De kloof groeit harder dan het lijkt
'De armen worden armer en de rijken rijker'. Het is een leus die
het op een spandoek of in een opzwepende toespraak nog wel eens
goed doet. Soms tracht men wat af te dingen op de mate van
genuanceerdheid van de uitspraak.
Maar in het algemeen zullen er weinig mensen zijn die serieus
ontkennen dat de kloof tussen arm en rijk in Nederland de laatste
tien jaar groter is geworden. En omdat het zo bot klinkt om het
vergroten van die kloof volmondig toe te juichen, bezigt men hier
graag de wat afstandelijker term 'denivellering'. Dat suggereert
veel meer een noodzakelijke economische ingreep en versluiert het
feit dat een bepaald deel van de bevolking gewoon duurzaam
verarmt, terwijl een ander deel deze zomer twijfelt tussen een
paar weken vakantie op de boot, een vliegvakantie of de lease-
auto nog even op kilometers jagen.
Dat de inkomens uit elkaar groeien is duidelijk, maar hoe dat
precies gebeurt en in welke omvang is veel minder helder. Nog
niet zo lang geleden was er in een onderzoek sprake van maar een
relatief kleine groep die duurzaam op de armoedegrens leeft.
Onlangs werd dat weer tegengesproken door een noodkreet vanuit de
sociale diensten, dat het aantal blijvers in de bijstand fors
toegenomen is. Het percentage van de bijstandsontvangers met
(problematische) schulden is weer gegroeid. Ook bij ouderen,
weduwen en arbeidsongeschikten zijn die geluiden te horen.
Duidelijk is in ieder geval dat minstens 10% van de bevolking
(meer dan 800.000 huishoudens) een dermate laag inkomen heeft,
dat - als er andere factoren ook tegenzitten - onmiddelijk de
armoede om de hoek kijkt.
Om het probleem van de groeiende kloof tussen armeren en rijkeren
goed in kaart te brengen volstaat het niet om te wijzen naar de
koopkrachtplaatjes. Die gaan uit van grote gemiddeldes in inko-
menstendensen en prijsontwikkelingen voor huishoudens. In die
cijfers worden slechts algemene tendensen verwerkt die in princi-
pe voor iedere Nederlander gelden. Maar ook al houden we ons aan
deze offici‰le koopkrachtdefinities, dan nog zijn mensen met een
minimuminkomen de afgelopen tien jaar al meer dan 15% op het
gemiddelde achterop geraakt.
Reeel besteedbare inkomen
In werkelijkheid is de denivellering echter groter, omdat er
allerlei ontwikkelingen niet zijn meegenomen in deze rekenmodel-
len.
De meeste armoede-onderzoekers werken al lang niet meer met
inkomensgegevens en statistische koopkrachtontwikkelingen.
Veeleer wordt uitgegaan van het re‰el besteedbaar inkomen na
aftrek van - niet be‹nvloedbare - vaste lasten.
En dan komt men tot de schokkende conclusie dat veel mensen met
een minimuminkomen door de jaren heen niet alleen relatief steeds
minder te besteden hebben, maar soms ook absoluut: ondanks de
gestegen prijzen minder guldens per maand voor de dagelijkse
levensbehoeften. Dit betekent dat de verarming harder gaat, dan
de offici‰le koopkrachtstatistieken laten zien. In een eigen
onderzoek van FNV en konsumentenkontakt worden vooral de woonlas-
ten en gemeentelijke belastingen en tarieven als de grote opslok-
kers van de besteedbare inkomensruimte aangewezen.
Heel duidelijk is in ieder geval dat de gemeentelijke of provin-
ciale heffingen ontzettend denivellerend werken. Reinigings-,
milieu- en andere heffingen zijn vaak nominaal. Dat wil zeggen
dat ze geheven worden per huishouden ongeacht het inkomen.
Verhogingen tikken bij lagere inkomens dan ook harder aan.
En juist dit soort heffingen worden niet zelden met 20 of 30% per
jaar verhoogd. Aan de inkomenskant worden die heffingen niet of
onvoldoende gecompenseerd, omdat het systeem alleen uitgaat van
algemene landelijke kostenontwikkelingen en niet van gemeentelij-
ke "afwijkingen".
De negatieve invloed van woonlasten is wat minder doorzichtig.
Natuurlijk vallen de enorme huurverhogingen van de laatste jaren
op. Maar de suggestie wordt gewekt dat die voor een deel door de
huursubsidie en voor de rest door de uitkeringsverhogingen in
verband met de prijsstijgingen worden gecompenseerd.
Dat zou misschien zo zijn als alle minima in vergelijkbare
huurwoningen, met vergelijkbare huren en huursubsidie woonden.
Maar de werkelijkheid is, dat velen te maken hebben met stadsver-
nieuwing. De huur van het prettige opgeknapte of geheel nieuw
gebouwde huis wordt echter wel versneld opgetrokken, soms zelfs
met meer dan 9% per jaar. Huurgewenning verzacht slechts tijde-
lijk de pijn.
Waar 15 of 20 jaar geleden nog veel mensen met een lage huur
woonden, daar is dat nu nog maar voor een kleine groep. Het
aantal minima, dat door lagere woonlasten een grotere speelruimte
had om tegenvallers op te vangen, is fors afgenomen. Dientenge-
volge is het aantal van hen dat bij de eerste de beste tegenslag
in de problemen komt evenredig toegenomen.
Verder zijn er nog verslechteringen in de huursubsidie, die niet
meegenomen zijn in de koopkrachtplaatjes, omdat ze niet algemeen
zijn, maar bijvoorbeeld alleen maar voor alleenstaanden gelden.
Verhogingen van de service-kosten worden sowieso niet meegeteld
voor huursubsidie. Kamerbewoning is meer dan gemiddeld duurder
geworden.
Kortom, in de sfeer van de woonlasten is er veel meer aan de hand
dan uit de gemiddelde cijfers blijkt.
Betere inkomens minder afhankelijk
Ook zijn de betere inkomens veel minder afhankelijk van die
algemene gemiddelde cijfers, dan de mensen met een uitkering.
De laatsten worden vastgepind op een oude afhankelijkheids
relatie in gezinsverband en hen wordt elke mogelijkheid ontnomen
buiten de trendmatige ontwikkeling om de positie te verbeteren.
Rijkeren daarentegen hebben buiten loonrondes om nog tal van
mogelijkheden hun inkomen te verbeteren.
Daarbij mag niet vergeten worden dat lang niet alle inkomen
gelijk staat aan inkomen uit loon of uitkering. Ook bezit (aande-
len, spaargeld, huuropbrengsten, e.d.) kan inkomen opleveren.
Uitkeringen van levensverzekeringen, koopsompolissen, e.d. worden
ook steeds belangrijker. Het zal duidelijk zijn, dat dit door-
gaans meer op de weg van rijkeren, dan van armen ligt.
Het aandeel van dit soort inkomen in het nationaal inkomen is in
de jaren tachtig weer fors toegenomen ten nadele van het inkomen
uit loon of sociale regeling. De belastingoperatie Oort heeft ook
nog een steentje bijgedragen aan de denivellering, nog los van
alle andere tussentijdse belastingwijzigingen.
Ook veel zelfstandige beroepsbeoefenaren - en dan niet alleen de
specialisten en apothekers - hebben hun inkomen meer dan trendma-
tig weten te verhogen. Trouwens ook diverse groepen die wel
ergens op de salarisrol staan schijnen fiks bij te kunnen verdie-
nen. Bijklussende hoogleraren, computerdeskundigen die hele
nevenbedrijfjes runnen, directeuren die commissariaten verzamelen
als anderen postzegels zijn nog maar enkele voorbeelden.
Instrumenten zoeken
Ergens is het verband tussen inkomensontwikkeling aan de rijke en
arme kant zoekgeraakt. Reele verhogingen van minimuminkomens zijn
nodig. Maar dat lost geenszins andere achterliggende problemen
op.
Wie de denivellering een halt toe wil roepen zal ook naar andere
instrumenten moeten zoeken. Men moet dan denken aan de individua-
lisering van de uitkeringen om de maatschappelijke trend van
individualisering van inkomens te volgen. Ook het verbruiks- of
inkomensafhankelijk maken van bepaalde belastingen en heffingen
zou zo'n maatregel kunnen zijn.
Daarnaast lijkt steeds aannemelijker te worden dat het hele
systeem van subsidi‰ren van woonlasten een keer op de schop gaat.
De huursubsidie kan volgens pleitbezorgers van zo'n verandering
in gewijzigde en verbeterde vorm een prima functie behouden,
evenals het subsidi‰ren van de woonlasten van normale koopwonin-
gen. Maar het is goed denkbaar dat dat gepaard gaat met een
maximum aan hypotyheekrente-aftrek en een huur- of woonbelasting
voor mensen met goede inkomens in goedkope sociale woningen.
Ook zal goed gekeken moeten worden naar hoe mensen voor toekom-
stige risico's verzekerd zijn. Nog los van genomen WAO-maatrege-
len lopen ouderdoms- en risicoverzekeringen al steeds verder
uiteen. Wie een goede baan heeft krijgt doorgaans ook een kans
(collectief) betere en goedkopere regelingen te bedingen. Wie
buiten de arbeidsmarkt staat is redelijk machteloos tegenover de
eisen van de verzekeringsmaatschappijen.
De groeiende kloof tussen arm en rijk is dus geen eenduidig
lineair proces. Het is een veel dieper grijpend proces dan
menigeen denkt.
Ab Harrewijn, bewerkt door Egbert van Dijk.