donderdag 10 oktober 1996

Selectieprocedures sociale werkvoorziening



Gepubliceerd in Maandblad Uitkerings Gerechtigden november 1996 

selectieprocedures sociale werkvoorziening

Onlangs schreven wij een bezwaarschrift voor iemand, die uit zichzelf had gesolliciteerd bij de sociale werkvoorziening. In gesprekken voorafgaande aan de in diensttreding werd echter door een ambtenaar vastgesteld, dat betrokkene niet tot regel­matige arbeid in staat was. Dit gebeurde niet na een medische keu­ring, maar op basis van een formulier, dat door de sollici­tant was ingevuld. Ondanks de kwalificatie 'niet tot regelma­tige arbeid in staat' op basis van een ingevuld formulier en beoor­deeld door iemand die niet medisch deskundig was, besloot men het toch met de sollicitant te proberen. Inderdaad bleek tijdens de proefperiode, dat betrokkenen moeite had te wennen aan een regelmatig arbeidsritme. Wat wil je ook, na vele jaren werkloosheid. Men was echter wel erg snel met de conclusie, dat betrokkene niet geschikt was voor werk in de sociale werkvoorziening. De eerste werkdag was op 29 januari en al op 31 januari meldde de plaatsingsambtenaar: "niet tot regelmati­ge arbeid in staat". Vanaf dat moment ging de negatieve kwali­ficatie die hierboven werd genoemd betrokkene achtervolgen. In de periode van 5 tot 16 februari werd hij op een andere afde­ling geplaatst. Hier werd hij voor bepaalde routine werkzaam­heden achter de computer gezet. Na enige uitleg liet men hem de hele dag aanmodderen, zonder enigerlei begeleiding of controle. Er was uiteindelijk een lid van de ondernemingsraad, die zich over betrokkene ontfermde en die hem de gang van zaken in het bedrijf en op de computer probeerde uit te leg­gen. Er was geen mogelijkheid, in eerste instantie met kortere werkdagen te beginnen en dit na enige tijd uit te bouwen tot volledige werkdagen. Overleg daarover was nauwelijks mogelijk. Betrokkene moest vanaf het begin acht uur per dag werken en als dat niet kon, hield het op.

Uit de toelichting op het bezwaarschrift:

" Ik had gedacht dat instellingen als de sociale werkvoorzie­ning bedoeld waren voor mensen zoals ik, die misschien wat minder geschikt zijn voor de reguliere arbeidsmarkt en dat daarmee extra rekening wordt gehouden in de aard van de werk­zaamheden en de arbeidsvoorwaarden waarbij een geleidelijke opbouw plaats vindt naar een volledige werkweek. Ik heb echter de indruk, dat de noodzaak om op korte termijn te voldoen aan bepaalde produktienormen bij instellingen op het gebied van de sociale werkvoorziening steeds belangrijker worden".

Met dit laatste wordt bedoeld, dat bedrijven in de sociale werkvoorziening steeds commerciëler moeten gaan draaien en dat ze een groot gedeelte van de kosten zelf door verkoop van produkten moeten terug verdienen. In de selectieprocedures lijken kandidaten voor de sociale werkvoorziening hiervan de dupe te worden. In de bovenstaande situatie konden we ons niet aan de indruk onttrekken, dat de negatieve beoordeling op basis van het vragenformulier een soort self full-filling prophecy was. De beoordeling bleef betrokkene achtervolgen en was voortdurend leidraad voor de opstelling van het personeel dat hem moest begeleiden.

Piet van der Lende.




woensdag 17 april 1996

Geen bijzondere bijstand en ook geen lening.


Gedeeltelijk gepubliceerd in het maandblad MUG

Onlangs kwam een mevrouw op het spreekuur van de bijstands­bond, die al meer dan tien jaar een bijstandsuitkering had. In die tijd had ze als hoofd van een een-ouder gezin haar kinde­ren opgevoed. Haar jongste zoon was inmiddels 12 jaar. Door de minimale uitkering was ze al die tijd niet met vakantie ge­weest, en ook de inrichting van het huis was in al die tijd niet vernieuwd. Daar wilde ze wat aan doen. Ze had de voor­lichtingscamapgne van de G.S.D. gevolgd over de mogelijkheden voor bijzondere bijstand. Op de trams waren leuzen te zien als: "Bijzondere kosten? Vraag bijzondere bijstand aan!. Ze stapte naar de G.S.D. om bijzondere bijstand aan te vragen voor het opknappen van haar woning en voor een nieuwe inrich­ting. De bank was versleten en een nieuw behangetje was na al die jaren ook wel nodig. De aanvraag werd afgewezen. 

De G.S.D. ambtenaar deelde daarbij mondeling mee, dat bijzondere bij­stand voor inrichtingskosten alleen werd gegeven bij een verhuizing in bijzondere omstandigheden. Dit was het zoveelste bewijs, dat de term "bijzondere omstandigheden" door de G.S.D. zeer eng wordt geinterpreteerd, zodat er in de pot die voor dit doel bestemd is steeds geld overblijft. Als reden voor het niet gebruiken van bijzondere bijstand wordt door politci altijd aange­voerd, dat de clien­ten niet op de hoogte zijn van de mogelijk­heden en dat er dus meer voorlichting moet komen. Het mag waar zijn, dat er aan de voorlichting het nodige schort, er zijn andere redneen voor het niet gebruiken van bijzondere bijstand, waaronder de hierboven genoemde enge interpretatie van de regels, zodat bijna niemand voor bijzon­dere bijstand in aanmerking komt.

Op de voorlichtingsbijeen­komsten over de nieuwe bijstandswet die het Komitee Amsterdam Tegen Verarming heeft gehouden werd echter duidelijk, dat er nog een andere reden is. Veel clienten krijgen angst gevoelens als ze naar de G.S.D moeten, of ze zijn kwaad over de behande­ling door de ambtenaren. Men wil zo weinig mogelijk met de dienst te maken hebben. Sommige clienten ervaren het als vernederend, om bijzondere bijstand aan te vragen waarbij weer allerlei formulieren moeten worden ingevuld, bewijsstukken overlegd, etc. Wanneer het om niet al te grote bedragen gaat, betalen sommigen het liever uit de uitkering, ook al is die laag en ook al heeft men recht op bijzondere bijstand. Dit heeft misschien te maken met opvattingen die in de maatschap­pij leven ( bijstand aanvragen is eigenlijk a-sociaal je hand ophouden) maar de behandeling door sommige ambtenaren is daar ook debet aan.

De mevrouw die ik aan het begin van het stukje noemde kreeg dus geen bijzondere bijstand. Dan maar een lening. Een oude lening bij de Kredietbank (tegenwoordig Crediam geheten) liep in augustus af. Ze had dan rente en aflossing keurig betaald. Ze twijfelde echter, of ze een lening zou aanvragen voor herinrichtingskosten of om na al die jaren eens met vakantie te kunnen. Het werd het laatste. Ze was 20 jaar niet naar het land van herkomst geweest. Dus naar Crediam om een nieuwe lening aan te vragen van fl 3000,-. Deze lening werd haar geweigerd. Crediam stelde zich op het standpunt, dat een lening om met vakantie te kunnen gaan geen consumptief krediet betrof, waarvoor duurzame gebruiksgoederen werden aanga­schaft.  Daarom zou de G.S.D. eerst een soort garnatieverklaring moeten afgeven, waarbij ze zich garant stelde voor afbetaling van de schulden. De G.S.D weigerde deze verklaring. De motivatie: mevrouw is 20 jaar niet naar het land van herkomst geweest, en het weerzien met familie en oude bekenden kan bij haar zoveel emoties losmaken, dat ze besluit daar te blijven. Er zijn dan geen mogelijkheden om de lening terug te vorderen. Daarom geven wij geen garantverklaring. Tegenargumenten telden niet.

Er waren verschillende argumenten voor haar om terug te keren naar Nederland. Haar kinderen woonden in Nederland en die waren niet van plan naar het land van herkomst te gaan. Wan­neer ze die wilde blijven zien zou ze terug moeten. Ze had in Amsterdam een huis en ze zou in het land van herkomst helemaal zonder inkomsten komen te zitten, zodat het niet mogelijk was daar te blijven. Het was allemaal niet van be­lang. De garant­stelling kwam er niet.

Crediam verstrekt in dit soort situaties alleen een krediet en de G.S.D geeft alleen een garantstelling als de client naar het land van herkomst moet in verband met het overl;ijden van een familielid. "Dan willen wij onze hand nog wel eens over het hart strijken" aldus een woordvoerder van Crediam.
Ondanks alle fraaie armoederapporten en intentieverklaringen van politici over maatregelen in het kader van een minimabe­leid die de financiele ruimte van mensen met een laag inkomen wat moeten vergroten en de noodzaak van een individule beoor­deling blijkt in de praktijk telkens weer, dat allerlei alge­meen toegepaste regels ook een incidentele vergroting van de financiele ruimte in de weg staan.

Piet van der Lende

Voorlichtingsbijeenkomsten over de nieuwe bijstandswet.


In de afgelopen maanden hield het comité Amsterdam Tegen Verarming voorlichtings­bij­eenkomsten over de nieuwe bij­standswet in verschillende buurten. Ik ben bij drie van die bijeenkomsten geweest. De opkomst was wat wissel­end, zo waren er in Osdorp ongeveer 40 mensen, in andere buurten was de opkomst minder.

Wat mij vooral opviel was, dat sommige cliënten erg geëmotioneerd waren. Sommigen waren kwaad, omdat ze onredelijk door een ambtenaar van de sociale dienst behan­deld werden, of omdat ze het initiatief namen om een eigen bedrijfje te begin­nen en vervolgens geconfronteerd worden met zinloze bureau­cra­tische procedu­res en regels, die ieder initi­atief dood slaan. Bij andere cliënten overheerste de angst. Sommige cliënten zijn bang, omdat ze niet weten, wat er met hun uitkering gaat gebeu­ren. Gaat mijn uitkering omlaag, of blijf ik hetzelfde houden? Hoewel cliënten vaak niet bekend zijn met de nieuwe regels, begrijpt men wel, dat men steeds afhankelij­ker wordt van de goede wil van de behandelend ambte­naar. Bijstand is steeds minder een recht en steeds meer een gunst.

Daar komen alle verhalen in de pers over frauderende uitke­ringsgerechtig­den dan nog bij, waarbij soms de indruk wordt gewekt, dat de meeste bijstandsgerechtigden eigenlijk maar fraudeurs zijn, die er met de pet naar gooien. Bestuur­ders reageren op die verhalen soms met de formule­ring van een nieuw flinks be­leid; er komen meer sociale rechercheurs, de socia­le dienst krijgt een poortwach­tersfunc­tie waarbij de ambtenaren om nog meer papieren moeten vragen. En er worden meer straf­kortingen uitgedeeld. (Het aantal strafkortingen verdubbeld momenteel ie­der jaar).

Het is steeds meer een beleid, waarbij de uitkeringsgerechtig­de de schuld krijgt van het feit, dat hij/zij afhankelijk is van een uitkering. Dan had je maar zus of zo moeten doen, voor mensen die willen, is er wel werk, etc. Een oudere mevrouw zei, dat ze het niet kon opbrengen om naar de sociale dienst te gaan. Ze had een nieuwe bril aange­schaft, en had daarvoor eigenlijk recht op bijzondere bij­stand, maar ze had het niet aangevraagd. "ik heb de laatste tijd veel meegemaakt, en ik kan het nu niet meer opbrengen naar de sociale dienst te gaan. De behandeling van de ambtena­ren, de formulie­ren die je moet invullen, de lange wachttij­den, de emoties die met het aanvra­gen van zo'n uitkering gepaard gaan, ik doe het niet".

Wanneer je politici vraagt, waarom ze dat nieuw flinkse beleid zo formuleren is het antwoord vaak, dat men de solidariteit tussen de werkenden en de uitkeringsgerechtigden in stand wil houden. Het moet de werkenden duidelijk zijn, dat alleen mensen die het "echt" nodig hebben een uitkering krijgen. Dan willen de werkenden nog wel premies betalen. Dit is een onzin­nige redenering, omdat de solidariteit van werkenden met en het begrip voor uitkeringsgerechtigden veel groter is dan politici ons willen doen geloven. Dat blijkt telkens weer uit allerlei enquêtes. Bovendien heeft die medaille een keerzijde: uitkeringsgerechtigden voelen zich daardoor onder druk gezet, zonder dat ze instrumenten krijgen aangereikt om iets aan hun situatie te veranderen, en sommigen worden bang. "Mijn uitke­ring is geen zekerheid maar een gunst. Ik moet zo weinig mogelijk met die sociale dienst te maken hebben, want ze kunnen je maken en breken".

Dit plaatst het niet gebruik van de bijzondere bij­stand in een ander daglicht. Meestal zeggen politici, dat de mensen er geen gebruik van maken, omdat het schort aan een goede voorlichting, en dat ze die zullen verbe­teren. Nu is er met die voorlichting inderdaad het nodige mis, veel cliënten bleken op de voorlichtingsbijeenkomsten niet op de hoogte van de nieuwe regels, de sociale dienst heeft te weinig voorlich­ting gegeven. Maar de bijeenkomsten maken duidelijk, dat er ook andere redenen zijn voor het niet ge­bruiken van de bijzon­dere bijstand. Veel cliënten voelen zich onzeker door de verhalen over strengere controles, de behande­ling van de ambtenaren en de steeds grotere betekenis van de individuele beoordeling. Zij gaan maar liever niet naar de sociale dienst als het niet perse nodig is. 

Het grote belang van de voorlichtingsbijeenkomsten is m.i. dan ook tweeërlei: in de eerste plaats natuurlijk voorlichting over hoe de nieuwe bijstandswet feitelijk in elkaar zit. Voor de meeste cliënten verandert de hoogte van de uitkering niet. In de tweede plaats om duidelijk te maken, dat de solidariteit van de maatschappij, dus van mensen die geen uitkering hebben met uitkeringsgerechtigden groter is dan misschien uit de verhalen in de kranten en van politici lijkt. Het is nog steeds wel degelijk mogelijk via belangenor­ganisaties voor je rechten op te komen. Dat kan op politiek niveau, door te lobbyen voor je standpunten, maar je kunt er ook op individu­eel niveau gebruik van maken: als je je ondanks alle emoties probeert weerbaar op te stellen en steun zoekt bij anderen, is er wel degelijk het een en ander mogelijk. Als je niet alleen naar de sociale dienst durft, zijn er in veel buurten solidai­re mensen, die daar spreekuren organiseren, die van alles willen uitzoeken, en die wel met je mee willen naar de sociale dienst.

Ik heb het in dit stukje vooral over de gevoelens van de clienten gehad. Maar hoe zit het met de ambtenaren? Ze worden gekonfronteerd met een steeds grotere werkdruk vanwege de bezuinigingen en de reorganisaties. Op het spreekuur worden ze gekonfronteerd met boze en/of wanhopige uitkeringsgerech­tig­den, waarvoor ze dikwijls niets kunnen doen. Uit de organi­satie van de voorlichtingsbijeenkomsten blijkt, dat men op de rayonkantoren duidelijk niet gewend is, op wat grotere bijeen­komsten in buurten voorlichting te geven. Op een van de bij­eenkomsten draaide de ambtenaar een verhaal af dat een copie kon zijn van de verhalen, die bestuurders bijna iedere dag op de televisie en in de kranten vertellen. De Melkertbanen zijn een godsgeschenk, alles wordt strenger, etc. Op een ander rayonkantoor wilde eerst niemand komen, men vond het een taak van het hoofdkantoor. Na veel heen en weer gebel lukte het toch, de toezegging te krijgen dat er iemand zou komen. De persoon in kwestie belde echter de dag van te voren af. Er kwam niemand van de sociale dienst. Op de bijeenkomst in Osdorp liep het beter, omdat de aanwezige ambtenaar meer begrip toonde voor de positie van de clienten.

Piet van der Lende.

Ik ben op drie bijeenkomsten geweest; in Osdorp, Oost en de staatsliedenbuurt. Wat kwam op die bijeenkomsten naar voren?
1. Een man, die als kleine zelfstandige wou beginnen, maar die nergens steun kreeg. De afdeling zelfstandigen van de sociale dienst doet pas wat, als je een kant en klaar plan inlevert, en de stew helpt bij het opstellen van het plan. Wat was dan het probleem? De man wou overleggen met de afdeling zelfstan­digen, om te weten, waar hij op moest letten.
2. Een oudere vrouw, die in aanmerking kwam voor bijzondere bijstand voor een bril, maar die dit niet wilde aanvragen. Ze kon het niet opbrengen naar de sociale dienst te gaan.
3. Een vrouw, ide over de buitenlanders begon.
4. Een man, die een korting had gekregen wegens onvoldoende solliciteren.
5. Veel onduidelijkheid over de nieuwe bijstandswet. De mensen weten niet, waar ze aan toe zijn. De voorlichting van de sociale dienst in deze is onvoldoende, of bereikt de mensen niet.
6. Ambtenaren reageren heel verschillend op de voorlichtings­bijeenkomsten. De ambtenaren van Oost draaiden het bekende werk werk werk verhaal af; de Melkertbanen is een godsge­schenk, de mensen moeten zoveel mogelijk gestimuleerd worden betaald werk te aanvaarden, dat is het hoofddoel. Alles staat in dit teken. De bijstand is bedoeld als een tijdelijke voor­ziening. De ambtenaar in Osdorp was was soepeler. De ambtenaar van het rayonkantoor in de Staatsliedenbhuurt kwam niet opda­gen, hoewel toegezegd was dat er iemand zou komen.
7. De mensen zoeken naar mogelijkheden, om zelf initiatieven te nemen, maar stuiten op de bureaucratische regels, en op onwillige ambtenaren, die bureaucratische plannen bedenken. Men wil konkreet iets doen op buurtniveau. Met name de aanwe­zige vertegenwoordigers en kaderleden zeiden: wat kunnen wij op buurtniveau nou doen, om de inkomenspositie van de mensen te verbeteren. In dit verband waren er veel vragen over de nieuwe premieregelingen, over bijzondere bijstand en over de onkosten vergoeding voor vrijwilligers. Bood dit misschien perpsectieven?.
8. Dan volgt het verhaal over de redenering van de politici, die alles in het kader van de werk-werk werk ideologie plaat­sen. Controles worden steeds strebger, alleen de mensen die het echt nodig hebben komen voor een uitkering in aanmerking, de armen worden geschift. Er staan berichten in de krant over frauderende bijstandsgerechtigden, over uitbreiding van het aantal sociale rechercheurs, over dat de regering en de andere politici er alles aan doen om de mensen aan het werk te hel­pen, maar dat de werklozen niet willen, en dat daarom strenge sancties nodig zijn om die werklozen over een drempel te helpen. Sommige mensen worden gepusht aan trajectbegeleiding mee te doen, de papierwinkel wordt niet minder, ondanks dat men zegt dat de nieuwe bijstandswet eenvoudiger is. Je bent afhankelijk van de goedwillendheid van de ambtenaar, of je wat krijgt of niet, bijstand wordt een gunst in plaats van een recht. Veel mensen maken geen gebruik van de bijzondere bij­stand, er blijft in die pot veel geld over. De redenering van de bestuurders is dan altijd, dat het schort aan de voorlich­ting. De cliënten weten niet, dat ze er een beroep op kunnen doen. Afgezien van het feit, dat de regels voor bijzondere bijstand bijzonder streng zijn, is het ook zo, dat veel mensen maar liever zo weinig mogelijk met de sociale dienst te maken hebben. De mensen zijn bang en kwaad. 
  

woensdag 31 mei 1995

Arbeidsmarktbeleid, vakbonden en allochtonen.


Krant voor Aktieve baanlozen in Amsterdam- augustus 1995.

Op woensdagavond 31 mei organiseerde het HTIB (een turkse
migrantenorganisatie) een discussiebijeenkomst in de Rode
Hoed. Het thema van de bijeenkomst was 'migratie, werk en
toekomst'. De vraag die op de bijeenkomst aan de orde gesteld
kwam was: In hoeverre bestaat er voor allochtonen kans op
betaald werk?. In Amsterdam is sprake van een etnisering van
de werkloosheid. De werkloosheid van migranten is vele malen
hoger dan bij nederlanders. Er werd vooral gediscussieerd over
het overheidsbeleid en de positie van de vakbonden. In het
forum vertegenwoordigers van oa NCB en FNV, onder voorzitter-
schap van N. Demirbas van het HTIB.

Mevrouw Gardeslen van het FNV betoogde, dat het beleid te
eenzijdig gericht is op de onderkant van de arbeidsmarkt. De
regering probeert goedkope lage lonenbanen te scheppen, door
banenpools, Melkertbanen en verlaging van de loonkosten voor
werkgevers. Het effect van deze maatregelen is, dat je een
onderklasse cre‰ert, die langs de kleurlijn loopt. Want het
zijn vooral allochtonen, die in dergelijke baantjes terechtko-
men. Bovendien hebben praktische ervaringen zowel als theore-
tische onderzoekingen aangetoond, dat de effecten op de werk-
gelegenheid miniem zijn.

Bij het arbeidsmarktbeleid zou men zich moeten richten op het
middenniveau. Door daar banen te creeren, komt er ook meer
ruimte voor ongeschoolden, omdat ze dan niet met hoger ge-
schoolden hoeven te concurreren om de banen voor ongeschool-
den. Verder is herverdeling van arbeid noodzakelijk. En ten-
slotte zouden de vakbonden moeten proberen, meer invloed uit
te oefenen op de functie en selectie-eisen van de werkgevers.
De nieuwe wet op de registratie van alochtonen biedt volgens
de FNV-vertegenwoordigster kansen voor de vakbonden, om die
invloed op het wervings- en selectiebeleid te krijgen.

De volgende spreker was R.S. Gowrichan, beleidsmedewerker van
de gemeente Rotterdam. Het huidige overheidsbeleid voor
verlaging van loonkosten aan de onderkant werkt niet, want de
verhouding tussen de waarde van het ingezette kapitaal en de
waarde van de loonkosten is veranderd. Dit betekent zelfs dat
sommige werkgevers iemand niet in dienst nemen, als ie gratis
is. Dit omdat je machines en gebouwen moet hebben om die
werknemer te kunnen laten werken, en dat kost veel geld.

experimenten

Mevrouw M. Utku, medewerkster van het NCB bracht naar voren,
dat het NCB schoon genoeg heeft van telkens weer nieuwe expe-
rimenten, waarbij de oude worden afgeschaft, ook als ze goed
draaien. En waarbij iets nieuws wordt opgezet, zonder het
voorgaande grondig te evalueren. De verschillende experimenten
werken niet. Als voorbeeld noemde ze werkervaringsprojekten in
de gezondheidszorg. In de gezondheidszorg werd een project
opgezet, waarbij gedurende twee jaar een opleiding gericht was
deels op de werkplek, deels op een zogenaamd voorschakeltra-
jekt met scholing. Na twee jaar zou dan de desbetreffende
persoon moeten doorstromen bij dezelfde werkgever. En wat
bleek, terwijl de werkgever invloed heeft op de opleiding en
op de functie-eisen die aan de kandidaat gesteld worden,
bleken de meesten na twee jaar nog niet te voldoen aan de
funktie-eisen van de werkgever. Het experiment is daardoor
mislukt.

Een ander voorbeeld van het zwalkend en onsamenhangend beleid
is het Bureau Topaaz, ook in de gezondheidszorg, die 3000
allochtonen aan werk moest helpen. Tegelijkertijd werden
echter 300 Poolse verpleegkundigen geworven, om het werk in de
gezondheidszorg te doen. Goedkoper voor de werkgevers?. En nu
komt het ministerie weer met een ander plan.
Gorincham betoogde, dat een verlenging van bedrijfstijden op
zich goed is. De werkgevers moeten dan meer ploegen in dienst-
nemen, die in principe misschien wel evenveel produceren als
twee ploegen. Je zou de huishoudens meer gelegenheid moeten
geven tot flexibiliseren. Laat hen de werk en rusttijden
kiezen en laat hen schuiven met de mogelijkheden. Er wordt
bijvoorbeeld bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat een
experiment gehouden, met flexibilisering van werktijden, dat
goed werkt. Daar werd tegenin gebracht, dat als iedereen be-
taald werk had, de welvaart zou afnemen, om dat er dan veel
hogere milieu- en energiekosten komen. Economen hebben dit
onderzocht. En toen kwam in de discussie een meer essentiele
vraag aan de orde, waar verder weinig op werd ingegaan. Voor
veel werklozen zal er nooit meer betaald werk zijn. Moeten we
wel krampachtig vasthouden aan het zoeken naar betaald werk?.
Arbeidstijdverkorting is ook geen oplossing; het leidt alleen
maar tot verhoging van de produktiviteit per werknemer. Vooral
de werkgevers hebben hier in het verleden baat bij gehad.

De vakbonden

Wat de positie van de vakbonden betreft: de vakbonden hebben
bij de cao-onderhandelingen ingezet op herverdeling van werk,
met de bedoeling, nieuw werk te cre‰ren. In sommige sectoren
is zelfs een vierdaagse werkweek afgesproken. Dus nieuwe banen
afgesplitst van de al bestaande. Dit beleid is mislukt. Het
heeft wel gewerkt om werk te behouden, bijvoorbeeld wanneer de
werkgever wilde reorganiseren en daarover onderhandelde met de
vakbonden. Maar het is niet gelukt, het aantal banen uit te
breiden op die manier.
De vakbonden hebben nauwelijks greep op de ontwikkeling van de
werkgelegenheid. Zij richten zich op de sectoren en de be-
drijfstakken, om daar afspraken te maken met de werkgevers en
niet op de individuele bedrijven. Juist op dat niveau wreekt
zich, dat mensen in marginale sectoren, vooral allochtonen,
niet georganiseerd zijn en de vakbonden besteden weinig aan-
dacht aan hen. Eigenlijk zou je kunnen zeggen, dat de bonden
zich vooral richten op mensen met een sterke positie. Wat
betreft de banenplannen van Melkert is er bij het voorjaars-
overleg wel een intentieverklaring gemaakt, dat al de tijde-
lijke banen omgezet worden in vaste contracten, maar meer dan
een intentieverklaring is het niet.

kritiek

Op de bijeenkomst werd veel kritiek geleverd op de vakbonden;
zelfs de vertegenwoordigster van de FNV deed dat. De situatie
is zo, dat de werkgevers geen concrete afspraken willen maken
over herverdeling van arbeid en positieve discriminatie, en
dat de leden geen aandacht willen besteden aan de positie van
de allochtonen. Er zijn wel uitzonderingen, bijvoorbeeld bij
Bruna, maar over het algemeen is het daarmee slecht gesteld.
De FNV bestuurders richten zich op de witte middenklasse die
al een goede positie heeft.

Drie jaar geleden is er een onderzoek geweest naar de houding
van bestuurders bij de Industrie-
bond FNV over allochtonen. Dit was een vernietigend rapport,
waaruit bleek, dat het met die houding slecht gesteld was. Ook
het personeel van de arbeidsbureaus probeert vooral haar eigen
positie veilig te stellen. Daarom wordt er niet bezuinigd op
personeel en wel op de arbeidsmarktprojekten. De FNV verte-
genwoordigster deed, alsof de bezuinigingen op de vakbonden
afkwamen. Maar vanuit de zaal werd gezegd, dat de FNV mede-
verantwoordelijk is. De FNV zit immers in de Regionale Bestu-
ren Arbeidsvoorziening, die de bezuinigingen moet uitvoeren.
Geconcludeerd werd, dat in het verleden de allochtonen en hun
organisaties de vakbonden teveel als bondgenoot hebben gezien,
weinig kritiek hebben geleverd. Ze zijn ook "tegenstander' dwz
je moet druk uitoefenen om te zorgen, dat ze ook aandacht
besteden aan achtergestelde groepen.

Piet van der Lende

maandag 14 november 1994

Ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening en investeringsbeleid van de gemeente Amsterdam.

De zeventiger jaren waren op het gebied van de ruimtelijke ordening in Amsterdam de jaren van Lammers en De Cloe. Zij vonden dat de gewone amsterdammers de stad uitmoesten om in plaatsen als Almere en Lelystad te genieten van ruimte en groen. Zaken die tot dan toe als een voorrecht van welgestelden werden gezien. Op deze manier zou er in de hoofdstad plaats vrijkomen voor de rijke mensen, waarmee voorkomen werd dat amsterdam een stad van rela­tief arme mensen werd, omgeven door groene voorsteden van welge­stelden. Amsterdam zou in deze visie ruim van opzet worden. De Dapperbuurt zou bijvoorbeeld worden afgebroken om plaats te maken voor ruimer opgezette wijken. Zie Michiel Mastenbroek. Segregatie in Amsterdam, paper uitgereikt tijdens een debat in de Balie over segregatie in Amsterdam op 11 november 1993.

1978 is het omslagpunt. Het begrip "compacte stad" (een dicht­bebouwde stad, de Dapperbuurt hoeft dus niet afgebroken worden) wordt naar voren gebracht door wethouder van der Vlis. Deze wethouder heeft blijkens het onderzoek "Het stempel van de besluitvorming. Macht, invloed en besluitvorming op twee Amster­damse beleidsterreinen" door Jaco Berveling een grote invloed uitgeoefend op het beleid in Amsterdam gedurende de tachtiger jaren. Het uitgangspunt van de compacte stad werd aangevuld met Schaeffers "bouwen voor de buurt". De oorspronkelijke bewoners hoefden niet meer te verdwijnen naar de voorsteden, integendeel, er wordt met hun woonwensen rekening gehouden en na de bouw of renovatie keren de bewoners terug naar hun duurdere, dat wel, woning. Het idee van menging van inkomensgroepen wordt daarbij bevorderd. Het idee compacte stad doet tot op de dag van vandaag opgeld. Functiemenging voor de binnenstad, dat houdt in wonen, werken en vermaak gehandhaafd in het centrum van de stad. Dit is een belangrijke richtsnoer.

Het hele idee van een multifunctioneel centrum speelde ook een rol bij de diskussies over de IJ-oevers; tegenover de zich min of meer spontaan ontwikkelende kantoorkolossen aan de Zuid As moest in het centrum een plan worden bedacht, dat het centrum nieuwe ekonomische impulsen zou geven, om het evenwicht op verschillende lokaties tussen wonen, werken en vermaak te handha­ven. Ook het thema van de verdichtingsbouw speelde daarbij; hoe hoog mochten de kantoren aan de IJ oevers worden en hoeveel groen komt tussen de huizen? De IJ-oevers zijn echter behalve een handhaven van het concept van de compakte stad ook een uiting van een nieuwe belangrijke beleidswijziging. Scheaffers slogan "bouwen voor de buurt" wordt afgeschaft. In de loop van de jaren tachtig gaat de aandacht meer uit naar "stedelijke vernieuwing" en niet meer naar stadsvernieu­wing. De aandacht van de sociaal-demokraten wordt verlegd van van het bouwen van goede en goedkope woningen in de buurten naar een herorientering op het stedelijk vernieuwingsproces. "Bouwen voor de buurt" wordt "bouwen voor de markt". Daarbij worden nieuwe financieringsgrondslagen ontwikkeld, de publiek-private samenwer­king. Er moeten financieringsmaatschappaijen worden opgezet, waarin overheid en bedrijfsleven deelnemen. Door die samenwerking kan een geldstroom in de richting van concrete projekten op gang worden gebracht. De financieringsmaatschappij moet zich bezig houden met het aantrekken en uitzetten van gelden voor ontwikke­lingsmaatschappijen die concrete projekten ter hand nemen. Bij de IJ-oevers is deze construktie beproefd maar roemloos ten onder gegaan. Allerlei grote projekten staan echter nog steeds op stapel. Allerlei varianten voor de toekomstige inrichting van Amsterdam zijn al in een vergevorderd stadium van besluitvorming. Het gaat daarbij om projekten als een autoluwe binnenstad, Nieuw Oost, de Noord-Zuidlijn van de metro en de Westpoort.

Deze grote her­struktureringen van de "compacte stad" zullen een grote invloed hebben op het stedelijk sociaal leven. Daarbij denken niet alle groepen in de stad hetzelfde en leggen zij verschillende priori­teiten. Op de door de gemeente (Eise kalk) en het Instituut voor Publiek en politiek georganiseerde stadsconferentie op 29 januari 1994 in de Beurs van Berlage discussieerden Vera Dalm van het Milieucentrum (een samenwerkingsverband van milieuorganisaties) en Jacqueline Kuhn van het Amsterdams Steunpunt Wonen met elkaar. Zij waren het niet eens over het tema van de compacte stad en de verdichtingsbouw. Door de alarmerende woningnood wint de gedachte om groene ruimtes op te offeren voor woningbouw terrein, met name in de westelijke tuinsteden wordt er steeds meer voor verdichtingsbouw gekozen. Door deze ontwikkelingen komen milieu (groenvoorzieningen ) en woningbouw (voor met name kansarmen) op gespannen voet met elkaar te staan. De discussianten waren het met elkaar eens dat anders bouwen (niet langer de eengezinswoning met tuin als standaardmodel) de beste oplossing is. Verdichtings­bouw heeft op dit moment niet de voorkeur van de ASW ("Maar als ons het mes op de keel wordt gezet kiezen we uiteindelijk wel voor verdichtingsbouw, het MCA vergeet wel eens dat leefbaarheid niet alleen slaat op de openbare ruimte maar ook op de wonin­gen".)

De stadvizier, een verslag van de stadsconferentie 29 januari 1994 in de Beurs van Berlage, blz 14.
Het concept van de publiek-private samenwerking om in een tijd van toenemende overheidsbezuinigingen op sociale voorzieningen toch voldoende geld voor bepaalde projekten los te krijgen vinden we ook op andere beleidsterreinen, zoals de sociale vernieuwing. Op buurtniveau moeten stadsdeelraden, bewonersgroepen, leefbaar­heidsgroepen, en projektontwikkelaars in innige samenwerking de verloedering in de buurt tegengaan en werkgelegenheid in de buurt scheppen. Bij de sociale vernieuwing speelt het "upgraden' van de buurt een grote rol. Niet alleen sociale huurwoningen in de buurt, maar ook koopwoningen, te bouwen door partikuliere maat­schappijen, zodat een menging van verschillende bevolkingsgroepen en inkomensgroepen ontstaat. Je zou kunnen zeggen, dat op Amster­dams niveau de pogingen tot publiek-private samenwerking gepaard gaande aan decentralisatie en deregulering, pogingen zijn van sociaal-demokraten op lokaal niveau, investeringen in de stad op peil te houden en daarbij een verbinding te leggen met het tegen­gaan van verloedering in de stad en de steun aan de armere bevolkingsgroepen. De sociale vernieuwing is, evenals de pu­bliek-private samenwerking bij de IJ-oevers, een roemloze dood gestorven, en heeft vooral gefungeerd als propaganda middel van het kabinet Lubbers/Kok.

Verder blijkt dat het beleid op het gebied van ruimtelijke ordening is verbonden met het vraagstuk van segregatie en getto­vorming en hoe de overheid daartegenaan kijkt. Dit bleek hierbo­ven ook al bij de ideen van Lammers en De Cloe. Hier volgt een opsomming van de notaas waarin bovengenoemde beleidsuitgangspunten zijn vastgelegd. De eerste nota waarin de ruimtelijke ordening in en om Amsterdam systematisch wordt behandeld is de nota over de uitbreidingspla­nnen van 1935. Na de oorlog is er een Struktuurplan voor Amsterdam uit 1974. Dit wordt gevolgd door het Struktuurplan uit 1981. Dan is er het Struktuurplan uit 1985 (1986) en het Struktuurplan 1991. Dan is er nog het Ontwerp Struktuurplan 1994 Ten slotte is er het Regio-Struktuurplan van de ROA voor 1994. (Voorontwerp Regionaal Struktuurplan 1995-2005) Deze struktuurplannen gaan gepaard met onderhandelingen met het rijk over investeringen. Deze onderhandelingen werden gevoerd ook op basis van de Vierde Nota Ruimtelijke Ordening en de Vierde Nota Extra (VINEX), waarbij de ROA de verplichting op zich nam om in de periode 1995-2005 tussen de 100.000 en 120.000 woningen te bouwen. Inbreng van de gemeente Amsterdam bij de onderhandelingen van de in 1994 tot stand gekomen VINEX-akkoorden was de nota "Amsterdam op weg naar 2005". Amsterdam is in de vierde nota Ruimtelijke ontwikkeling aangwezen als toplokatie; het stedelijk knooppunt Amsterdam moet worden klaargemaakt voor de concurrentieslag met andere europese steden. Wil de randstad "Gateway" tot Europa blijven, dan zal een toplokatie als de IJ-oevers moeten worden benut. Gebeurt dit niet, zo is de redenering, dan zal de Randstad worden overvleu­geld door andere regio's zoals rond Londen, Parijs en Dusseldorf.

De IJ-oevers moeten een groot-stedelijk vestigingsmilieu worden dat zich kan meten met La Defence in Parijs. Berveling blz 93. Hiermee zijn we dus op een ander argument gekomen voor de ontwik­keling van de IJ-oevers; het eerste staat hierboven al genoemd, en was, dat in de compakte stad een evenwicht moet worden gevon­den ten opzichte van de Zuid-as. De plannen over de ontwikkeling van de IJ-oevers zijn gepaard gegaan met een stroom van nota's alle genoemd in het boek van Berveling. Ook het milieu krijgt aandacht in de plannen van de gemeente Amsterdam. Met name in het Ontwerp Beleidsnota Ruimtelijke Ordening en Milieu (BROM). Men ontwikkelt daarbij modellen, waarbij een relatie gelegd kan worden tussen de lokatie van bepaalde functies en het milieueffekt ervan. Op die manier wil men komen tot optimale keuzen die zowel voor het milieu als voor de ekonomie het meeste rendement opleveren.

Je kunt je echter afvragen, of al die bovengenoemde notaas wel een reeel beeld geven van wat de overheid in feite doet. Is die planning die door de sociaal-demokraten in de stad wordt nage­streefd, er eigenlijk wel? Op een conferentie over het Zeeburgereiland het afgelopen voor­jaar kwam het volgende naar voren. Je kunt de stad beschouwen als een struktuur, waarbij er goederen en personen voortdurend de stad binnengaan, vooral forensen en eindprodukten, en andere goederen en personen de stad uitgaan. Weer forensen en bijvoor­beeld afval. Bij het reguleren van deze stroom van goederen en personen moet met verschillende specten rekening worden gehouden: milieu, be reikbaarheid, afstand wonen werken, leefbaarheid, etc. Er zou eigenlijk voor zo'n stedelijke regio een totaal-plan moeten worden ontwikkeld, op grond waarvan vragen worden beant­woord als: welke industrie of dienstverlening willen we in de stad hebben? Wat kan verderweg? Hoe is de verhouding tussen wonen en werken in de stad en hoe kan dit worden geintegreerd? Welke delen van de stad maken we autoluw of zelfs autovrij, etc. Ten behoeve van welke groepen creeeren we werkgelegenheid in de stad, en hoe wordt die werkgelegenheid in de vorm van bedrij ven opgezet?. En ook: hoe kan er een evenwicht ontstaan tussen woon- en werkfuncties? Nu blijkt het zo te zijn, dat in Am- sterdam een dergelijke totaal-visie geheel ontbreekt. Er is een ambtelijke molen, die doordraait, en waarin deelbeslissingen worden genomen, die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Als voorbeeld werd oa genoemd, dat er bij het Zeeburgereiland nu al een tunnel wordt gebouwd voor een sneltram die daar zou moeten komen voor de bewoners, terwijl de bestemming van het eiland officieel nog moet worden vsstgesteld!. Een van de sprekers gaf aan, dat in Amsterdam in feite visies op deelter- reinen worden ontwikkeld door gespecialiseerde afdelingen van ambtenaren, die geen rekening houden met het totaal. Integratie van die verschillende beleidsterreinen in een visie vindt niet plaats. Professor Lambooy zei het zo: de ontwikkelingen in Amsterdam zijn zodanig dat deze stad in feite niet een structuurplan heeft voor de ekonomie. De ekonomie is onderdeel van de ruimtelijke plannen. Er is geen ruimtelijk ekonomisch plan waarin, uitgaande van ekonomische functies, en de logistieke analyses, een behoeftenlijstje is opgezet.

Vaak wordt ad-hoc per gebied gewerkt of het wordt helemaal afhankelijk gemaakt van woningbouw. Deze eenzijdige gerichtheid van het Amsterdamse beleid op woningbouw versterkt ook effecten in het kader van het marktmechanisme: de woonfunctie in de binnenstad overvleugeld de werkfunctie, en verdringt deze, omdat door de grote vraag naar woningen er voor een vierkante meter wonen inmiddels op sommige plaatsen meer betaald wordt dan voor een vierkante meter kantoor. Daarom worden bedrijven door partikuliere woningen verdrongen. Bedrijven willen echter graag in de binnenstad zitten: aan de rand van Amsterdam, waar veel bedrijven naartoe verhuizen, is kantoorruimte over, in de binnenstad is een groot tekort aan kantoorruimte. Door het Amsterdamse beleid en de werking van het marktmechanisme worden werken en wonen nog steeds sterk gescheiden, hetgeen weer gevolgen heeft voor de vervoersstromen. De lobby van het bedrijfsleven speelt handig op deze situatie in. Bedrijven of groepen van bedrijven proberen met verschillende argumenten erdoor te drukken, dat met hun specifieke bedrijfsbelangen rekening wordt gehouden. Zo zeggen de bedrijven die nu op het Zeeburgereiland zitten en die daar willen blijven: "Nieuw Oost komt er toch, evenals allerlei snelwegen, trams en spoorverbinden en de ontwikkeling van de IJ-oevers, dan is het zeeburgereiland in dit geheel een steeds belangrijker knooppunt, waar bedrijven gevestigd moeten zijn, dichtbij de stad, die afval verwerken, bouwmaterialen aanvoeren en rioolwater zuiveren". Terwijl over al die projekten nog moet worden beslist!. Zo spelen de bedrijven dus handig in op de nauwelijks te beinvloeden ambtelijke doorloop. Maar ook chan-tage wordt niet geschuwd: "als wij moeten verhuizen, dan gaan we ver weg, en dan kost dat 60 miljoen, en dat konden we wel eens gaan verhalen op de gemeente Amsterdam, we eisen in ieder geval schadevergoeding, en als we mogen blijven zitten, inves- teren we veel in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse. Zo ontstaat er in mijn ogen een congsi van lobbyende bedrijven, amtenaren en politici, die beslissingen nemen op deelterreinen, waarbij niemand een totaal-overzicht heeft. De conclusie kan luiden, dat de ekonomische ontwikkeling van de regio amsterdam ondergeschikt gemaakt is aan de ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een soort ad-hoc beleid wordt gevoerd: we kijken waar bedrijven zich vestigen, en gaan dan nadenken over wat we daarmee doen, of er wordt op grond van niet-ekono mische overwegingen ergens een bedrijfsterrein gepland. (een voorbeeld daarvan is volgens mij ook de IJ-markt).

Vanuit ekonomisch oogpunt gezien zijn de miljardeninvesteringen die amsterdam aan het plannen is slecht onderbouwd en de werkgelegenheid lijkt al helemaal een ondergeschikte rol te spelen, ondanks fraaie woorden in beleidsnota's waar men het tegendeel poogt aan te tonen. Het gemeentebeleid is een rommelig zooitje en met name de Amsterdammers, die op een minimum leven, zijn hiervan de dupe. De verschillende miljardeninvesteringen hebben zo hun gevolgen voor met name mensen met een minimuminkomen. Tegenover de vele investeringen staan forse bezuinigingen op de gemeentebegroting om alles te financieren. Er heerst een grote strukturele werk­loosheid, die met al die investeringen niet lijkt te worden opgelost. Daarom wil de gemeente via het plan Scheaffer werkgele­genheid scheppen; daar is echter dan vervolgens weer geen geld voor. De bezuinigingen en de investeringsinspanningen leiden tot hogere lasten voor de burgers, die indirect zijn, dwz iedereen moet bepaalde belastingen betalen ongeacht de hoogte van het inkomen. Voor de sociale woningbouw (stadsverniewuing ) is geen geld meer.

Ik had daar nu nog geen tijd voor, maar het lijkt me, dat we ons moeten afvragen, of er in Amsterdam sprake is van gettovorming, segregatie, tweedeling, onderklasse, sociaal isolement van bepaalde groepen en of dit steeds sterker wordt en wat de effec­ten zijn van het overheidsbeleid in dit opzicht. Daarvoor is het allerleerst noodzakelijk, de verschillende begrippen goed te definieren. Op Amsterdams niveau zijn mij wat dit betreft geen uitgebreide onderzoeken bekend.

Piet van der Lende

zondag 7 augustus 1994

Protestmuur op de Dam

Op Prinsjesdag, dinsdag 20 september, bouwt het Komitee Am­sterdam Tegen Verarming om elf uur een protestmuur op de Dam. Het komitee is een samenwerkingsverband van de vakbonden, organisaties van uitkeringsgerechtigden en kerkelijke organi­saties. Amsterdammers kunnen op Prinsjesdag hun mening over het nieuwe paarse kabinet op de protestmuur schrijven. Het gaat ons met name om de wijzigingen in de sociale zekerheid, vooral m.b.t de bijstandswet, die het kabinet heeft voorge­steld. De protestmuur is tevens bedoeld als start voor een klachten­aktie over de sociale dienst in Amsterdam die het Komitee Amsterdam Tegen Verarming dit najaar houdt.

De laatste tijd komen er bij de belangenorganisaties veel klachten binnen over de Sociale Dienst in Amsterdam. Bij een enquete van de dienst zelf vulde 25% van de clienten in, dat de dienst bij hen fouten had gemaakt. En dit zijn dan alleen fouten, die de clienten zelf in de gaten hadden. In werkelijk­heid ligt het percentage fouten dus nog hoger. Om de ervaringen met de sociale dienst te verzamelen organi­seert het komitee drie schrijfdagen onder het motto: "Schrijf het van je af". Mensen kunnen op de schrijfdagen hun klachten komen vertellen op 10 verschillende plaatsen in de stad. Daarnaast nodigen we mensen uit te komen vertellen wat hun ervaringen zijn met vrijwilligerswerk. Zo kan duidelijk worden dat veel mensen, in tegenstelling tot het beeld dat van mensen zonder betaald werk bestaat, veel doen in allerlei vormen van onbetaald werk.

De ervaringen worden opgetekend in een klach­tenboek. Daarbij zal het Komitee een aantal eisen formuleren waaraan de nieuwe bijstandswet en een sociaal gemeentelijk beleid moet voldoen. De schrijfdagen worden gehouden op 18 oktober, 15 november en 13 december.

Overwegingen bij de aktie

In verschillende sociale zekerheidswetten zijn grote verande­ringen op komst. Er moet bijvoorbeeld 380 miljoen worden bezuinigd op de bijstand. Bovendien zullen de basisuitkeringen omlaag gaan. Daarnaast komt een systeem van toeslagen, waar­voor men in aanmerking komt als men aan bepaalde voorwaarden voldoet. Het is de bedoeling, dat de bijstandswet wordt gein­dividualiseerd, dwz minder door het Rijk opgestelde regels en grotere beleidsvrijheid van de gemeenten om wel of geen toe­slagen te geven. De gemeenten hebben hier zelf op aangedron­gen. Daarnaast is de kans groot dat er strengere eisen gesteld worden aan het aktief naar werk zoeken, het volgen van een scholing of het uitvoeren van maatschappelijk 'nuttige' taken. Het Komitee Amsterdam Tegen Verarming vraagt zich in de eerste plaats af of de sociale dienst in Amsterdam wel in staat is om al de bovengenoemde veranderingen in de bijstandswet, met name de individuele beoordeling, goed te organiseren. Wat zijn de knelpunten en aan welke voorwaarden moet worden voldaan om de dienstverlening van de sociale dienst in Amsterdam te verbete­ren, zodat de sociale dienst en de gemeente de grotere be­leidsvrijheid die zij krijgen op een goede manier invullen? Wat het landelijk beleid betreft stellen wij de vraag: in welke vorm moet de beleidsvrijheid van de gemeenten in de nieuwe bijstandswet worden vastgelegd? In de tweede plaats vraagt het Komitee zich af waar het verder onder druk zetten van werklozen toe zal leiden gezien het feit, dat de werkloosheid onveranderlijk hoog blijft en dat er knelpunten zijn in de samenwerking tussen arbeidsbureau en sociale dienst.

Er wordt gesproken over de verplichting, vrijwilligerswerk te verrichten in ruil voor een toeslag tot het sociale minimum. De vraag is natuurlijk: wie bepaalt wat maatschappelijk nuttig is? Is dat vrijwilligerswerk dat nu door veel uitkeringsgerechtigden wordt gedaan of zijn dat wegbezuinigde banen in de groenvoorziening, het welzijnswerk, etc.? Wij willen met onze aktie aantonen dat nu al vrijwilligerswerk door duizenden uitkeringsgerechtigden wordt gedaan. Sommigen gebruiken dit als opstapje naar betaald werk, anderen hebben er hun levensvervulling in gevonden. Gezien de grote werkloos­heid is het onjuist dat mensen in de bijstand onder druk gezet worden door de overheid vastgesteld vrijwilligerswerk te doen. Dit vergroot de kans op verdringing van betaald werk en leidt niet tot meer werkgelegenheid op de reguliere arbeidsmarkt.

maandag 6 juni 1994

Donkere wolken

Wanneer deze KABAM bij je in de bus rolt, is er waarschijnlijk nog geen nieuw kabinet. De onderhandelingen over een paarse coalitie zijn mislukt. Volgens de onderhandelaars, omdat de meningsverschillen tussen de Partij van de Arbeid en de VVD te groot bleken weaar het ging om de mate, waarin ingegrepen zou kunnen worden in de uitkeringen. De VVD wilde op grond van haar verkiezingsprogramma verlagen van de minimumuitkeringen voor de nieuwe gevallen met 10% althans gedeeltelijk in het regeerakkoord gerealiseerd zien. En dat, terwijl de onderhandelaars al waren overeengekomen, de koppeling tussen lonen en uitkeringen niet te laten doorgaan, de Algemene Nabestaanden Wet af te schaffen en toetreding tot de Werkloosheidswet alleen mogelijk te maken voor een aanzienlijk kleinere groep werknemers.

De afgelopen 15 jaren werden de uitkeringen verlaagd, maar op een sluipende manier: de koppeling ging niet door, toetredingsvoorwaarden tot verschillende sociale zekerheidswetten werden verscherpt en er werden eigen bijdragen ingevoerd (bijvoorbeeld bij het ziekenfonds). Dit leidde over langere termijn gezien wel tot een aanzienlijk koopkrachtverlies, maar zoals gezegd op een sluipende manier. Het eenvoudigweg in een keer fors verlagen van het nominale bedrag van de uitkeringen bleef tot nu toe uit. De Partij van de Arbeid wilde op deze weg voortgaan. De VVD wilde een forsere, frontale aanval op de minimale uitkeringen. Gewoon over de hele linie 5 of 10% eraf en daarna zien we wel verder. De krachten die dit willen worden steeds sterker, waarbij gezegd kan worden, dat de Vereniging van Nederlandse gemeenten met haar pleidooien voor een verlaging van de bijstandsuitkeringen tot 60% hier fors aan heeft bijgedragen. Onder leiding van een massakrant als de Telegraaf, die de resultaten van de onderhandelingen over paars niet genoeg vond, blijft de VVD zich sterk maken voor een kaalslag in de sociale zekerheid. Maar ook wetenschappers en rapporten.

De Partij van de Arbeid heeft in de onderhandelingen met de VVD haar standpunt al zeer verregaand opgerekt. De weg is nu vrij voor een coalitie van VVD, D'66 en CDA, waarin er nog een schepje bovenop wordt gedaan. Het CDA heeft al aangekondigd, dat ze liever met de VVD dan met de Partij van de Arbeid in zee gaat. D'66 komt met zo'n coalitie in een moeilijk parket, omdat ze op een andere manier wilde ingrijpen in de WAO, en uitgaande van de bezuinigingen, toch minder ver wil gaan dan de VVD. Wij zouden na de periode Lubbers en gezien de verkiezingsuitslag waarbij alleen meerderheidskabinetten van drie partijen mogelijk zijn, wel eens een periode van politieke instabiliteit tegemoet kunnen gaan, waarbij de krachten onder leiding van de VVD die pleiten voor een ministelsel steeds sterker zullen worden door nu nog in de oppositie te blijven en via de massamedia propaganda te maken voor hun standpunt, waarbij de suggestie wordt gewekt, dat wat Partij van de Arbeid en D'66 willen pappen en nathouden is, zonder dat de problemen worden opgelost. Met Bolkestein aan het roer zou dan alles anders gaan.

De Nederlandse politiek staat meer dan ooit op een kruispunt van wegen: zoeken we de "oplossing" van de financieringsproblemen in een bittere armoede voor grote groepen in de maatschappij door forse verlagingen van de uitkeringen, of gaan we een andere humane weg op, waarbij de overheid een fundamenteel andere investeringspolitiek gaat voeren. Daarbij kunnen projekten opgezet worden voor werklozen, die met behoud van uitkering zonder sollicitatieplicht arbeid kunnen verrichten, indien zij dat willen. Dit eventueel als opstapje naar een basisinkomen. De sociaaldemokratie en de vakbeweging als de FNV zullen hun defensieve vertragingstactiek niet kunnen volhouden.

Piet van der Lende.

Zeeburgereiland- een onmisbare schakel

Op dinsdag 14 juni werd door een lobby-groep uit het bedrijfs­leven een symposium gehouden over de toekomst van het Zeebur­gereiland. Op dat eiland zijn namelijk verschillende bedrijven gevestigd, die daar willen blijven, terwijl de gemeente van plan is, er woningen te bouwen. (althans volgende de voorlopi­ge plannen). Verschillende deskundigen waren uitgenodigd om hun visie te geven over de ontwikkeling van Amsterdam in het algemeen en Zeeburgereiland in het bijzonder. Wij gingen maar eens een kijkje nemen, want het symposium was gratis, dus ook toeganke­lijk voor werklozen.

Het symposium werd gehouden in het sjieke hotel Krasnapolsky. Waarom gingen wij er eigenlijk naar toe?. Amsterdam heeft grootse plannen. Er komen grootschalige miljardeninvesteringen in de regio, zoals de noord-zuid lijn van de metro, nieuw oost, uitbreiding schiphol en uitbreding van de haven in de westpoort. Uit de nota "Amsterdam naar 2005" blijkt, dat de financieringsgrond­slag voor deze investeringen krakkemikkig is. De bijdragen van het rijk zijn onvoldoende om alles te financieren. De gemeente moet hiervoor zelf diep in de buidel tasten. In "Amsterdam naar 2005" wordt aangegeven, dat er daarvoor ook bezuinigingen nodig zijn op de consumptieve uitgaven. In konreto: minder buurthuizen, bibliotheken, etc, dus de investeringen gaan ten koste van een grote groep am­sterdammers, die nu al op een minimum leven. Ook de sociale dienst zal miljoenen moeten bezuinigen in de komende jaren. Blijkbaar wordt bij al die investeringen met de groepen aan de onderkant geen rekening gehouden. Hoe verlopen besluitvor­mingsprocessen over dit soort investeringen eigenlijk, en welke argumenten worden daarbij gebruikt? Welke rol speelt de bestrijding van de werkloosheid daarin? Daarom gingen we maar eens naar dit symposium om dit van nabij mee te maken.

struktuur

Je kunt de stad beschouwen als een struktuur, waarbij er goederen en personen voortdurend de stad binnengaan, vooral forensen en eindprodukten, en andere goederen en perosnen de stad uitgaan. Weer forensen en bijvoorbeeld afval. Bij het regule­ren van deze stroom van goederen en personen moet met ver­schillende specten rekening worden gehouden: milieu, be­reik­baarheid, afstand wonen werken, leefbaarheid, etc. Er zou eigenlijk voor zo'n stedelijke regio een totaal-plan moeten worden ontwikkeld, op grond waarvan vragen worden beantwoord als: welke industrie of dienstverlening willen we in de stad hebben? Wat kan verderweg? Hoe is de verhouding tussen wonen en werken in de stad en hoe kan dit worden geintegreerd? Welke delen van de stad maken we autoluw of zelfs autovrij, etc. Ten behoeve van welke groepen creeeren we werkgelegenheid in de stad, en hoe wordt die werkgelegenheid in de vorm van bedrij­ven opgezet?. En ook: hoe kan er een evenwicht ontstaan tussen woon- en werkfuncties?

Nu blijkt het zo te zijn, dat in Am­sterdam een dergelijke totaal-visie geheel ontbreekt. Er is een ambtelijke molen, die doordraait, en waarin deelbeslissin­gen worden genomen, die niet meer kunnen worden teruggedraaid. Als voor­beeld werd oa genoemd, dat er bij het Zeeburgereiland nu al een tunnel wordt gebouwd voor een sneltram die daar zou moeten komen voor de bewoners, terwijl de bestemming van het eiland officieel nog moet worden vastgesteld!. Een van de sprekers gaf aan, dat in Amsterdam in feite visies op deelter­reinen worden ontwikkeld door gespecialiseerde afdelingen van ambtenaren, die geen rekening houden met het totaal. Integra­tie van die verschillende beleidsterreinen in een visie vindt niet plaats. Professor lambooy zei het zo: de ontwikkelingen in Amsterdam zijn zodanig dat deze stad in feite niet een structuurplan heeft voor de ekonomie. De ekonomie is onderdeel van de ruimtelijke plannen. Er is geen ruimtelijk ekonomisch plan waarin, uitgaande van ekonomische functies, en de logis­tieke analyses, een behoeftenlijstje is opgezet. Vaak wordt ad-hoc per gebied gewerkt of het wordt helemaal afhankelijk gemaakt van woningbouw. Deze eenzijdige gerichtheid van het amsterdamse beleid op woningbouw versterkt ook effecten in het kader van het marktmechanisme: de woonfunctie in de binnenstad overvleugeld de werkfunctie, en vedringt deze, omdat door de grote vraag naar woningen er voor een vierkante meter wonen inmiddels op sommige plaatsen meer betaald wordt dan voor een vierkante meter kantoor. Daarom worden bedrijven door partiku­liere woningen verdrongen. Bedrijven willen echter graag in de binnenstad zitten: aan de rand van Amsterdam, waar veel be­drijven naartoe verhui­zen, is kantoorruimte over, in de bin­nenstad is een groot tekort aan kantoorruimte. Door het am­sterdamse beleid en de werking van het marktmechanisme worden werken en wonen nog steeds sterk gescheiden, hetgeen weer gevolgen heeft voor de vervoersstromen.

De lobby van het bedrijfsleven speelt handig op deze situatie in. Bedrijven of groepen van bedrijven proberen met verschil­lende argumenten erdoor te drukken, dat met hun specifieke bedrijfsbelangen rekening wordt gehouden. Zo zeggen de bedrij­ven die nu op het Zeeburgereiland zitten en die daar willen blijven: "Nieuw Oost komt er toch, evenals allerlei snelwegen, trams en spoorverbinden en de ontwikkeling van de IJ-oevers, dan is het zeeburgereiland in dit geheel een steeds belangrij­ker knooppunt, waar bedrijven gevestigd moeten zijn, dichtbij de stad, die afval verwerken, bouwmaterialen aanvoeren en rioolwater zuiveren". Terwijl over al die projekten nog moet worden beslist!. Zo spelen de bedrijven dus handig in op de nauwelijks te beinvloeden ambtelijke doorloop. Maar ook chan­tage wordt niet geschuwd: "als wij moeten verhuizen, dan gaan we ver weg, en dan kost dat 60 miljoen, en dat konden we wel eens gaan verha­len op de gemeente Amsterdam, we eisen in ieder geval schade­vergoeding, en als we mogen blijven zitten, inves­teren we veel in nieuwe ontwikkelingen ter plaatse.

Zo ontstaat er in mijn ogen een congsi van lobbyende bedrij­ven, amtenaren en politici, die beslissingen nemen op deelter­reinen, waarbij niemand een totaal-overzicht heeft.
Het kersverse gemeenteraadslid A Bijlsma van de Partij van de Arbeid geeft dit ook toe. Hij bracht oa het volgende naar voren: "Ik vind dat voor elke belangrijke uitbreiding of belangrijke wijziging van bestemming een milieu-effect rappor­tage moet worden ge­maakt. Dat moet een rapport zijn waarin alternatieven naast elkaar worden gezet. Voor mijn gevoel ontbreekt dat er tot nu toe vaak aan. Voor Nieuw Oost is wel zo'n rapportage gemaakt, maar de alternatieven zijn nooit in een breder kader afgewogen." Doet Blijlsma een frisse wind waaien in de amsterdamse gemeentepolitiek? Ook hij lijkt zich neer te leggen bij de voldongen feiten poli­tiek. "Het verve­lende is natuurlijk dat we de komen­de maanden een aantal belangrijke beslissingen nemen die de zaak tot 2005 vastleg­gen. Het gaat met name om grote investe­ringen in het kader van de VINEX ".

De conclusie kan luiden, dat de ekonomische ontwikkeling van de regio Amsterdam ondergeschikt gemaakt is aan de ruimtelijke ontwikkeling, waarbij een soort ad-hoc beleid wordt gevoerd: we kijken waar bedrijven zich vestigen, en gaan dan nadenken over wat we daarmee doen, of er wordt op grond van niet-ekono­mische overwegingen ergens een bedrijfsterrein gepland. (een voorbeeld daarvan is volgens mij ook de IJ-markt). Vanuit ekonomisch oogpunt gezien zijn de miljardeninvesteringen die amsterdam aan het plannen is slecht onderbouwd en de werkge­legenheid lijkt al helemaal een ondergeschikte rol te spelen, ondanks fraaie woorden in beleidsnota's waar men het tegendeel poogt aan te tonen. Het gemeentebeleid is een rommelig zooitje en met name de Amsterdammers, die op een minimum leven, zijn hiervan de dupe. 

Piet van der Lende.

zondag 1 mei 1994

Geen telefoontje naar Apeldoorn!

ANKE VAN DER VLIET − Gepubliceerd in Trouw 30/04/94, 00:00

De auteur is secretaris van de Vereniging Bijstandsbond Amsterdam

Ik vind het een grote schande dat het GAK zich inlaat met mensen die graag, vaak moedwillig, een ander verklikken, terwijl later blijkt dat er niets aan de hand is. Hierdoor wordt mensen een noodzakelijke uitkering ontnomen en kinderen worden er de dupe van.

Rapporten, zoals dat van de Gemeentelijke Sociale Dienst Groningen en van de commmissie-Van der Zwan stellen uitkeringsgerechtigden ten onrechte in een kwaad daglicht. De meesten geven eventuele bijverdiensten op terwijl ze dan toch de sociale recherche op zich afgestuurd krijgen.

Wordt er door het GAK onderzoek gedaan naar het aantal werkende mensen dat de belasting oplicht en wordt er ook een telefoonlijn opengesteld waar uitkeringsgerechtigden frauderende werkende mensen kunnen verklikken? Waarom mogen uitkeringsgerechtigden wel op deze manier benaderd en gestigmatiseerd worden en werkenden niet? Een verklikkerslijn speelt mensen tegen elkaar uit en ondermijnt de solidariteit.

De regiomanager van het kantoor zegt geen heksenjacht te willen ontketenen. Hij is dus slecht op de hoogte van de realiteit waarin uitkeringsgerechtigden maar al te vaak de dupe zijn van roddels van jaloerse buren, bekenden of familie, van het beleid van sommige sociale diensten en van dat van de overheid. Al elf jaar wordt er bezuinigd op uitkeringen. Mensen raken door hoge huur, energiekosten, ziekenfonds, eigen bijdrage medicijnen, duurdere thuishulp, in de schulden.

De werkloosheid wordt niet opgelost door het organiseren van een verklikkersmaatschappij. Mensen van het GAK zouden niet aan zo'n telefoonlijn moeten meewerken.

woensdag 9 februari 1994

De organisatie van uitkeringsgerechtigden en haar effecten

Met het oplopen van de werkloosheid en de dump van mensen in de WAO zijn er de afgelopen twintig jaar een veelheid van organisaties ontstaan, die zich bezig hielden met het organiseren van uitkeringsgerechtigden en het behartigen van hun belangen. Aanvankelijk waren het vooral werklozencomitees onder invloed van de CPN, maar omstreeks 1980 doen zich veranderingen voor. Er ontstaan zelfstandige WAO-groepen en komi­tees Vrouwen en de bijstand etc. In eerste instantie namen deze organisaties aan het begin van de jaren tachtig tamelijk radikale standpunten in; ze waren ook open. Er waren demonstraties, bezettingen, piket-lines tot aan akties van de meest radikale groepen, zoals proletarisch winkelen, etc. Zie akties voordeurdelerskortingen. De uitkeringsgerechtigden waren decentraal, georganiseerd, met een grote mate van autyonomie voor lokale groepen, terwijl er geen sprake was van bureaucratische procedures. De comitees en verenigingen hadden weinig leden, dus een kleine achterban in formele zin, maar vaak genoten zij een grote bekendheid bij de potentiele doelgroep, de spreekuren werden druk bezocht. Omstreeks 1983 waren er ook kontakten met andere sociale bewegingen, zoals de kraakbeweging. De soms in enkele dagen of weken georganiseerde spontane akties sloten aan bij de leefwereld van de achterban. Mensen werklozen, etc. reageren vaak pas op het moment dat een probleem zich voordoet, en eisen dan onmiddelijke aktie, met voorbijzien aan bureaucratische procedures en besluitvormingsprocessen. De invloed van deze vele kleine groepen moet niet worden overschat maar ook niet onderschat.

En dit laatste gebeurde wel, ook door kaderleden van de beweging zelf. Dit blijkt bijvoorbeeld duidelijk uit de reakties van Jaap Koopman, bestuurslid van het samenwerkingsver­band, tijdens een radio-interview op 20-7. Hij benadrukte, dat uitkeringsgerechtigden er niet in slaagden om voldoende macht te mobiliseren, die verslechteringen ongedaan konden maken en strukturele veranderingen in de maatschappij bewerkstelligen.[i] De groepen bleven klein, verbrokkeld en verdeeld. Het voeren van akties zoals bezettingen werd door hem overwegend negatief beoordeeld. Hij deed het af als incidenten. In een opzicht heeft Koopman gelijk: het is waar, dat uitkeringsgerechtigden in de afgelopen twin­tig jaar er niet in geslaagd zijn, een grote autonome sociale beweging op gang te brengen. Ook is het waar, dat demonstraties, bezettingen en stakingen de bezuinigingspolitiek niet hebben kunnen tegenhouden. Maar het is wel zo, dat uitkgerechtigdengroepen ism met andere sociale bewegingen er in geslaagd zijn, door kleine akties de publieke opinie te beinvloeden en hun eisen in te brengen in die andere bewegingen. Dit heeft de diskussie over een basisinkomen op gang gebracht en invloed uitgeoefend op de opvattingen van ambtenaren van uitvoerende instanties en binnen de vakbonden de positie van uitkeringsgerechtigden verbeterd.

Wanneer men wil bepalen, wat de invloed is van organisaties van uitkeringsgerechtigden in de maatschappij, is het onderscheid van belang dat Habermas maakt tussen de verschillende besluitvormingsniveau's in de maatschappij. Hij maakt dit onderscheid in navolging van Offe. (Habermas, de nieuwe onoverzichtelijkheid, blz 51). Op het eerste niveau neemt de politieke elite in de verzorgingsstaat beslissingen. Dit gebeurt voor een groot gedeelte in openbare debatten in de besluitvormingsorganen, zoals de Tweede Kamer waar de voors en tegens van bepaalde maatregelen door vertegenwoordigers van verschillende stromingen worden uitgewisseld. Daaronder ligt een tweede niveau waar een groot aantal anonieme groepen en collectieve actoren elkaar beinvloeden, coalities aangaan, de toegang tot produktie- en communica­tiemiddelen controleren en al minder duidelijk zichtbaar- met behulp van sociale macht de speelruimte van voor de thematisering van en de beslissing over politieke kwesties van te voren vastleggen. Daar weer onder ligt tenslotte een derde niveau, waarin moeilijk grijpbare communicatie stromen de gedaante van de politieke cultuur bepalen en met behulp van werkelijkheidsdefinities wedijveren om datgene wat Gramsci culturele hegomonie heeft genoemd. Hier vinden de trenbreuken in de tijdgeest plaats.

De wisselwerking tussen de verschillende arena's is moeilijk in kaart te brengen. Habermas zegt. dat de onderste arena tegen de beide andere moet worden gemobiliseerd. In de onderste arena wordt niet direct om geld en macht gestreden, maar om definities. Het gaat om de ongeschondenheid en autonomie van levensstijlen, bijvoorbeeld om de verdediging van trasditioneel ingeburgerde sub-culturen of om de "grammatica" van overgeleverde levensvormen. Regionalistische bewegingen vormen voor de een, feministische of ecologische bewegingen vormen voor de ander voorbeelden. Deze vorm van strijd blijft meestal latent. Hij beweegt zich binnen het micro-bereik van de alledaagse communikatie en verdicht zich slechts nu en dan tot openbare diskussies en intersub­jectiviteitsvormen van een hoger niveau. Daarna volgt een betoog over organisaties die op basis van het bovenstaande kunnen ontstaan en wordt een verbinding gelegd met de noodzaak van macht en intelligente zelfbeperking die de basis zou moeten vormen van de beinvloeding van de andere sturingsmechanismen staat en ekonomie. Ook Andre Gorz wijst op het hiervoor genoemde derde niveau, wanneer hij zegt: " elke maatschappij-verandering veronderstelt aanvankelijk het buiten-institutionele werk van de culturele en ethische verandering. Er kan geen enkele nieuwe vrijheid van bovenaf, door de instititutionele macht worden verleend, die niet al door de burgers zelf genomen en in praktijk gebracht is. In de wordingsfase van de beweging weerspiegeld het wantrouwen van de burgers ten opzichte van de gevestigde instellingen en partijen in wezen haar weigering de problemen in de gebruikelijke vormen te stellen". (Gorz, afscheid van het proletariaat, inleiding.)

Gesteld kan worden, dat de uitkeringsgerechtigden en hun organisaties al of niet in samenwerking met anderen, invloed hebben uitgeoefend op het derde niveau. Er zijn binnen en buiten de vakbonden vele kleine groepen ontstaan, die aktief zijn geweest, zonder dat dit noemenswaardig, afgezien van wat sensationele akties, doordrong in de media en de politiek. Voorlopige inventarisaties tonen aan, dat in sommige jaren iedere dag wel ergens in het land door uitkeringsgerechtigden aktie werd gevoerd. Dit heeft zich echter niet verdicht tot een duurzame autonome beweging op de andere niveau's en heeft niet geleid tot een fundamen­tele invloed op de politieke besluitvormingsprocessen, die tot een ander sociaal-zekerheidstelsel zouden kunnen leiden. Voorzover invloed werd uitgeoefend op de politieke besluitvormingsprocessen en veel akties met een massaler of duurzamer karakter gebeurde dit op een indirecte manier: in het kader van organisaties/belangengroepen met een bredere doelstelling; vakbonden, politieke partijen, zoals de CPN, vrouwenorganisaties, kerken, de kraakbeweging die in het begin van de tachtiger jaren sterk was. Een autonome sociale beweging van uitkeringsgerechtigden heeft zich de afgelopen twintig jaar niet ontwikkeld.

De vraag is, of dit ooit zal gebeuren. Daarbij zijn verschillende faktoren van belang. In de eerste plaats de beperkingen/mogelijkheden van uitkeringsgerechtigden zelf, maar niet in het minst ook de mate, waarin gevestigde belangenorganisaties van het tweede niveau en de staat/politci op het eerste niveau erin zullen slagen de aktiviteiten van uitkeringsgerechtigden binnen hun organisatie te integreren. Maar zoals gezegd, de akties werden overwegend negatief beoordeeld, en gefrustreerd door de onmogelijkheid de alsmaar voortgaande bezuinigingen te stoppen werd gezocht naar andere mogelijkheden om het overheidsbeleid te beinvloeden. alternatieve voorhoedeteorie Met name zou ik willen ingaan op de alternatieve "voorhoedeteorie" die momenteel door verschillende wetenschappers naar voren wordt gebracht.[ii] Kort gezegd houdt deze teorie in, dat "objectieve" faktoren, zoals die worden genoemd in het boek, een massaal en gezamenlijk verzet van uitkeringsgerechtigden tegen de bezuinigingspolitiek van de overheid en voor een werkelijk alternatief blokkeren. Daarom zullen kritische uitkeringsgerechtigden altijd opereren in kleine groepjes, die alternatieven formuleren. Hun ideen zullen door alweer "objectieve" faktoren, zoals het vastlopen van het milieu en de verzorgingsstaat, uiteindelijk worden geaccepteerd door de leidende beleidsmakers, die het in beleid zullen omzetten. Dit getuigt van een ongefundeerd vertrouwen in de politiek en de redelijkheid van de beleidsmakers. Hoewel de verzorgingsstaat vastloopt, is het helemaal niet zeker dat de argumenten van een in politiek opzicht machteloze "voorhoede" in bredere kring zullen worden aanvaard. Er is een ander scenario mogelijk. Een politiek onderdrukkingssysteem, waarbij de milieuvervuiling gewoon doorgaat, met aan de ene kant sloppenwijken waar de armen wonen en aan de andere kant wijken voor de rijke elite met hoge muren eromheen en particuliere bewakingsdiensten. Op zich is het m.i. juist, steeds alternatieve ideen voor de verzorgingsstaat naar voren te brengen, en dit te doen in samenwerking met andere sociale bewegingen. De grote zwakte van de alternatieve voor hoedeteorie is echter, dat niet wordt geanalyseerd, hoe die coalitiepolitiek van uitkeringsgerechtigden er uit moet zien, en in hoeverre uitkeringsgerechtigden moesten ingaan op voorstellen vanuit de overheid en de uitvoeringsorganen voor het ontwikkelen van overlegstructuren, die erop gericht waren de uitke­ringsgerechtigden binnen het systeem van de verzorgingsstaat te integreren. Daarover zijn de afgelopen acht jaar nauwelijks principiele diskussies in de openbaarheid uitgekristalliseerd. Er wordt afgezien van de aktieve rol die politici, vakbondsbestuurders en hoge ambtenaren en wetenschappers zoals ekonomen hebben gespeeld. Het is mijn stelling, dat de onmacht van uitkeringsgerechtigden om te komen tot massale organisa­tievormen niet alleen te verklaren is vanuit "objectieve" faktoren, en vanuit hun eigen tekortkomingen, hoe groot die ook zijn, en hoezeer die ook een rol spelen, maar ook vanuit de effectieve manier waarop de poli­tieke en bureacratische elite die in onze verzorgingsstaat aan de touwtjes trekt erin geslaagd is, eventuele verzet van uitkeringsgerechtigden te neutraliseren binnen clientenraden, en middels haar subsidiebeleid. Uitkeringsgerechtigden kunnen bij het opereren in kleine groepen niet vertrouwen op de "objectieve" faktoren, die de beleidsmakers zullen dwingen naar hen te luisteren, zij zullen ook aktief moeten werken aan het inbrengen van hun analyses en eisen bij andere sociale bewegingen en het voeren van akties-gericht op de langere termijn, om de publieke opinie te beinvloeden. Met name in het Landelijk Beraad Uitkeringsgerechtigden (LBU) maar ook op plaatselijk niveau werden pogingen ondernomen, de belangenorganisaties op een lijn te krijgen, en gezamenlijk argumenten te ontwikkelen, waarbij men niet meer alleen zou ingaan op de incidentele bezuinigingsmaatregelen van de over­heid, maar waarbij men een eigen alternatief zou ontwikkelen. Het LBU mislukte echter.

Velen wendden zich teleurgesteld af van de beweging; onder invloed van het welzijnswerk en subsidiering door de overheid ontstonden nieuwe initiatieven, zoals het samenwerkingsverband van WAO-platforms, die een minder radikale weg opgingen. De weg van het aktievoeren werd verlaten. Elementen uit de alternatieve voorhoede-teorie werden overgenomen. Wanneer je dan nu zoals Jaap Koopman zegt en wat het beleid van het Samenwerkingsverband is, als kleine organisatie vier keer per jaar met SOZA om de tafel zit, en met kracht van argumenten probeert verande­ringen te bewerkstelligen, dan is dat een illusie. Je kunt een bezetting niet afdoen met te zeggen, dat het een incident is. Het heeft wel degelijk invloed in het kader van andere sociale bewegingen. Nogmaals, uitkeringsgerechtigden moeten zich erop richten, door dat soort akties de publieke opinie over werklozen bij te sturen en samen met andere sociale bewegingen op deze wijze streven naar fundamentele veranderingen in de maatschappij op langere termijn. Daarbij is machtsvorming in samenwerking met anderen onontbeerlijk.[iii] In feite werd na het ineenstorten van de aktiegroepen karakter twee wegen gekozen: ten eerste de individuele hulpverlening, en ten tweede de weg van het overleg middels clientenraden, gehandicaptenraden, etc. Veel kaderleden verlieten daarbij het uitgangspunt, dat ze "ervaringsdeskundige" waren, dat ze een persoonlijk verhaal hadden, van zichzelf en anderen, waarin de onrechtvaardigheid van regels en de uitzichtloosheid van het huidige beleid in individuele situaties duidelijk tot uiting kwamen. Dit werkte vooral ook goed voor mensen met betrekkelijk weinig opleiding, die toch helder hun visie konden uiteenzetten. In clientenraden moesten procedures worden afgesproken, die een aanzienlijke beperking van de bewegingsvrij­heid van uitkeringsgerechtigden inhielden; men mocht niet meer praten over individuele gevallen, over het landelijk beleid en over het verband tussen de sociale zekerheid en andere zaken. Deze opzet sloot aan bij de werkwijze van grote bureaucratische belangenorganisaties, zoals de ANBo en de FNv en CNV, waar afdelingen, gewesten, werkgroepen, zelf moeten werken binnen demokratisch, dat wel, vastgestelde procedures, die de zelfstandigheid van de kaderleden in afdelingen inperken.

Tegenstelling dilemma.

Bij kleine lokale organisaties, die geheel autonoom opereren, zoals de komitees Vrouwen en de bijstand, bestonden deze beperkingen minder. De grote kracht van dergelijke kleine organisaties van achtergestelde groepen ten opzichte van de grote belangenorganisaties is nu juist, dat zij laagdrempelig zijn, iemand kan er terecht met zijn/haar verhaal zonder meteen gekonfronteerd tw worden met bureaucratische procedures terwijl toch een alternative visie werd ontwikkeld op de verzorgingsstaat. Vertegenwoordigers van dergelijke organisaties doorbreken maar al te dikwijls de opsplitsing in de maatschappij van besluitvormingskaders waarbinnen compromissen worden afgesloten, maar waar de mensen waar het om gaat afwezig zijn. Of om het anders te zeggen: de vertegenwoordigers van dergelijke organisaties vertolken de gevoelens van hun achterban potentiele doelgroep tegenover de directeur, de wethouder of de minister op de manier, waarop hun lotgenoten zich opstellen tegenover de individuele ambtenaar van de dienst. Daarvoor in de plaats werden echter in clientenraden diskussies gevoerd over ellenlange procedures, en proberen de beleidstaal van de ambtenaren over te nemen. Men dook in de juridische details van allerlei regelingen, en probeerde die regelingen op onderdelen door intensief gelobby in Den Haag of bij de gemeente gewijzigd te krijgen. Men probeerde daarbij de taal van de ambtenaren en de juristen te spreken. Daarbij keek men voor wat er op de agenda zou komen ahw naar de dient, wat die aan stukken produceerde. Daarover werd gediskussieerd. Vertegenwoordigers van belangenorganisaties waren nauwelijks in staat, vanuit hun eigen visie stukken te produceren. Wanneer hiertoe pogingen werden gedaan, zei of de GSD dat het prematuur was om het op de agenda te plaatsen, of in de clientenraad zelf werden procedurele argumenten naar voren gebracht, waardoor de voorstellen doodbloeden. Het is natuurlijk een subjectieve waarneming, maar ik ben van mening, dat veel kaderleden van uitkeringsgerechtigden organisaties en bijvoor­beeld clientenraden niet over de kennis- en vaardigheden beschikken om in dit opzicht effectief tegenspel te bieden aan ambtenaren die funktioneren in een professionele organisatie. Betekent dat dat de visie van de uitkeringsgerechtigden organisaties minder waardevol of juist is? allerminst. Maar de mensen moeten terugkeren naar zichzelf, naar hun eigen verhaal, en naar de visie op de toekomst, naar de grote lijnen, die in de dorre ambtenarentaal juist geheel achterwege blijft, zodat de "visie" van de ambtenaren vaak heel wat minder visie heeft dan van mensen, die de gevolgen van bezuinigingsmaatregelen aan den lijve voelen, en die vandaaruit de bureacratische domheid en tegenstrijdigheden heel wat beter onder woorden kunnen brengen dan de ambtenaren zelf. Knelpunt is ook, dat in veel organisaties enkele personen de dienst uitmaken. Zij beschouwen de organisatie eigelijk als hun persoonlijk bezit, het is hun levensvulling en hun werk geworden, en ze laten niemand anders toe.

De nadelen van vrijwilligersorganisaties.

De administratieve systemen zijn niet goed, zoals de boekhouding en de postverwerking, etc. Er is sprake van veel persoonlijke konflikten, en persoonlijke tegenstellingen. Sommigen gebruiken de organisatie als een middel om hun inkomen aan te vullen. De communicatie van de landelijke organisatioes met hun achterban is slecht. Maar ook lokale organisaties functioneren in dit opzicht niet naar behoren. Toch had de kombinatie van individuele hulpverlening en lobby/overleg middels clientenraden wel enig resultaat kunnen opleveren, wanneer de gegevens van de spreekuren op intensieve wijze zouden zijn gebruikt om bijvoorbeeld de uitvoeringsorganen onder druk te zetten en om de werkelijke uitwerking van regelingen aan te tonen. Hoe het in andere plaatsen is, weet ik niet, maar in Amsterdam kwam dit niet van de grond. spreekuurgegevens waren schaars, of gebrekkig geregistreerd, of bureaucratische procedures verhinderden een overzicht. Ik denk dat het een illusie is, te denken, dat alleen door argumenten van kleine groepjes daadwerkelijk veranderingen kunnen worden bewerkstelligd, of dat de vakbeweging doet wat Bosman schrijft. In die zin zal de voorhoedeteorie niet werken. Dit getuigd van een ongefundeerd vertrouwen in de redelijkheid van de leidende figuren in onze samenleving. Het blijft wel degelijk de vraag, hoe verzet kan worden opgebouwd, al of niet in het kielzog van andere sociale bewegingen. Anders zullen die nieuwe ideen nooit doordringen in de media etc.[iv] Het gaat er niet om, alle politici en vakbondsbestuurders af te schilderen als misdadigers, wel gaat het erom, te beseffen dat bij voorbaat afzien van het ontwikkelen van een zelfstandige politieke macht en het als kleine groepjes zonder kontakt met een wat grotere achterban om de tafel gaan zitten in clientenraden of overleggen met ministeries en lobbywerk zoals de "Corona groep" op zichzelf geen garantie is dat er iets veranderd.[v]

Vaak wordt als tegenargument aangevoerd, dat er geen andere oplossing is, en dat we nu eenmaal vuile handen moeten maken, willen we iets kunnen veranderen. "Je moet er zelf bij zijn, dan heb je ook invloed". "Als er een compromis moet worden afgesloten, zijn we er zelf bij. Je kunt toch onderhandelen?". Mensen die zich onttrekken aan bijvoorbeeld RWW-commissies of andere vertegenwoordigende organen, maken het zichzelf gemakkelijk, willen geen verantwoordelijkheid dragen. Zij kiezen de gemakkelijkste weg. De vraag wel of niet deelnemen aan (parlementaire) organen is in de geschiedenis van links altijd een splijtzwam geweest; Diskussies over aktiepartij, etc. Het gaat er m.i. niet om, of ten allen tijde moet worden afgezien van onderhandelen/samenwerken met de staat. Wel is de vraag, vanuit welke positie je dat doet, en op basis van welke uitgangspunten. Met even veel recht kan worden gezegd, dat menige bestuurder/commissielid die namens een belangenorganisatie in een vertegenwoordigend, door de overheid ingesteld overleg zit, zich onttrekt aan zijn/haar verantwoordelijkheden, omdat bijvoorbeeld in de sociaal-demokratie, die wel degelijk de macht heeft om de mensen te mobiliseren, daaraan niets doet. Met open ogen tegenover de mensen staan, alleen met hen samen onder hun invloed en hen mobiliseren werken aan daadwerkelijke veranderingen is niet de gemakkelijkste weg maar de moeilijkste. Het is moeilijk om de mensen te organiseren. In links is de verhouding tussen onderhandelen/mobiliseren druk uitoefenen geheel zoek. Ook wordt wel het argument aangevoerd, dat werkelijke beslissingen nooit in officiele, openbare vergaderingen worden genomen. En dat lobby-werk vooral ook iets is, wat zich in de informele circuits afspeelt. Natuurlijk doen mensen niet alles in officiele vergaderingen, maar zoals het nu gaat vind ik dat vanuit het oogpunt van demokratie een gevaarlijke ontwikkeling. Sluit aan bij de tendens van uitkeringsorganen. Demokratie staat of valt bij een bepaalde mate van openbaarheid; wanneer alle beslissingen en alle informatie die van belang kan zijn "off the record tot stand komt, is dit laakbaar. kansen Het gaat niet om: wel of niet onderhandelen, maar om: in welke situatie verkeren de belangenorganisaties van uitkeringsgerechtigden op dit moment en welke prioriteiten stellen we in de huidige situatie. Uitkeringsgerechtigden hebben noch binnen noch buiten de politieke partijen en vakbonden veel invloed. Zij moeten trachten, deze invloed te ontwikkelen, door coalities met andere sociale bewegingen en door het voeren van kleine akties, niet door nu deel te nemen aan overleg structuren zoals clientenraden, waarin de manouvreerruimte bij voorbaat wordt ingeperkt zonder dat er iets tegenover staat.

De belangenorganisaties moeten er weer naar streven door lokale organisaties met een betrekkelijk grote autonomie en weinig bureaucratische regels opnieuw een verbinding tot stand te brengen tussen de dagelijkse leefwereld van de potentiele doelgroep en de visie voor de ontwikkeling van de verzorgingsstaat op langere termijn. Zij moeten trachten, de publieke opinie te beinvloeden, en samenwerken met andere sociale bewegingen, maar ook met progressieve delen van bijvoorbeeld kerken en vakbonden. De huidige situatie biedt kansen, die de kaderle­den van uitkeringsgerechtigdenorganisaties nu lijken te vergeten. Hiervoor heb ik gewezen op de toenemende kloof tussen de aspiraties en wensen van de bevolking en de maatschappelijke ontwikkelingen, waarbij men zich organiseert in belangengroepen (een veelheid van) en steeds meer tegenover de overheid en de politieke partijen komt te staan. De maatschappelijke ontwikkelingen en problemen, die uitkeringsgerechtigden in moeilijkheden brengen zijn in toenemende mate ook de problemen van andere groepen in de maatschappij, of van uitkeringsgerechtigden die zich niet als zodanig profileren, maar die wel aktief zijn in andere sociale bewegingen. Hoewel pessimisten anders willen doen geloven, zijn veel mensen aktief in pogingen, vanuit verschillende invalshoeken veranderingen tot stand te brengen. Uitkeringsgerechtigden kunnen hun visie op noodzakelijke veranderingen naar voren brengen. Bij het organiseren van aktiviteiten is het noodzakelijk, dat ook een konfrontatie optreedt met de standpunten van neo-conservatieve politici. Dit moet echter gebeuren door het organiseren van openbare debatten, en niet in achterafkamertjes op het ministerie. De huidige situatie biedt kansen, maar ook gevaren. Hiervoor heb ik erop gewezen, dat gepriviligeerde midden en hogere inkomensgroepen zich defensief kunnen gaan opstellen tegen over gemarginaliseerden; [vi] Daarnaast is er geen garantie, dat de toenemende armoede en uitzichtloosheid van gemarginaliseerden zich zullen vertalen in rationeel politiek verzet. Daarbij kan het zoeken van die uitweg zich ook uiten in indi­viduele oplossingen waarbij men het professionele criminele circuit binnentreedt of in spontane opstanden, die tot niets leiden en worden afgedaan als een openbare orde probleem, waar men meer politieagenten en stadswachten voor aanstelt.[vii] [viii]

samenwerking en organisatie van solidariteit.

Hiervoor hebben we gezien, dat in de verzorgingsstaat de sociaal-demokratie erin berustte, dat een complexe marktekonomie als de onze niet meer met eenvoudige recepten van arbeiderszelfbestuur opgeblazen en demokratisch hervormd kon worden. Het streven naar een indirecte beinvloeding van het ekonomisch systeem van investeringsbeslissingen van buitenaf vergde echter wel degelijk de organisatie van macht in de staat en zelfbeperking van burgers, dwz solidariteit of bereidheid, door middel van sociale premies een deel van het inkomen af te staan voor anderen. Men veronderstelde daarbij, dat de samenleving invloed op zichzelf zou kunnen uitoefenen met het op zichzelf neutrale middel van politiek bestuurlijke macht. We hebben echter in de eerste plaats gezien, dat er een gekompliceerde wisselwerking is tussen de bureacratische systemen en de politiek, waarbij pogingen vanuit de politiek compromissen af te sluiten die recht doen aan de claims van verschillende belangengroepeeringen worden vertaald in gekompliceerde regelgeving. Daarnaast gaan bureaucratien een eigen leven leiden, waarbij pogingen worden ondernomen middels allerlei regelgeving en controles de leefwereld van de individuele burger te koloniseren. Wanneer de politiek-bestuurlijke macht gevaren inhoudt en allerminst neutraal is, en zelf beteugeld dient te worden ontstaat een complex probleem. Wanneer de iegendynamiek van het bestuurlijke systeem aan banden gelegd dient te worden, moet de organisatie van de solidariteit en een sturingsvermogen op basis daarvan elders gezocht worden, nl in een volledig veranderde verhouding tussen autonome, op eigen kracht georganiseerde openbaarheden enerzijds en de via geld en bestuurlijke macht gestuurde handelingsdomeinen anderzijds. Daarmee moet de demokratische beoordeling van maatschappelijke belangen en de onderlingen afstemming op andere belangen en een universalistische rechtvaardiging van normen reeds mogelijk gemaakt worden onder het niveau van de partij-apparaten, die zich als organisatie hebben verzelfstandigd en als het ware in het politieke systeem zijn getrokken. Daarbij moet er niet een natuurlijk pluralisme ontstaan van afwerende subculturen, die zich in spiegelbeeld verhouden tot het neo-korporatistische overgangsgebied. Sociale bewegingen dienen dus op basis van solidariteit tot gemeenschappelijke uitgangspunten te komen. Er kan een onder­scheid worden gemaakt tussen drie levenssferen; De sociale bewegingen zullen zich moeten richten op de onderste sfeer. [i].

Wat was in dezen de positie van de vakbeweging?

[ii]. In de MUG van februari staat een artikel van Jan Bosman over het boek "uitkeringsgerechtigden in beweging" van oa Rik van Berkel. [iii]. Discriminatie van werklozen vloeit niet alleen voort uit de hoogte van de uitkering, maar ook, dat politici die ug aan de schandpaal nagelen in de openbaarheid terecht worden geroepen en dat ug daarvoor steun zoeken bij andere sociale bewegingen, die maar maar al te vaak ook of vooral door ug worden gedra­gen. Kleine veranderingen bewerkstelligen middels clientenraden e.d moet geen prioriteit hebben. [iv]. Hoe moet dat verzet dan wel worden georganiseerd? Dat is een vraag waarop in teorie nooit een antwoord kan worden gegeven. dat antwoord ontstaat -misschien_ in de praktijk wanneer uitkeringsgerechtigden, aktief als vrijwillister bij allerlei (uitkeringsgerechtigden) organisatie met elkaar open diskussieren over wat er de afgelopen decennia fout gegaan is, en hoe die fouten in de toekomst vermeden kunnen worden. Daarvoor is in de eerste plaats nodig een nauwkeurige historische konkrete analyse van de ontwikkelingen in de afgelopen twintig jaar. Het antwoord is niet eenvoudig. Wij moeten ons echter niet blind staren op de stelling van wetenschappers, dat er teveel faktoren zijn die de massa-organisatie van uitkerings­gerechtigden in een organisatie onmogelijk maken en dat alleen een kleine voorhoede kan probren, haar argumenten aanvaard te krijgen. Dan zie je bij voorbaat af van werkelijke invloed. Ik heb een hekel aan voorhoedeteorien.) Dat verzet komt er niet van vandaag op morgen. We kunnen echter beginnen met het besef, dat het ontbreken van werkelijk langdurig, massaal verzet tegen de uitzichtloze bezuinigingspolitiek van de staat een gevolg is van een effectieve neutralisatie van mogelijke aanzetten tot verzet. Dit kan bij de opbouw van belangenorganisaties belangrijke inzichten verschaffen over keuzen die zo'n organisatie wel en niet moet maken. Wel of geen banenpoolers in dienst nemen? In hoeverre mag een organisatie afhankelijk zijn van subsidie van de overheid? Welke (materiele) bronnen kunnen worden aangeboord indien men de overheidssubsidie wenst in te perken? Moet je wel of niet deelnemen aan clientenraden, en wat zijn de gevol­gen hiervan? In hoeverre moet je samenwerken met-cq konfronterend optreden tov de erkende vakbeweging? Welke coialities met andere sociale bewegingen zijn mogelijk, die de eigen belangen aan de orde stellen? Moeten verschillende organisaties samengaan? Ik heb het idee, dat een werkelijk fundamentele diskussie over deze vragen door de effectieve neutralisatiepolitiek van de overheid tot nu toe in de uitkeringsgerechtigdenbeweging niet van de grond is gekomen. Mensen lopen achter de feiten aan, creatie van een middenkader, dat geintegreerd is in het machtsapparaat van de overheid. Nauwkeurige historische analyse. Voorbeeld WBVA, die haar subsidie kwijtraakte. Deze (machtsaspecten van de strijd die uitkeringsgerechtigden voeren blijven in de analyses van Janssen en van Berkel buiten beschouwing. Geen analyse van de konkrete historische ontwikkeling van de machtsverhoudingen. [v]. Mijn visie is, dat uitkeringsgerechtigden/armen kontakten moeten zoeken met andere bewegingen, voorzover die nog bestaan en proberen gezamenlijk standpunten te ontwikkelen. Maar daarbij is het vraagstuk van de mobilisatie wel degelijk aan de orde; veranderingen ontstaan niet aan de overlegtafel met mensen, die alles willen laten zoals het is, en ook niet door individuele hulpverlening. Hoewel geen tegenstrijdigheid. [vi]. Of zoals een aanwezige op een bijeenkomst van armoede raakt je het formuleerde: de minima komen in toenemende mate voor de keuze te staan, binnen de wet blijven en langzaam ten onder gaan of zeggen: deze rechtsorde is de onze niet, en andere uitwegen zoeken. Maar zoals de "alternatieve voorhoede-teorie" niet werkt, [vii]. Komt dat laatste er? Tijdens de WAO-maatregelen toen die werden aangekondigd, was ik nog optimistisch. Ik dacht: dit gaat toch echt te ver, maar na wat akties van de vakbonden die als hoogtepunt een door duizenden uitkeringsgerechtigden bijgewoonde demonstratie in Den Haag werd het akelig stil; de vakbonden hebben vervolgens geprobeerd, via de cao-onderhandelingen hier en daar de WAO-maatregelen enigzins te repareren, wel door het zelf te betalen. Ook de vakbonden bleven binnen de rechtsorde; geen politieke staking tegen de meerderheidsbesluiten van het parlement. [viii]. Akties in de afgelopen twintig jaar binnen en buiten de grote massa-organisaties hebben de steeds maar voortgaande bezuinigingen niet kunnen tegenhouden. Massale akties van uitkeringsgerechtigden buiten de kaders van de erkende vakbonden zijn uitgebleven. Nogmaals. geen "oplossing' maar prioriteiten stellen in de huidige situatie.

Piet van der Lende

Vooral migranten worden getroffen door het rigide beleid van de Sociale Verzekeringsbank

  Naar aanleiding van het toeslagenschandaal hebben het ministerie van Sociale Zaken en de Belastingdienst besloten om voortaan niet zo ri...