tussen werknemers en uitkeringsgerechtigden ten aanzien van het beslag op lonen en uitkeringen. Dit argument gaat niet helemaal op, omdat bij beslag op loon de werknemer zich door bijverdiensten, giften, verandering van baan e.d. van extra loon kan voorzien, ter delging van ontstane schulden. Dit is voor een uitkeringsgerechtigde in de bijstand niet mogelijk. Na aftrek van belastingen kan een uitkeringsgerechtigde van een extra inkomen slechts 25% tot een bepaald maximum ter delging van schulden aanwenden. Hierdoor bestaan voor deze uitkeringsgerechtigde geen mogelijkheden om door extra inspanningen uit de financiele
perikelen te geraken. Veel uitkeringsgerechtigden zijn noodgedwongen in de bijstand gekomen en zij hebben reeds een inkomen op of onder het bestaansminimum. De clientenraad vraagt zich af, of binnen deze voor clienten uitzichtloze situatie toch ruimte gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door extra inkomsten zonder
verrekening tot delging van schulden aan te wenden. Daarnaast moet echter worden opgemerkt, dat er wat dit betreft sprake zou moeten zijn van een vrije keuze voor de client. Indien hij/zij dit wenst moet het geld dat hij/zij op basis van de bijverdiensteregeling krijgt buiten het beslag kunnen vallen. Het werkt demotiverend voor veel clienten wanneer op de 25% van de bijverdiensten ook beslag wordt gelegd, terwijl dit vaak weinig invloed heeft op de duur van het beslag. Temeer daar over de duur van de afbetaling in de handleiding "beslag op periodieke uitkeringen" niets vermeld wordt. Zoals het nu geinterpreteerd kan worden,
kunnen clienten jarenlang, eventueel de rest van hun leven, onder het absolute minimum in een afbetalingssituatie leven. De clientenraad adviseert een tijdsduur voor de afbetaling te stellen van
bijvoorbeeld drie jaar.
Uitkeringsgerechtigden op het bestaansminimum of daaronder kunnenen moeten grote en onontbeerlijke aankopen op afbetaling en/of met leningen doen. Hierdoor gaan zij veel meer betalen voor dergelijke goederen dan anderen, die in staat zijn contant te betalen. Terwijl men bij contante betaling vaak ook nog een forse korting krijgt.
Het langdurig beslag op de uitkering kan voor clienten medische en sociale gevolgen hebben. De betrokkenen kunnen hierdoor ziek worden, hetgeen weer hoge kosten voor de samenleving met zich
meebrengt. Armoede is duur. Maar banken en andere kapitaalverschaffers verdienen goud aan de armoede, omdat zij veel rente van mensen met een minimuminkomen ontvangen.
Commentaar op de nota
Bladzijde 12 punt G.
Het betreft hier loondervingsvergoeding die tijdens scholingscursussen aan centra voor vakopleiding voor volwassenen worden toegekend aan cursisten. Ten aanzien van deze loondervingsvergoeding meent de clientenraad, dat wanneer een client een cursus of een scholing volgt om een arbeidsplaats te verkrijgen en wanneer de client om financiele redenen ten gevolge van beslag deze cursus moet stoppen dit sociaal en maatschappelijk onaanvaardbaar is en een dubbele straf. De clientenraad denkt erover op dit punt
clienten aan te raden, een proefproces te starten.
bladzijde 19 derde alinea
Daar wordt aan de mogelijkheid gedacht, dat de beslaglegger met minder dan de maximale voor beslag beschikbare ruimte genoegen neemt. De clientenraad wil erop wijzen, dat clienten in een vroeg
stadium in een gesprek op deze mogelijkheid moeten worden geattendeerd, en dat zij moeten worden geinformeerd over de gevaren die beslaglegging met zich meebrengt.
Deze informatie moet ook in begrijpelijk nederlands bekend gemaakt worden in folders e.d. Voor buitenlanders moeten vertalingen verkrijgbaar zijn.
Bladzijde 20
Wat betreft de vakantie uitkering adviseert de clientenraad: de client moet zelf kunnen kiezen of en zo ja, hoe beslag wordt gelegd op de vakantie-uitkering.
Bladzijde 22 en 23 verlaging van de beslagvrije voet.
Naar aanleiding van de mogelijkheid, de beslagvrije voet te verlagen adviseert de clientenraad, om in een gezamenlijke bespreking van de beslagene, de beslaglegger en de GSD tot een juiste beslagvrije voet te komen. Wanneer sprake is van een norm stijging adviseert de clientenraad, de client daarvan tijdig
op de hoogte te stellen, en hem/haar voor te rekenen, hoe hooghet beslag wordt, om te voorkomen dat de hele stijging door de beslaglegger ingepikt wordt terwijl de beslaglegger slechts recht heeft op een klein gedeelte van de verhoging van de uitkering.
Op bladzijde 39 onderaan en bladzijde 40 bovenaan wordt gesteld, dat de GSD bij beslag een passieve rol heeft en dat het de taak is van de schuldenaar om op te komen tegen een ten onrechte gelegd beslag, door de beslaglegger daarop te wijzen en/of een verzetsprocedure in te stellen. Wij zijn het hier niet helemaal
mee eens. Zoals we hierboven hebben aangegeven, moet de GSD naar onze mening aktief meewerken aan het voorkomen van een ten onrechte gelegd beslag, door de client te wijzen op zijn/haar rechten en plichten. Volgens ons zou de Dienst ook een kontrolerende taak kunnen hebben, omdat de professionele deskundigheid wel bij de Dienst aanwezig is en niet bij de client.
Tevens verzoeken wij de directie er bij het gemeentebestuur op aan te dringen, dat in het kader van het minimabeleid door andere gemeentelijke instellingen zoals het energiebedrijf geen beslag wordt gelegd en dat zij meewerken aan het saneren van de schulden zoals dat ook reeds voor invoering van de nieuwe wet plaatsvond.
Bladzijde 24:
Op deze bladzijde wordt gesproken over verzwijging van inkomsten die de partner van de beslagene heeft. De beslagene zou geen spreekplicht hebben. Wanneer de schuldenaar een gezamenlijke huishouding voert met een partner is dit bij de GSD reeds bekend (oa via heronderzoeken) en is in de hoogte van de uitkering al rekening gehouden met de inkomsten van de partner. De opmerking dat er geen spreekplicht is, maar dat verzwijgen leidt tot een halvering van de beslagvrije voet begrijpen wij dan ook niet.
Een dergelijke halvering van de beslagvrije voet lijkt ons onwettig. Mocht dit toch gebeuren, adviseert de clientenraad de betreffende client een proefproces te starten.
Bladzijde 40 laatste alinea
In het kader van de overgangsregeling is er in bepaalde gevallen sprake van een beslagverbod. Zodra er een onderbreking intreedt of als er een wijziging van inkomstensoort plaats vindt, kan het beslagverbod komen te vervallen. De clientenraad adviseert, dat indien bij een verhuizing van de ene naar de andere gemeente
aansluitend recht op een ABW of RWW©uitkering bestaat, dit beschouwd wordt als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.
Ook een aansluitende overgang van een RWW naar een ABW uitkering of andersom moet worden gezien als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.
Bladzijde 38
Op deze bladzijde wordt medegedeeld, dat op basis van de overgangsregeling geen beslag gelegd kan worden op vorderingen van voor 1 april 1990. Het wordt uit de tekst op deze bladzijde niet duidelijk, op welke datum de vordering geacht wordt in te zijn gegaan. Is dit de datum van het beslag? Is dit de datum van
aankoop? Is dit de datum van de aflossing (Laatste termijn?). Is het tevens mogelijk dat bij een (wettelijke) aanpassing van de GSD©uitkering alsnog de beslaglegging kan plaatsvinden?
Wij adviseren, het moment van het ontstaan van de schuld, bijvoorbeeld de datum van aankoop te hanteren als datum waarop de schuld is ontstaan.
Bladzijde 42 en 43
Om beslag te voorkomen dient de GSD dan wel het SOB in een vroeg stadium in overleg te treden met de client. Op basis van dit overleg zal er een konkreet voorstel moeten komen om de schulden te saneren. Dit overleg met de client moet echter wel op vrijwillige basis plaats vinden. Tevens adviseren wij, ernaar te streven dat de overeenkomsten tussen de schuldenaar en de schuldeiser een bindend karakter hebben.
Ten slotte willen wij ten aanzien van het derdenbeslag nog opmerken, dat er een termijn gesteld is van acht dagen waarbinnen de beslagene of de derdebeslagene moet reageren op het beslag. Wij willen de termijnstelling als volgt definieren: de datum van ontvangst van de kennisgeving dient te worden gehanteerd als datum waarop de termijn van acht dagen ingaat. Verder willen we stellen dat het volgens ons moet gaan om acht werkdagen. Dus als het weekend of officiele feestdagen ertussen zitten moet dit niet worden meegerekend.
Wij vertrouwen erop, u in deze voldoende geadviseerd te hebben zodat u een juist beleid in het kader van de wettelijke ruimte en de nog te toetsen jurisprudentie kunt voeren.
Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam
Amsterdam, datum
Mevrouw/Mijnheer,
Instemmend met uw verzoek geeft de clientenraad bij de Gemeentelijke Sociale Dienst in Amsterdam u bij deze een advies over de "Handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten".
In dit advies haalt de clientenraad alleen daar, waar ze becommentariering gewenst acht de onderscheiden delen aan. Wat de overige delen van uw nota betreft zal de clientenraad zich beperken tot enkele inleidende opmerkingen.
In de hoop u hiermee voldoende informatie te hebben verstrekt,
hoogachtend, namens de
clientenraad, de secretaris.
A van der Vliet
voor deze, P van der Lende
cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris
Wethouder A Wildekamp
leden van cie van Bijstand van sociale zaken
en maatschappelijke en gezondheidszorg.
Advies van de clientenraad bij de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten.
Inleiding
De clientenraad heeft er behoefte aan, met betrekking tot de wet allereerst het volgende op te merken. De wet is ingevoerd met het argument, dat er na invoering sprake zou zijn van gelijkberechtiging tussen werknemers en uitkeringsgerechtigden ten aanzien van het beslag op lonen en uitkeringen. Dit argument gaat niet helemaal op, omdat bij beslag op loon de werknemer zich door bijverdiensten, giften, verandering van baan e.d. van extra loon kan voorzien, ter delging van ontstane schulden. Dit is voor een uitkeringsgerechtigde in de bijstand niet mogelijk. Na aftrek van belastingen kan een uitkeringsgerechtigde van een extra inkomen slechts 25% tot een bepaald maximum ter delging van schulden aanwenden. Hierdoor bestaan voor deze uitkeringsgerechtigde geen mogelijkheden om door extra inspanningen uit de financiele
perikelen te geraken. Veel uitkeringsgerechtigden zijn noodgedwongen in de bijstand gekomen en zij hebben reeds een inkomen op of onder het bestaansminimum. De clientenraad vraagt zich af, of binnen deze voor clienten uitzichtloze situatie toch ruimte gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door extra inkomsten zonder
verrekening tot delging van schulden aan te wenden. Daarnaast moet echter worden opgemerkt, dat er wat dit betreft sprake zou moeten zijn van een vrije keuze voor de client. Indien hij/zij dit wenst moet het geld dat hij/zij op basis van de bijverdiensteregeling krijgt buiten het beslag kunnen vallen. Het werkt demotiverend voor veel clienten wanneer op de 25% van de bijverdiensten ook beslag wordt gelegd, terwijl dit vaak weinig invloed heeft op de duur van het beslag. Temeer daar over de duur van de afbetaling in de handleiding "beslag op periodieke uitkeringen" niets vermeld wordt. Zoals het nu geinterpreteerd kan worden,
kunnen clienten jarenlang, eventueel de rest van hun leven, onder het absolute minimum in een afbetalingssituatie leven. De clientenraad adviseert een tijdsduur voor de afbetaling te stellen van
bijvoorbeeld drie jaar.
Uitkeringsgerechtigden op het bestaansminimum of daaronder kunnenen moeten grote en onontbeerlijke aankopen op afbetaling en/of met leningen doen. Hierdoor gaan zij veel meer betalen voor dergelijke goederen dan anderen, die in staat zijn contant te betalen. Terwijl men bij contante betaling vaak ook nog een forse korting krijgt.
Het langdurig beslag op de uitkering kan voor clienten medische en sociale gevolgen hebben. De betrokkenen kunnen hierdoor ziek worden, hetgeen weer hoge kosten voor de samenleving met zich
meebrengt. Armoede is duur. Maar banken en andere kapitaalverschaffers verdienen goud aan de armoede, omdat zij veel rente van mensen met een minimuminkomen ontvangen.
Commentaar op de nota
Bladzijde 12 punt G.
Het betreft hier loondervingsvergoeding die tijdens scholingscursussen aan centra voor vakopleiding voor volwassenen worden toegekend aan cursisten. Ten aanzien van deze loondervingsvergoeding meent de clientenraad, dat wanneer een client een cursus of een scholing volgt om een arbeidsplaats te verkrijgen en wanneer de client om financiele redenen ten gevolge van beslag deze cursus moet stoppen dit sociaal en maatschappelijk onaanvaardbaar is en een dubbele straf. De clientenraad denkt erover op dit punt
clienten aan te raden, een proefproces te starten.
bladzijde 19 derde alinea
Daar wordt aan de mogelijkheid gedacht, dat de beslaglegger met minder dan de maximale voor beslag beschikbare ruimte genoegen neemt. De clientenraad wil erop wijzen, dat clienten in een vroeg
stadium in een gesprek op deze mogelijkheid moeten worden geattendeerd, en dat zij moeten worden geinformeerd over de gevaren die beslaglegging met zich meebrengt.
Deze informatie moet ook in begrijpelijk nederlands bekend gemaakt worden in folders e.d. Voor buitenlanders moeten vertalingen verkrijgbaar zijn.
Bladzijde 20
Wat betreft de vakantie uitkering adviseert de clientenraad: de client moet zelf kunnen kiezen of en zo ja, hoe beslag wordt gelegd op de vakantie-uitkering.
Bladzijde 22 en 23 verlaging van de beslagvrije voet.
Naar aanleiding van de mogelijkheid, de beslagvrije voet te verlagen adviseert de clientenraad, om in een gezamenlijke bespreking van de beslagene, de beslaglegger en de GSD tot een juiste beslagvrije voet te komen. Wanneer sprake is van een norm stijging adviseert de clientenraad, de client daarvan tijdig
op de hoogte te stellen, en hem/haar voor te rekenen, hoe hooghet beslag wordt, om te voorkomen dat de hele stijging door de beslaglegger ingepikt wordt terwijl de beslaglegger slechts recht heeft op een klein gedeelte van de verhoging van de uitkering.
Op bladzijde 39 onderaan en bladzijde 40 bovenaan wordt gesteld, dat de GSD bij beslag een passieve rol heeft en dat het de taak is van de schuldenaar om op te komen tegen een ten onrechte gelegd beslag, door de beslaglegger daarop te wijzen en/of een verzetsprocedure in te stellen. Wij zijn het hier niet helemaal
mee eens. Zoals we hierboven hebben aangegeven, moet de GSD naar onze mening aktief meewerken aan het voorkomen van een ten onrechte gelegd beslag, door de client te wijzen op zijn/haar rechten en plichten. Volgens ons zou de Dienst ook een kontrolerende taak kunnen hebben, omdat de professionele deskundigheid wel bij de Dienst aanwezig is en niet bij de client.
Tevens verzoeken wij de directie er bij het gemeentebestuur op aan te dringen, dat in het kader van het minimabeleid door andere gemeentelijke instellingen zoals het energiebedrijf geen beslag wordt gelegd en dat zij meewerken aan het saneren van de schulden zoals dat ook reeds voor invoering van de nieuwe wet plaatsvond.
Bladzijde 24:
Op deze bladzijde wordt gesproken over verzwijging van inkomsten die de partner van de beslagene heeft. De beslagene zou geen spreekplicht hebben. Wanneer de schuldenaar een gezamenlijke huishouding voert met een partner is dit bij de GSD reeds bekend (oa via heronderzoeken) en is in de hoogte van de uitkering al rekening gehouden met de inkomsten van de partner. De opmerking dat er geen spreekplicht is, maar dat verzwijgen leidt tot een halvering van de beslagvrije voet begrijpen wij dan ook niet.
Een dergelijke halvering van de beslagvrije voet lijkt ons onwettig. Mocht dit toch gebeuren, adviseert de clientenraad de betreffende client een proefproces te starten.
Bladzijde 40 laatste alinea
In het kader van de overgangsregeling is er in bepaalde gevallen sprake van een beslagverbod. Zodra er een onderbreking intreedt of als er een wijziging van inkomstensoort plaats vindt, kan het beslagverbod komen te vervallen. De clientenraad adviseert, dat indien bij een verhuizing van de ene naar de andere gemeente
aansluitend recht op een ABW of RWW©uitkering bestaat, dit beschouwd wordt als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.
Ook een aansluitende overgang van een RWW naar een ABW uitkering of andersom moet worden gezien als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.
Bladzijde 38
Op deze bladzijde wordt medegedeeld, dat op basis van de overgangsregeling geen beslag gelegd kan worden op vorderingen van voor 1 april 1990. Het wordt uit de tekst op deze bladzijde niet duidelijk, op welke datum de vordering geacht wordt in te zijn gegaan. Is dit de datum van het beslag? Is dit de datum van
aankoop? Is dit de datum van de aflossing (Laatste termijn?). Is het tevens mogelijk dat bij een (wettelijke) aanpassing van de GSD©uitkering alsnog de beslaglegging kan plaatsvinden?
Wij adviseren, het moment van het ontstaan van de schuld, bijvoorbeeld de datum van aankoop te hanteren als datum waarop de schuld is ontstaan.
Bladzijde 42 en 43
Om beslag te voorkomen dient de GSD dan wel het SOB in een vroeg stadium in overleg te treden met de client. Op basis van dit overleg zal er een konkreet voorstel moeten komen om de schulden te saneren. Dit overleg met de client moet echter wel op vrijwillige basis plaats vinden. Tevens adviseren wij, ernaar te streven dat de overeenkomsten tussen de schuldenaar en de schuldeiser een bindend karakter hebben.
Ten slotte willen wij ten aanzien van het derdenbeslag nog opmerken, dat er een termijn gesteld is van acht dagen waarbinnen de beslagene of de derdebeslagene moet reageren op het beslag. Wij willen de termijnstelling als volgt definieren: de datum van ontvangst van de kennisgeving dient te worden gehanteerd als datum waarop de termijn van acht dagen ingaat. Verder willen we stellen dat het volgens ons moet gaan om acht werkdagen. Dus als het weekend of officiele feestdagen ertussen zitten moet dit niet worden meegerekend.
Wij vertrouwen erop, u in deze voldoende geadviseerd te hebben zodat u een juist beleid in het kader van de wettelijke ruimte en de nog te toetsen jurisprudentie kunt voeren.
woensdag 4 december 1991
Advies van de clientenraad over de uitkeringsspecificatie
De directie van de gemeentelijke
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan
Amsterdam
Amsterdam, 4 december 1991
Mevrouw/Mijnheer,
De clientenraad (CLR) bij de gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) te Amsterdam heeft enige werkgroepen in het leven geroepen. Een van die werkgoepen is de werkgroep uitkeringsspecifikaties. Deze werkgroep heeft onder meer tot taak, om advies uit te brengen aan de CLR over hoe de maandelijkse uitkeringsspecifikatie kan worden verduidelijkt.
Het advies dat de CLR hierbij doet is:
1. Er moet op de uitkeringsspecifikatie duidelijk gemaakt worden wat het "grondbedrag" betekent en hoe dat is opgebouwd.
2. De bruto-uitkering moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld evenals de ingehouden premies en belastingen en daarnaast ook de daarbij behorende percentages en het netto bedrag.
3. Het percentage vakantiegeld moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld en van welk bedrag dit wordt genomen.
4. Op de huidige uitkeringsspecifikatie staat " naar girorekening"... (gironummer) met een bedrag daarachter, ook als het bedrag NIET wordt overgemaakt. Dit is tegenstrijdig en verwarrend. Als er geen geld wordt getort moet er niet staan "Naar girorekening enz", maar bijvoorbeeld 0 gulden.
5. Als de uitkering om welke reden dan ook is of wordt gestopt, moet dit veel duidelijker dan nu het geval is op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld. Bijvoorbeeld door een groot lettertype.
6. Er moet op de uitkeringsspecifikatie uitgelegd worden wat "suppletie" betekent en er moet aangegeven worden waarom deze "suppletie" wordt verleend.
Naast het uitbrengen van dit advies wil een afvaardiging van de clientenraad graag een gesprek met de medewerkers van de GSD die de uitkeringsspecifikatie gaan herbeoordelen.
In de hoop dat wij u hierbij voldoende hebben geinformeerd,
verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad
A. van der Vliet, secretaris. D. Weeseman, voorzitter
voor deze, P van der Lende
cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan
Amsterdam
Amsterdam, 4 december 1991
Mevrouw/Mijnheer,
De clientenraad (CLR) bij de gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) te Amsterdam heeft enige werkgroepen in het leven geroepen. Een van die werkgoepen is de werkgroep uitkeringsspecifikaties. Deze werkgroep heeft onder meer tot taak, om advies uit te brengen aan de CLR over hoe de maandelijkse uitkeringsspecifikatie kan worden verduidelijkt.
Het advies dat de CLR hierbij doet is:
1. Er moet op de uitkeringsspecifikatie duidelijk gemaakt worden wat het "grondbedrag" betekent en hoe dat is opgebouwd.
2. De bruto-uitkering moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld evenals de ingehouden premies en belastingen en daarnaast ook de daarbij behorende percentages en het netto bedrag.
3. Het percentage vakantiegeld moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld en van welk bedrag dit wordt genomen.
4. Op de huidige uitkeringsspecifikatie staat " naar girorekening"... (gironummer) met een bedrag daarachter, ook als het bedrag NIET wordt overgemaakt. Dit is tegenstrijdig en verwarrend. Als er geen geld wordt getort moet er niet staan "Naar girorekening enz", maar bijvoorbeeld 0 gulden.
5. Als de uitkering om welke reden dan ook is of wordt gestopt, moet dit veel duidelijker dan nu het geval is op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld. Bijvoorbeeld door een groot lettertype.
6. Er moet op de uitkeringsspecifikatie uitgelegd worden wat "suppletie" betekent en er moet aangegeven worden waarom deze "suppletie" wordt verleend.
Naast het uitbrengen van dit advies wil een afvaardiging van de clientenraad graag een gesprek met de medewerkers van de GSD die de uitkeringsspecifikatie gaan herbeoordelen.
In de hoop dat wij u hierbij voldoende hebben geinformeerd,
verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad
A. van der Vliet, secretaris. D. Weeseman, voorzitter
voor deze, P van der Lende
cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris
Advies clientenraad over de heronderzoeksformulieren van de sociale dienst
Aan de Directie van de Gemeentelijke
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
Amsterdam
Amsterdam, 4-12-1991
Mevrouw/Mijnheer,
Hierbij vraagt de clientenraad uw aandacht voor het volgende. Van mevrouw/mijnheer R Jelsma van het stafbureau SDv GSD ontving de clientenraad een drietal voorbeelden van een concept Heronderzoeksformulier "nieuwe stijl" met een toelichting. Naast anderen wordt de clientenraad in de gelegenheid gesteld op en/of aanmerkingen ten aanzien van tekst en lay out van het nieuwe
heronderzoeksformulier.
De clientenraad heeft deze concepten en toelichting bekeken.
Enige aanmerkingen en vragen.
1. Is de toelichting alleen in het Nederlands of wordt deze ook in andere talen gemaakt?. Zo ja, hoe wordt dit bekend gemaakt?.
2. In de toelichting staat "(voor adressen van de GSD postbussen: zie ommezijde)". De door de clientenraad ontvangen toelichting is aan de ommezijde echter blanco!!.
3. Op formulier kategorie 1. staat onderaan een kader met een tekst die erg belangrijk is. Deze tekst zou veel groter moeten zijn.
4. Op alle drie de formulieren staat " inlichtingenformulier heronderzoek". Dit is waar het om gaat, dus dit moet groter.
5. Op formulier 1/2/3 staat "overige kosten". Moet dit niet zijn: " overige inkomsten"?. Zo nee, over wat voor kosten gaat dit dan?
6. De heronderzoeksformulieren zouden zodanig moeten worden opgesteld, dat het gemakkelijk is te konstateren, of de client recht heeft op bijvoorbeeld huursubsidie, kinderbijslag, bijzondere bijstand, toeslagenwet, tegemoetkoming kosten eerstgeborene, woonkostentoeslag, enzovoort. Indien zo'n recht bestaat, moet de GSD de client hierop (via het heronderzoeksformulier) wijzen. De GSD wijst de client immers ook op allerlei plichten. NB: Indien de GSD in deze in gebreke blijft kan er dan een
sanctie volgen?.
Naast het uitbrengen van dit advies verzoekt de clientenraad, met een delegatie overleg te voeren met de betrokken ambtenaren.
In de verwachting dat wij hiermee voldoende hebben geadviseerd, verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad,
A. van der Vliet, secretaris D. Weeseman, voorzitter
Voor deze P van der Lende.
cc: JR Jelsma
P van Dijck (ambtelijk secretaris)
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
Amsterdam
Amsterdam, 4-12-1991
Mevrouw/Mijnheer,
Hierbij vraagt de clientenraad uw aandacht voor het volgende. Van mevrouw/mijnheer R Jelsma van het stafbureau SDv GSD ontving de clientenraad een drietal voorbeelden van een concept Heronderzoeksformulier "nieuwe stijl" met een toelichting. Naast anderen wordt de clientenraad in de gelegenheid gesteld op en/of aanmerkingen ten aanzien van tekst en lay out van het nieuwe
heronderzoeksformulier.
De clientenraad heeft deze concepten en toelichting bekeken.
Enige aanmerkingen en vragen.
1. Is de toelichting alleen in het Nederlands of wordt deze ook in andere talen gemaakt?. Zo ja, hoe wordt dit bekend gemaakt?.
2. In de toelichting staat "(voor adressen van de GSD postbussen: zie ommezijde)". De door de clientenraad ontvangen toelichting is aan de ommezijde echter blanco!!.
3. Op formulier kategorie 1. staat onderaan een kader met een tekst die erg belangrijk is. Deze tekst zou veel groter moeten zijn.
4. Op alle drie de formulieren staat " inlichtingenformulier heronderzoek". Dit is waar het om gaat, dus dit moet groter.
5. Op formulier 1/2/3 staat "overige kosten". Moet dit niet zijn: " overige inkomsten"?. Zo nee, over wat voor kosten gaat dit dan?
6. De heronderzoeksformulieren zouden zodanig moeten worden opgesteld, dat het gemakkelijk is te konstateren, of de client recht heeft op bijvoorbeeld huursubsidie, kinderbijslag, bijzondere bijstand, toeslagenwet, tegemoetkoming kosten eerstgeborene, woonkostentoeslag, enzovoort. Indien zo'n recht bestaat, moet de GSD de client hierop (via het heronderzoeksformulier) wijzen. De GSD wijst de client immers ook op allerlei plichten. NB: Indien de GSD in deze in gebreke blijft kan er dan een
sanctie volgen?.
Naast het uitbrengen van dit advies verzoekt de clientenraad, met een delegatie overleg te voeren met de betrokken ambtenaren.
In de verwachting dat wij hiermee voldoende hebben geadviseerd, verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad,
A. van der Vliet, secretaris D. Weeseman, voorzitter
Voor deze P van der Lende.
cc: JR Jelsma
P van Dijck (ambtelijk secretaris)
Advies van de clientenraad over het JWGP
De Directie van de Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam
Amsterdam, 4-12-1991
Mevrouw/Mijnheer,
Hierbij sturen wij u enige opmerkingen, suggesties en vragen van
de clientenraad bij de invoering van het Jeugd Werk Garantie Plan
op 1 januari 1992.
Uit de nota "vierde versie werkplan invoering JWG Amsterdam"
blijkt ons, dat de statuten van Stichting Maatwerk gewijzigd
zullen worden. Ook schijnen er beroepsmogelijkheden te zijn in
het kader van de JWGW. Buiten de bovengenoemde nota hebben wij
geen stukken ontvangen en wij willen voor een meer definitief
oordeel nadere informatie afwachten. Desalniettemin hebben wij
gemeend, nu reeds enkele voorlopige opmerkingen te moeten maken
bij de nota die hierboven staat genoemd, omdat de tijd dringt en
de JWGW reeds op 1 januari zal worden ingevoerd. Na verdere
bestudering van stukken zullen wij een meer definitief standpunt
naar voren brengen. In de hoop, u met dit pre-advies voorlopig
voldoende informatie te hebben verstrekt,
hoogachtend,
A van der Vliet, secretaris
voor deze, P van der Lende
cc P van Dijck, ambtelijk secretaris
Enige opmerkingen en vragen van de clientenraad bij de invoering van het JWGW.
werkgelegenheidsbeleid
De Nederlandse overheid richt zich bij het bestrijden van de werkloosheid vooral op een aktiverend arbeidsmarktbeleid; er worden pogingen ondernomen, vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
beter op elkaar af te stemmen. Op zich scheppen deze pogingen geen werkgelegenheid. De clientenraad is van mening, dat daarnaast gestreefd moet worden naar een aktief werkgelegenheidsbeleid. Maatregelen die direct de werkgelegenheid bevorderen zijn een noodzakelijke aanvulling, vooral voor groepen die moeilijk
aan de slag komen. De clientenraad is geen tegenstander van een geintegreerd scholings-inkomens- en arbeidsmarktbeleid, maar wel als dit gepaard gaat met een verlaging van het uitkeringsniveau.
Het argument werk gaat voor inkomen mag niet worden gebruikt als alibi om de uitkeringen te verlagen tot een onaanvaardbaar niveau.
Bovendien leidt een minimaal inkomen vaak juist tot minder kansen op werk. Verlaging van de uitkering om mensen te prikkelen weer aan het werk te gaan bevestigt vooroordelen, want op deze wijze doet de rijksoverheid het voorkomen, dat er volop betaald werk voorhanden zou zijn, maar dat de werklozen dit niet aanvaarden omdat de uitkeringen te hoog zouden zijn. Aan het echte probleem, het gebrek aan volwaardige werkgelegenheid, doet de rijksoverheid weinig. In feite beperkt men zich voornamelijk tot een indirect
werkgelegenheidsbeleid door het beá‹Ã¡nvloeden van de macro-ekonomische voorwaarden, die op hun beurt weer van invloed zijn op het werkgelegenheidsniveau.
De rijksoverheid zou er beter aan doen om het vele werk dat nu onbetaald wordt verricht, en dat vaak onmisbaar is voor het funktioneren van de samenleving, te honoreren. Deze arbeidsplaatsen zouden kunnen worden ingevuld om de vele voorzieningen die de afgelopen jaren zijn afgebroken of verminderd weer op een aanvaardbaar peil te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de gezondheidszorg en het welzijnswerk.
Wat het werkgelegenheidsbeleid betreft ten slotte nog een opmerking over de Amsterdamse situatie. Er lijkt zich een wildgroei voor te doen van scholingsinstituten, werkervaringsprojecten, subsidieregelingen voor werkgevers, etc. Zelfs deskundige arbeidsbemiddelaars zien vaak door de bomen het bos niet meer, laat
staan de individuele werkloze. Deze situatie en de in het verleden moeizame samenwerking tussen verschillende instellingen heeft ertoe geleid, dat werklozen die zelf met voorstellen kwamen om
weer aan het werk te geraken soms van het kastje naar de muur werden gestuurd.
kwaliteit arbeidsplaatsen
De JWGW biedt geen garantie op een volwaardige arbeidsplaats. Wanneer de jongere twee maal een half jaar een werkervaringsplaats heeft bezet krijgt hij/zij nog een kans op een andere werkervaringsplaats. Dit rondpompen van werklozen kan in veel gevallen leiden tot demotivatie en frustratie bij de betrokkenen.
Ondanks alle toetsingsvoorwaarden blijft het risico van concurrentievervalsing en het uithollen van de positie van werknemers met een vast dienstverband. Ronduit verwerpelijk vindt de clientenraad het feit, dat de
invoering van de JWGW gepaard gaat met een sterke daling van het uitkeringsniveau. Dit is als het ware een sanctie vooraf.
Wordt men voor de JWGW geselecteerd, dan heeft men recht op het minimum jeugdloon, maar valt men buiten de boot dan is men aangewezen op een veel lagere uitkering. In een tijd waarin individualisering en verzelfstandiging van burgers hoog in het vaandel staan wordt jongeren de mogelijkheid ontzegd om zelfstandig te wonen en te leven. Met een verlaging van de uitkeringen zullen er bij ouders en verzorgers financiele problemen ontstaan omdat zij zullen moeten bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de thuiswonende jongere.
Sommige gemarginaliseerde groepen jongeren zijn zeer moeilijk bereikbaar en vereisen een heel andere aanpak dan de JWGW. Het is onjuist, de problemen van deze groepen voor een onevenredig groot
deel te schuiven op het bordje van de ouders, die vaak zelf behoren tot groepen die het financieel en anderszins zeer moeilijk hebben.
De toegepaste sanctie van 13 weken uitsluiting van de uitkering vindt de clientenraad veel te zwaar, temeer daar de uitkeringen toch al sterk zijn verlaagd. Gevreesd moet worden dat dwang niet leidt tot een gemakkelijke inpassing in bedrijven en instellingen maar integendeel demotiverend werkt voor de jongere.
Konklusies
Uit het voorgaande blijkt, dat de clientenraad geen voorstander is van de JWGW waarvan de effectiviteit ernstig wordt betwijfeld.
Bovendien vindt de clientenraad de hiermee gepaard gaande uitkeringsverlaging en de opgelegde sancties zeer onrechtvaardig en onacceptabel. De clientenraad pleit voor een werkgelegenheidsbeleid voor jongeren op basis van vrijwilligheid, het belonen van de deelname hieraan met een extra toeslag op het minimumloon en verwerpt de sancties voorzover er geen volwaardige arbeidsplaats wordt aangeboden.
Gezien het bovenstaande doen wij de volgende suggesties en stellen wij de volgende vragen.
suggesties
Wij betwijfelen of alle jongeren een werkervaringsplaats kan worden aangeboden, zeker gezien de grote instroom die in 1993 zal plaatsvinden, wanneer uitbreiding tot stand komt naar de categorie twintig jarigen. Ook is het zo, dat bijvoorbeeld het aantal technische banen in de collectieve sector beperkt is, terwijl
daar in het bedrijfsleven wel vraag naar is. Wij pleiten er dan ook voor, dat zoveel mogelijk wordt geselecteerd op basis van vrijwilligheid. Vrijwillige aanmelding stimuleren door gerichte campagnes via folders, media, etc. Het zou te gek zijn indien een jongere graag een werkervaringsplaats voor een technisch beroep wil, waar ook vraag naar is, en er dan wordt gezegd: sorry, dat hebben we niet, ga maar papiertjes prikken. Men dient rekening te houden met de wensen van betrokkene, zeker wanneer die in het
perspectief van de arbeidsmarkt ook realiseerbaar zijn.
Wij pleiten voor een intensieve, zeer individueel gerichte begeleiding door alle instanties, betrokken bij de invoering van de JWGW. Het verdient aanbeveling, voor elke jongere een individueel trajectplan te maken. Tevens zal aandacht besteed moeten worden aan de thuissituatie van de jongere. Dit betekent intensieve samenwerking met het maatschappelijk werk, welzijnswerk,etc.
Wij pleiten voor een zeer gematigd en terughoudend sanctiebeleid, daar een groot deel van de jongeren uit de specifieke doelgroepen al langere tijd in de marge van de samenleving verblijft. Wij geven als suggestie, eventuele sancties gefaseerd in te voeren, bijvoorbeeld niet meteen de uitkering 13 weken stopzetten, maar
de eerste week bv 5% korten, de tweede week 10% enzovoort. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld eerst een week de uitkering inhouden, enzovoort. Bovendien dient de GSD zeer zorgvuldig om te
gaan met het criterium, dat aangeboden werk driemaal mag worden geweigerd.
Indien mensen aandragen dat ze niet geschikt zijn voor een bepaalde baan, adviseren wij een tweede keuring in te voeren door een Bedrijfsgezondheidsdienst, eventueel nadat een keuring door de GG en GD heeft plaatsgevonden. Volgens ons moet hangende de keuringen de sanctie van 13 weken niet worden toegepast. Er is een groep zeer moeilijk bemiddelbare jongeren, die tussen de wal en het schip dreigt te vallen, omdat ze enerzijds niet in aanmerking komen voor de AAW, terwijl anderzijds werken in het kader van de JWGW moeilijk is. Met deze groep dient zeer zorgvuldig te worden omgesprongen. Voor een gedeelte van deze groep moet overgang naar de ABW worden overwogen.
Wanneer betrokken client een aanbod gedaan wordt voor een werkervaringsplaats en er moet voor een bepaalde datum gereageerd worden, dan dient de datum van het poststempel te worden aangehouden als datum waarop de brief verstuurd is. Dit betekent ook, dat een aanbod schriftelijk gedaan dient te worden.
Volgens ons dient toetsing van geschikte arbeidsplaatsen ook te gebeuren door de directeur van de GSD. Toetsing van arbeidsmarktrelevantie en van concurrentievervalsing van aangeleverde garantiebanen vindt nu plaats door het arbeidsbureau en indien aanwezig toetsen medezeggenschapscommissies en/of ondernemingsraden.
Wij pleiten voor aparte projecten voor zeer moeilijk plaatsbaren, ook al is dit in het kader van de JWGW slechts beperkt mogelijk.
Wij pleiten voor intensieve samenwerking tussen de bemiddelende instanties en scholingsinstituten, ook die van het leerlingwezen, zodat gebruik gemaakt kan worden van de aldaar aanwezige kennis, ervaring en faciliteiten en voor jongeren een zinvolle vorm van lerend werken kan worden ontwikkeld, ook al beperkt de JWGW de mogelijkheden voor samenwerking.
De kwaliteit van de werkervaringsplaatsen dient aan bepaalde criteria te voldoen en de uitvoeringsorganisatie dient erop toe te zien, dat deze kwaliteit gehandhaafd blijft. Het heeft geen zin, jongeren de hele dag te laten kopieren, terwijl het formeel een administratieve baan is. Inlenende instanties hebben vaak liever een jongere die in feite de hele week werkt en die aan scholing, etc. niets kost, dan een jongere, die wel een scholing
volgt. Ook dient ernaar te worden gestreefd, dat er niet alleen sprake is van training on the job of funktietraining, maar dat de jongere de mogelijkheid wordt geboden ook meer algemene kennis©en
vaardigheden te ontwikkelen. Deze algemene kennis en vaardigheden vergroten evenzeer de mogelijkheden van de jongere op de arbeidsmarkt als specifieke beroepscursussen.
Hoezeer ook wordt beweerd, dat de JWGW een sluitende aanpak betekent, een garantie op volwaardig werk heeft de jongere niet. Toch dient daarnaar zoveel mogelijk gestreefd te worden, doordat
de uitvoerende organisaties concrete afspraken maken over banen bij instellingen en bedrijven waar JWGWers in door kunnen stromen. Ook verdient het aanbeveling, de werkervaringsplaatsen
uit te breiden naar het bedrijfsleven, al mogen deze plaatsen bestaande arbeidsplaatsen niet verdringen. De clientenraad betreurt het, dat de overheid vooralsnog niet bereid is, de werkgevers op enigerlei wijze onder druk te zetten bijvoorbeeld in het kader van de JWGW of de WAGW moeilijk plaatsbaren in
dienst te nemen. Toch dient ernaar gestreefd te worden volwaardige arbeidsplaatsen voor hen te creeren, ook door in plaats van de JWGW met de werkgevers om de tafel te gaan zitten om een jongere in dienst te nemen en hem of haar middels aanvullende scholing op te leiden voor een bepaalde funktie.
In verband met dit punt concludeert de clientenraad, dat het welslagen van de JWGW behalve van de medewerking van de werkgevers ook afhangt van het personeel in een bepaald bedrijf en van de vakbeweging, oa in het RBA, om zich in te zetten voor de moeilijk plaatsbare werklozen, zodat zij weer voor een volwaardige baan in aanmerking komen.
vragen
Volgens de nota "werkplan invoering JWGW Amsterdam vierde versie" van 24 september 1991 zal de GMD ieder jaar twintig kandidaten voor de JWGW aanleveren. Onze vraag: wanneer komen gehandicapten
in de JWGW of de IOAW terecht?. Voor gehandicapten die in de JWGW komen vragen wij ons af, of er ook pogingen worden ondernomen, aanpassingen op de werkplek te doen, te financieren via de AAW.
Werkt de GMD mee aan een aanpassing van de werkplek? Als het slechts een garantiebaan is, zeggen ze dan bij de GMD niet: dat is de moeite niet. Verder: in hoeverre treedt er een vermenging op van JWGW en WSW? Wat wordt de onderlinge relatie tussen WSW, banenpool en JWGW?
Met het bestuur van de stichting Maatwerk worden afspraken gemaakt over de condities die voor de uitvoering van de JWGW noodzakelijk worden geacht. Wat houden die condities in?
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam
Amsterdam, 4-12-1991
Mevrouw/Mijnheer,
Hierbij sturen wij u enige opmerkingen, suggesties en vragen van
de clientenraad bij de invoering van het Jeugd Werk Garantie Plan
op 1 januari 1992.
Uit de nota "vierde versie werkplan invoering JWG Amsterdam"
blijkt ons, dat de statuten van Stichting Maatwerk gewijzigd
zullen worden. Ook schijnen er beroepsmogelijkheden te zijn in
het kader van de JWGW. Buiten de bovengenoemde nota hebben wij
geen stukken ontvangen en wij willen voor een meer definitief
oordeel nadere informatie afwachten. Desalniettemin hebben wij
gemeend, nu reeds enkele voorlopige opmerkingen te moeten maken
bij de nota die hierboven staat genoemd, omdat de tijd dringt en
de JWGW reeds op 1 januari zal worden ingevoerd. Na verdere
bestudering van stukken zullen wij een meer definitief standpunt
naar voren brengen. In de hoop, u met dit pre-advies voorlopig
voldoende informatie te hebben verstrekt,
hoogachtend,
A van der Vliet, secretaris
voor deze, P van der Lende
cc P van Dijck, ambtelijk secretaris
Enige opmerkingen en vragen van de clientenraad bij de invoering van het JWGW.
werkgelegenheidsbeleid
De Nederlandse overheid richt zich bij het bestrijden van de werkloosheid vooral op een aktiverend arbeidsmarktbeleid; er worden pogingen ondernomen, vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
beter op elkaar af te stemmen. Op zich scheppen deze pogingen geen werkgelegenheid. De clientenraad is van mening, dat daarnaast gestreefd moet worden naar een aktief werkgelegenheidsbeleid. Maatregelen die direct de werkgelegenheid bevorderen zijn een noodzakelijke aanvulling, vooral voor groepen die moeilijk
aan de slag komen. De clientenraad is geen tegenstander van een geintegreerd scholings-inkomens- en arbeidsmarktbeleid, maar wel als dit gepaard gaat met een verlaging van het uitkeringsniveau.
Het argument werk gaat voor inkomen mag niet worden gebruikt als alibi om de uitkeringen te verlagen tot een onaanvaardbaar niveau.
Bovendien leidt een minimaal inkomen vaak juist tot minder kansen op werk. Verlaging van de uitkering om mensen te prikkelen weer aan het werk te gaan bevestigt vooroordelen, want op deze wijze doet de rijksoverheid het voorkomen, dat er volop betaald werk voorhanden zou zijn, maar dat de werklozen dit niet aanvaarden omdat de uitkeringen te hoog zouden zijn. Aan het echte probleem, het gebrek aan volwaardige werkgelegenheid, doet de rijksoverheid weinig. In feite beperkt men zich voornamelijk tot een indirect
werkgelegenheidsbeleid door het beá‹Ã¡nvloeden van de macro-ekonomische voorwaarden, die op hun beurt weer van invloed zijn op het werkgelegenheidsniveau.
De rijksoverheid zou er beter aan doen om het vele werk dat nu onbetaald wordt verricht, en dat vaak onmisbaar is voor het funktioneren van de samenleving, te honoreren. Deze arbeidsplaatsen zouden kunnen worden ingevuld om de vele voorzieningen die de afgelopen jaren zijn afgebroken of verminderd weer op een aanvaardbaar peil te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de gezondheidszorg en het welzijnswerk.
Wat het werkgelegenheidsbeleid betreft ten slotte nog een opmerking over de Amsterdamse situatie. Er lijkt zich een wildgroei voor te doen van scholingsinstituten, werkervaringsprojecten, subsidieregelingen voor werkgevers, etc. Zelfs deskundige arbeidsbemiddelaars zien vaak door de bomen het bos niet meer, laat
staan de individuele werkloze. Deze situatie en de in het verleden moeizame samenwerking tussen verschillende instellingen heeft ertoe geleid, dat werklozen die zelf met voorstellen kwamen om
weer aan het werk te geraken soms van het kastje naar de muur werden gestuurd.
kwaliteit arbeidsplaatsen
De JWGW biedt geen garantie op een volwaardige arbeidsplaats. Wanneer de jongere twee maal een half jaar een werkervaringsplaats heeft bezet krijgt hij/zij nog een kans op een andere werkervaringsplaats. Dit rondpompen van werklozen kan in veel gevallen leiden tot demotivatie en frustratie bij de betrokkenen.
Ondanks alle toetsingsvoorwaarden blijft het risico van concurrentievervalsing en het uithollen van de positie van werknemers met een vast dienstverband. Ronduit verwerpelijk vindt de clientenraad het feit, dat de
invoering van de JWGW gepaard gaat met een sterke daling van het uitkeringsniveau. Dit is als het ware een sanctie vooraf.
Wordt men voor de JWGW geselecteerd, dan heeft men recht op het minimum jeugdloon, maar valt men buiten de boot dan is men aangewezen op een veel lagere uitkering. In een tijd waarin individualisering en verzelfstandiging van burgers hoog in het vaandel staan wordt jongeren de mogelijkheid ontzegd om zelfstandig te wonen en te leven. Met een verlaging van de uitkeringen zullen er bij ouders en verzorgers financiele problemen ontstaan omdat zij zullen moeten bijdragen in de kosten van levensonderhoud van de thuiswonende jongere.
Sommige gemarginaliseerde groepen jongeren zijn zeer moeilijk bereikbaar en vereisen een heel andere aanpak dan de JWGW. Het is onjuist, de problemen van deze groepen voor een onevenredig groot
deel te schuiven op het bordje van de ouders, die vaak zelf behoren tot groepen die het financieel en anderszins zeer moeilijk hebben.
De toegepaste sanctie van 13 weken uitsluiting van de uitkering vindt de clientenraad veel te zwaar, temeer daar de uitkeringen toch al sterk zijn verlaagd. Gevreesd moet worden dat dwang niet leidt tot een gemakkelijke inpassing in bedrijven en instellingen maar integendeel demotiverend werkt voor de jongere.
Konklusies
Uit het voorgaande blijkt, dat de clientenraad geen voorstander is van de JWGW waarvan de effectiviteit ernstig wordt betwijfeld.
Bovendien vindt de clientenraad de hiermee gepaard gaande uitkeringsverlaging en de opgelegde sancties zeer onrechtvaardig en onacceptabel. De clientenraad pleit voor een werkgelegenheidsbeleid voor jongeren op basis van vrijwilligheid, het belonen van de deelname hieraan met een extra toeslag op het minimumloon en verwerpt de sancties voorzover er geen volwaardige arbeidsplaats wordt aangeboden.
Gezien het bovenstaande doen wij de volgende suggesties en stellen wij de volgende vragen.
suggesties
Wij betwijfelen of alle jongeren een werkervaringsplaats kan worden aangeboden, zeker gezien de grote instroom die in 1993 zal plaatsvinden, wanneer uitbreiding tot stand komt naar de categorie twintig jarigen. Ook is het zo, dat bijvoorbeeld het aantal technische banen in de collectieve sector beperkt is, terwijl
daar in het bedrijfsleven wel vraag naar is. Wij pleiten er dan ook voor, dat zoveel mogelijk wordt geselecteerd op basis van vrijwilligheid. Vrijwillige aanmelding stimuleren door gerichte campagnes via folders, media, etc. Het zou te gek zijn indien een jongere graag een werkervaringsplaats voor een technisch beroep wil, waar ook vraag naar is, en er dan wordt gezegd: sorry, dat hebben we niet, ga maar papiertjes prikken. Men dient rekening te houden met de wensen van betrokkene, zeker wanneer die in het
perspectief van de arbeidsmarkt ook realiseerbaar zijn.
Wij pleiten voor een intensieve, zeer individueel gerichte begeleiding door alle instanties, betrokken bij de invoering van de JWGW. Het verdient aanbeveling, voor elke jongere een individueel trajectplan te maken. Tevens zal aandacht besteed moeten worden aan de thuissituatie van de jongere. Dit betekent intensieve samenwerking met het maatschappelijk werk, welzijnswerk,etc.
Wij pleiten voor een zeer gematigd en terughoudend sanctiebeleid, daar een groot deel van de jongeren uit de specifieke doelgroepen al langere tijd in de marge van de samenleving verblijft. Wij geven als suggestie, eventuele sancties gefaseerd in te voeren, bijvoorbeeld niet meteen de uitkering 13 weken stopzetten, maar
de eerste week bv 5% korten, de tweede week 10% enzovoort. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld eerst een week de uitkering inhouden, enzovoort. Bovendien dient de GSD zeer zorgvuldig om te
gaan met het criterium, dat aangeboden werk driemaal mag worden geweigerd.
Indien mensen aandragen dat ze niet geschikt zijn voor een bepaalde baan, adviseren wij een tweede keuring in te voeren door een Bedrijfsgezondheidsdienst, eventueel nadat een keuring door de GG en GD heeft plaatsgevonden. Volgens ons moet hangende de keuringen de sanctie van 13 weken niet worden toegepast. Er is een groep zeer moeilijk bemiddelbare jongeren, die tussen de wal en het schip dreigt te vallen, omdat ze enerzijds niet in aanmerking komen voor de AAW, terwijl anderzijds werken in het kader van de JWGW moeilijk is. Met deze groep dient zeer zorgvuldig te worden omgesprongen. Voor een gedeelte van deze groep moet overgang naar de ABW worden overwogen.
Wanneer betrokken client een aanbod gedaan wordt voor een werkervaringsplaats en er moet voor een bepaalde datum gereageerd worden, dan dient de datum van het poststempel te worden aangehouden als datum waarop de brief verstuurd is. Dit betekent ook, dat een aanbod schriftelijk gedaan dient te worden.
Volgens ons dient toetsing van geschikte arbeidsplaatsen ook te gebeuren door de directeur van de GSD. Toetsing van arbeidsmarktrelevantie en van concurrentievervalsing van aangeleverde garantiebanen vindt nu plaats door het arbeidsbureau en indien aanwezig toetsen medezeggenschapscommissies en/of ondernemingsraden.
Wij pleiten voor aparte projecten voor zeer moeilijk plaatsbaren, ook al is dit in het kader van de JWGW slechts beperkt mogelijk.
Wij pleiten voor intensieve samenwerking tussen de bemiddelende instanties en scholingsinstituten, ook die van het leerlingwezen, zodat gebruik gemaakt kan worden van de aldaar aanwezige kennis, ervaring en faciliteiten en voor jongeren een zinvolle vorm van lerend werken kan worden ontwikkeld, ook al beperkt de JWGW de mogelijkheden voor samenwerking.
De kwaliteit van de werkervaringsplaatsen dient aan bepaalde criteria te voldoen en de uitvoeringsorganisatie dient erop toe te zien, dat deze kwaliteit gehandhaafd blijft. Het heeft geen zin, jongeren de hele dag te laten kopieren, terwijl het formeel een administratieve baan is. Inlenende instanties hebben vaak liever een jongere die in feite de hele week werkt en die aan scholing, etc. niets kost, dan een jongere, die wel een scholing
volgt. Ook dient ernaar te worden gestreefd, dat er niet alleen sprake is van training on the job of funktietraining, maar dat de jongere de mogelijkheid wordt geboden ook meer algemene kennis©en
vaardigheden te ontwikkelen. Deze algemene kennis en vaardigheden vergroten evenzeer de mogelijkheden van de jongere op de arbeidsmarkt als specifieke beroepscursussen.
Hoezeer ook wordt beweerd, dat de JWGW een sluitende aanpak betekent, een garantie op volwaardig werk heeft de jongere niet. Toch dient daarnaar zoveel mogelijk gestreefd te worden, doordat
de uitvoerende organisaties concrete afspraken maken over banen bij instellingen en bedrijven waar JWGWers in door kunnen stromen. Ook verdient het aanbeveling, de werkervaringsplaatsen
uit te breiden naar het bedrijfsleven, al mogen deze plaatsen bestaande arbeidsplaatsen niet verdringen. De clientenraad betreurt het, dat de overheid vooralsnog niet bereid is, de werkgevers op enigerlei wijze onder druk te zetten bijvoorbeeld in het kader van de JWGW of de WAGW moeilijk plaatsbaren in
dienst te nemen. Toch dient ernaar gestreefd te worden volwaardige arbeidsplaatsen voor hen te creeren, ook door in plaats van de JWGW met de werkgevers om de tafel te gaan zitten om een jongere in dienst te nemen en hem of haar middels aanvullende scholing op te leiden voor een bepaalde funktie.
In verband met dit punt concludeert de clientenraad, dat het welslagen van de JWGW behalve van de medewerking van de werkgevers ook afhangt van het personeel in een bepaald bedrijf en van de vakbeweging, oa in het RBA, om zich in te zetten voor de moeilijk plaatsbare werklozen, zodat zij weer voor een volwaardige baan in aanmerking komen.
vragen
Volgens de nota "werkplan invoering JWGW Amsterdam vierde versie" van 24 september 1991 zal de GMD ieder jaar twintig kandidaten voor de JWGW aanleveren. Onze vraag: wanneer komen gehandicapten
in de JWGW of de IOAW terecht?. Voor gehandicapten die in de JWGW komen vragen wij ons af, of er ook pogingen worden ondernomen, aanpassingen op de werkplek te doen, te financieren via de AAW.
Werkt de GMD mee aan een aanpassing van de werkplek? Als het slechts een garantiebaan is, zeggen ze dan bij de GMD niet: dat is de moeite niet. Verder: in hoeverre treedt er een vermenging op van JWGW en WSW? Wat wordt de onderlinge relatie tussen WSW, banenpool en JWGW?
Met het bestuur van de stichting Maatwerk worden afspraken gemaakt over de condities die voor de uitvoering van de JWGW noodzakelijk worden geacht. Wat houden die condities in?
Wij vinden de passage in de nota "invoering JWGW-vierde versie" over de beroepsmogelijkheden onduidelijk. (op bladzijde 18) Graag zouden wij hierover wat nadere informatie ontvangen.
vrijdag 8 november 1991
Notulen voorvergadering clientenraad d.d. 8-11-1991
Notulen voorvergadering clientenraad d.d. 8-11-1991
1. Opening en mededelingen.
Afmeldingen: Van de Marokkaanse Raad hebben we niks gehoord. Jaap kan wegens omstandigheden niet meer als plaatsvervanger voor AMSOSA optreden. Daarvoor zal een nieuw persoon benoemd worden door AMSOSA.
2. Marja is niet aanwezig. Ze kan vrijdag nooit, er zal haar worden gevraagd een en ander op papier te zetten. Dit zou dan eind december in ons bezit moeten zijn. Dit stuk kan dan in de voorvergadering van januari besproken worden. Daarna zullen we haar eventueel vragen stellen.
3. In- en uitgaande post. In het vervolg zal een lijst gemaakt worden van de post, die voor de vergadering ter inzage ligt.
Ingekomen post voor deze vergadering:
Nieuws uit B en W. Dit is een uitgave van Voorlichting die iedere week verschijnt, en waarin de belangrijkste besluiten van B en W staan, evenals de agenda voor de verschillende raadscommissies.
Sociale Dienst krant. Als het goed is, krijgen alle clientenraadsleden deze krant automatisch door de GSD toegestuurd.
Brief, waarin wordt aangekondigd, dat er op 28 november een konferentie is in het stadhuis over het Jeugd Werk garantie Plan.
Evaluatiestuk over de cursus bij de Woodbrookers is binnengekomen bij de penningmeester.
Er is geen uitgaande post.
4 De notulen van 13 september. De heer P. van de groep tegen racisme vindt, dat als we allochtonen bij het werk van de clientenraad willen betrekken, we eerst maar eens een voorlichtingscampagne moeten houden, om duidelijk te maken wat de clientenraad is. Verder worden de notulen aangenomen.
5. Advies beslag op uitkeringen. Een werkgroep moet het raamwerk zoals dat op de cursus is vastgesteld nader uitwerken. De vergadering gaat akkoord met het desbetreffende raamwerk.
6 Vaststellen huishoudelijk reglement.
Ans: Artikel twee huish. regl. moet zijn: een lid wordt benoemd voor twee jaar en is vervolgens voor maximaal twee maal twee jaar herkiesbaar. Taalkundig artikel 3: de punt komma moet
weg achter "welke". Dit is geen goed nederlands. art. 4.1. huish. regl. "elk lid benoemt" moet met een t zijn.
Artikel 6 huish. regl: "raad" is mannelijk, dus regel drie moet worden: "die uit zijn midden wordt benoemd". Het woord "kandidaat" moet met een t. Regel 10: verzorgt" moet met een t zijn.
Barend vraagt de aandacht voor het volgende. Het CNV is rijkelijk laat met haar reactie, maar vindt, dat er grote juridische problemen aan vast zitten, en dat huishoudelijk reglement en reglement met elkaar in strijd zijn. Het CNV wil dit in het dagelijks bestuur bespreken en daarna een voorstel doen aan de clientenraad.
Verder: er heerst verwarring over de concepten die in omloop zijn, de concepten moeten voortaan genummerd worden, er staan nu geen aanduidingen op. Joke: ik vraag me af, wanneer deze raad is ingesteld, we zijn 14 juni ingesteld, dat is de oprichting. Maar het zittingsjaar gaat in op 1 januari. Gekonkludeerd wordt in de vergadering dat de eerste zittingsperiode dus 21/2 jaar is.
Jeanet: artikel 15 huish. reglement (zie ook art 4 algemeen reglement) moet zijn "valt onder verantwoordelijkheid" in plaats van "rechtstreeks toezicht"
Barend brengt twee bezwaren op het huidige huishoudelijk reglement naar voren:
a. Artikel 2 huish. regl. vinden we terug in art 5.1. van het reglement. Er is dan een onduidelijkheid: in 5.1 is een periode vastgesteld van twee jaar en we gaan in het huishoudelijk reglement een periode vaststellen van twee maal twee jaar
b. Artikel 15 huish. regl. is in strijd met artikel 4 regl. De clientenraad heeft geen wettelijke status. Zoals het er nu staat, is het in strijd met elkaar. De ambtelijk secretaris is verantwoordelijk voor etc, en niet de secretaris van de clientenraad.
Als deze en andere punten niet nader aan de orde komen, en worden besproken, en het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd zoals het er nu ligt, dan zal het CNV zich nader moeten beraden.
Het huishoudelijk reglement wordt met de naar voren gebrachte wijzigingen in stemming gebracht. Alle aanwezige clientenraadsleden zijn voor, behalve het CNV. Zij stemt tegen het nu aannemen
van het huishoudelijk reglement.
7. Vaststellen lijst van vertegenwoordigers.
Er zijn op dit moment elf clientenraadsleden. Dit aantal moet worden aangevuld tot vijftien. Barend: in het reglement vastgesteld door de gemeenteraad staan veertien organisaties.
Gekonkludeerd wordt dat de BGB niet meer meedoet. Surinaamse organisaties hebben we nooit gezien. Er wordt gediskussieerd over de Marokkaanse Raad. Zij hebben toegezegd, mee te zullen doen. De rest heeft niet gereageerd. Daarmee komen we nu uit op elf organisaties, inclusief de Marokkaanse Raad.
Er wordt geloot om de invulling van de overblijvende vier plaatsen. De volgorde zoals die uit de loting naar voren komt bepaalt, welke organisaties een tweede volwaardig clientenraadslid mogen benoemen. (opmerking notulist: ik heb even gemist voor welke periode deze nieuwe leden worden benoemd. Wordt er na een zittingsperiode van twee jaar opnieuw bekeken, of nieuwe organisaties kunnen toetreden?)
De volgorde is als volgt:
1. BAAN
2. AMSOSA
3. Marokkaanse Raad
4. Sociaal Verzekerings Spreekuur Zuid-Oost
5. FNV
6. CNV
7. HTIB
8. Bijstandsbond
9. VUIST
10. ANBO
11. Vrouwen en de Bijstand.
In de volgorde van deze lijst moet aangevuld worden met iemand, die een uitkering heeft van de Gemeentelijke Sociale Dienst in Amsterdam. De verschillende organisaties krijgen zes weken de tijd een nieuwe kandidaat te benoemen.
8. Verdere invulling telefoonlijst. ANBO(Joke en Ans dus) kunnen onmogelijk op donderdag. Joke meldt
zich voor woensdag de twintigste en niet op de veertiende. In het vervolg liever niet op donderdag. Mario kan niet op dinsdag. Alleen woensdag en donderdag. Als er eventueel mensen niet kunnen, dan kan Mario gebeld worden. Paul geeft zich ook op als reserve. Onderling ruilen mag, maar geef het even op aan het
secretariaat. Lege plaatsen die niet worden ingevuld komen terecht bij de Bijstandsbond medewerkersters of worden ingevuld door andere mensen.
9. Resultaten cursus.
We bespreken het stuk "Voornemens clientenraad Amsterdam, resultaten van de studiedagen in november 1991" geschreven door Linda.
Joke: op bladzijde twee staat, dat de werkgroepen bestaan uit minimaal twee personen. Dat moet zijn: minimaal drie. Anders is het geen werkgroep. Barend: punt 4a bladzijde twee: per werkgroep mag per geval fl 100,- worden uitgegeven. Het maximumbedrag moet nog worden vastgesteld in overleg met de penningmeester.
1. Opening en mededelingen.
Afmeldingen: Van de Marokkaanse Raad hebben we niks gehoord. Jaap kan wegens omstandigheden niet meer als plaatsvervanger voor AMSOSA optreden. Daarvoor zal een nieuw persoon benoemd worden door AMSOSA.
2. Marja is niet aanwezig. Ze kan vrijdag nooit, er zal haar worden gevraagd een en ander op papier te zetten. Dit zou dan eind december in ons bezit moeten zijn. Dit stuk kan dan in de voorvergadering van januari besproken worden. Daarna zullen we haar eventueel vragen stellen.
3. In- en uitgaande post. In het vervolg zal een lijst gemaakt worden van de post, die voor de vergadering ter inzage ligt.
Ingekomen post voor deze vergadering:
Nieuws uit B en W. Dit is een uitgave van Voorlichting die iedere week verschijnt, en waarin de belangrijkste besluiten van B en W staan, evenals de agenda voor de verschillende raadscommissies.
Sociale Dienst krant. Als het goed is, krijgen alle clientenraadsleden deze krant automatisch door de GSD toegestuurd.
Brief, waarin wordt aangekondigd, dat er op 28 november een konferentie is in het stadhuis over het Jeugd Werk garantie Plan.
Evaluatiestuk over de cursus bij de Woodbrookers is binnengekomen bij de penningmeester.
Er is geen uitgaande post.
4 De notulen van 13 september. De heer P. van de groep tegen racisme vindt, dat als we allochtonen bij het werk van de clientenraad willen betrekken, we eerst maar eens een voorlichtingscampagne moeten houden, om duidelijk te maken wat de clientenraad is. Verder worden de notulen aangenomen.
5. Advies beslag op uitkeringen. Een werkgroep moet het raamwerk zoals dat op de cursus is vastgesteld nader uitwerken. De vergadering gaat akkoord met het desbetreffende raamwerk.
6 Vaststellen huishoudelijk reglement.
Ans: Artikel twee huish. regl. moet zijn: een lid wordt benoemd voor twee jaar en is vervolgens voor maximaal twee maal twee jaar herkiesbaar. Taalkundig artikel 3: de punt komma moet
weg achter "welke". Dit is geen goed nederlands. art. 4.1. huish. regl. "elk lid benoemt" moet met een t zijn.
Artikel 6 huish. regl: "raad" is mannelijk, dus regel drie moet worden: "die uit zijn midden wordt benoemd". Het woord "kandidaat" moet met een t. Regel 10: verzorgt" moet met een t zijn.
Barend vraagt de aandacht voor het volgende. Het CNV is rijkelijk laat met haar reactie, maar vindt, dat er grote juridische problemen aan vast zitten, en dat huishoudelijk reglement en reglement met elkaar in strijd zijn. Het CNV wil dit in het dagelijks bestuur bespreken en daarna een voorstel doen aan de clientenraad.
Verder: er heerst verwarring over de concepten die in omloop zijn, de concepten moeten voortaan genummerd worden, er staan nu geen aanduidingen op. Joke: ik vraag me af, wanneer deze raad is ingesteld, we zijn 14 juni ingesteld, dat is de oprichting. Maar het zittingsjaar gaat in op 1 januari. Gekonkludeerd wordt in de vergadering dat de eerste zittingsperiode dus 21/2 jaar is.
Jeanet: artikel 15 huish. reglement (zie ook art 4 algemeen reglement) moet zijn "valt onder verantwoordelijkheid" in plaats van "rechtstreeks toezicht"
Barend brengt twee bezwaren op het huidige huishoudelijk reglement naar voren:
a. Artikel 2 huish. regl. vinden we terug in art 5.1. van het reglement. Er is dan een onduidelijkheid: in 5.1 is een periode vastgesteld van twee jaar en we gaan in het huishoudelijk reglement een periode vaststellen van twee maal twee jaar
b. Artikel 15 huish. regl. is in strijd met artikel 4 regl. De clientenraad heeft geen wettelijke status. Zoals het er nu staat, is het in strijd met elkaar. De ambtelijk secretaris is verantwoordelijk voor etc, en niet de secretaris van de clientenraad.
Als deze en andere punten niet nader aan de orde komen, en worden besproken, en het huishoudelijk reglement wordt goedgekeurd zoals het er nu ligt, dan zal het CNV zich nader moeten beraden.
Het huishoudelijk reglement wordt met de naar voren gebrachte wijzigingen in stemming gebracht. Alle aanwezige clientenraadsleden zijn voor, behalve het CNV. Zij stemt tegen het nu aannemen
van het huishoudelijk reglement.
7. Vaststellen lijst van vertegenwoordigers.
Er zijn op dit moment elf clientenraadsleden. Dit aantal moet worden aangevuld tot vijftien. Barend: in het reglement vastgesteld door de gemeenteraad staan veertien organisaties.
Gekonkludeerd wordt dat de BGB niet meer meedoet. Surinaamse organisaties hebben we nooit gezien. Er wordt gediskussieerd over de Marokkaanse Raad. Zij hebben toegezegd, mee te zullen doen. De rest heeft niet gereageerd. Daarmee komen we nu uit op elf organisaties, inclusief de Marokkaanse Raad.
Er wordt geloot om de invulling van de overblijvende vier plaatsen. De volgorde zoals die uit de loting naar voren komt bepaalt, welke organisaties een tweede volwaardig clientenraadslid mogen benoemen. (opmerking notulist: ik heb even gemist voor welke periode deze nieuwe leden worden benoemd. Wordt er na een zittingsperiode van twee jaar opnieuw bekeken, of nieuwe organisaties kunnen toetreden?)
De volgorde is als volgt:
1. BAAN
2. AMSOSA
3. Marokkaanse Raad
4. Sociaal Verzekerings Spreekuur Zuid-Oost
5. FNV
6. CNV
7. HTIB
8. Bijstandsbond
9. VUIST
10. ANBO
11. Vrouwen en de Bijstand.
In de volgorde van deze lijst moet aangevuld worden met iemand, die een uitkering heeft van de Gemeentelijke Sociale Dienst in Amsterdam. De verschillende organisaties krijgen zes weken de tijd een nieuwe kandidaat te benoemen.
8. Verdere invulling telefoonlijst. ANBO(Joke en Ans dus) kunnen onmogelijk op donderdag. Joke meldt
zich voor woensdag de twintigste en niet op de veertiende. In het vervolg liever niet op donderdag. Mario kan niet op dinsdag. Alleen woensdag en donderdag. Als er eventueel mensen niet kunnen, dan kan Mario gebeld worden. Paul geeft zich ook op als reserve. Onderling ruilen mag, maar geef het even op aan het
secretariaat. Lege plaatsen die niet worden ingevuld komen terecht bij de Bijstandsbond medewerkersters of worden ingevuld door andere mensen.
9. Resultaten cursus.
We bespreken het stuk "Voornemens clientenraad Amsterdam, resultaten van de studiedagen in november 1991" geschreven door Linda.
Joke: op bladzijde twee staat, dat de werkgroepen bestaan uit minimaal twee personen. Dat moet zijn: minimaal drie. Anders is het geen werkgroep. Barend: punt 4a bladzijde twee: per werkgroep mag per geval fl 100,- worden uitgegeven. Het maximumbedrag moet nog worden vastgesteld in overleg met de penningmeester.
zaterdag 8 mei 1976
Oprichting van de Bijstandsbond
Artikel in Het Vrije Volk. Democratisch socialistisch Dagblad van 10 mei 1976.
HILVERSUM -Ruim driehonderd mensen die een sociale uitkering krijgen, hebben zaterdag in Hilversum de Bijstandsbond opgericht. Initiatief tot deze oprichting is genomen door -VARA-ombudsman Johan van.Minnen.
In zijn openingswoord zei hij dat deze bond vooral nu - nu gedreigd wordt met bezuinigingen op sociale voorzieningen meer nodig is dan ooit. ... ' Het doel van de bond is mensen.die een sociale uitkering ontvangen te vertegenwoordigen bij landelijke, provinciale, regionale. en plaatselijke overheden. Verder bij alle andere instanties die voor de uitkeringstrekkers van belang zijn.
Bondgenoot
Van .Minnen benadrukte in zijn openingswoord dat de bond een bondgenoot van:de vakbeweging wil zijn. Op de vergadering werd de heer Werdall uit Kerkrade tot voorzitter gekozen. Hij verklaarde zich een tegenstander van wat: hij noemde „de willekeur en onmenselijk optreden van ambtenaren van sociale za-ken." Het ministerie van CRM heeft laten weten positief te staan tegenover de nieuwe organisatie. Het ministerie is bereid met de Bijstandbond in overleg te treden.
HILVERSUM -Ruim driehonderd mensen die een sociale uitkering krijgen, hebben zaterdag in Hilversum de Bijstandsbond opgericht. Initiatief tot deze oprichting is genomen door -VARA-ombudsman Johan van.Minnen.
In zijn openingswoord zei hij dat deze bond vooral nu - nu gedreigd wordt met bezuinigingen op sociale voorzieningen meer nodig is dan ooit. ... ' Het doel van de bond is mensen.die een sociale uitkering ontvangen te vertegenwoordigen bij landelijke, provinciale, regionale. en plaatselijke overheden. Verder bij alle andere instanties die voor de uitkeringstrekkers van belang zijn.
Bondgenoot
Van .Minnen benadrukte in zijn openingswoord dat de bond een bondgenoot van:de vakbeweging wil zijn. Op de vergadering werd de heer Werdall uit Kerkrade tot voorzitter gekozen. Hij verklaarde zich een tegenstander van wat: hij noemde „de willekeur en onmenselijk optreden van ambtenaren van sociale za-ken." Het ministerie van CRM heeft laten weten positief te staan tegenover de nieuwe organisatie. Het ministerie is bereid met de Bijstandbond in overleg te treden.
Abonneren op:
Posts (Atom)
-
Vanmorgen heb ik een bericht gepubliceerd over het project ‘Representatie en het maatschappelijk middenveld’ van het Sociaal en Cultureel P...
-
Naar aanleiding van het toeslagenschandaal hebben het ministerie van Sociale Zaken en de Belastingdienst besloten om voortaan niet zo ri...