vrijdag 10 december 1993

Bijstandsvrouwen de dupe van verhaalsplicht

Bijstandsvrouwen de dupe van verhaalsplicht

De laatste tijd is over de verhaalsplicht veel te doen geweest, omdat het Rijk de terugvordering van de bijstand per 1 augustus 1992 dwingend oplegt. Terugvordering en verhaal is vooral van belang wanneer je wit hebt bijgewerkt en de bijverdiensten niet hebt opgegeven, en in echtscheidingssituaties. In dit artikel gaan we in op de regeling zelf. Het artikel is mede gebaseerd op de Grote Almanak voor informatie en advies, een uitgave van het Nederlands Instituut voor zorg en welzijn.

Er kunnen zich situaties voordoen waarin de sociale dienst verstrekte bijstand van de client zelf of anderen, die een onder- houdsplicht hebben, kan terugvorderen. In de Bijstandswet is aan de verhaalsplicht een apart hoofdstuk gewijd, het ABW-verhaals- recht. Vanaf 1 augustus 1992 geldt een onderscheid in "verhaal" en "terugvordering".

Van terugvordering spreekt men als het de client van de sociale dienst zelf betreft, van verhaal als de actie van de gemeente zich tegen anderen richt. In de wet staat omschreven van wie op welke wijze bijstand kan worden teruggevorderd. Als iemand niet vrijwillig aan zijn (onderhouds) verplich- ting voldoet, bijvoorbeeld een (ex) echtgenoot, dan kan de gemeente aan de kantonrechter vragen het verschuldigde bedrag vast te stellen. Heeft de alimentatierechter al een uitspraak gedaan over de verplichting tot levensonderhoud, dan moet de gemeente in het algemeen in overeenstemming hiermee bijstandskosten verhalen. Vanaf 1 augustus 1992 is de gemeente verplicht om in situaties die daartoe aanleiding geven, bijstand te verhalen. Voor deze datum konden gemeenten zelf bepalen hoever ze gingen met verhaalsacties.

De nieuw ingevoerde plicht tot verhaal door de gemeenten is niet absoluut. Een gemeente kan geheel of gedeel- telijk afzien van verhaal als dit verhaal voor de persoon in kwestie tot onaanvaardbare gevolgen zou leiden. Voor het verhaal op een onderhoudsplichtige geldt een maximumtermijn van twaalf jaar.

Terugvordering van bijstand van bijstandsontvanger zelf.

Terugvordering van verstrekte uitkering van degene die bijstand heeft ontvangen, kan in de volgende gevallen: - de sociale dienst kan bijstand terugvorderen, indien de betrokkene onjuiste of onvolledige inlichtingen heeft verstrekt. Alleen voorzover daardoor ten onrechte bijstand is verstrekt, kan het bedrag aan te veel betaalde bijstand worden teruggevorderd. Indien iemand bijvoorbeeld inkomsten uit onderhuur heeft verzwegen, kan slechts een deel van de bijstand worden teruggevorderd. In gevallen waarin de betrokkene tekort is geschoten in zijn of haar informatieplicht, zal de gemeente het teveel betaalde bedrag bruto terugvorderen. De client zal dan later via belastingaangifte een bedrag moeten zien terug te krijgen. Zie 3.2.1. - De bijstand kan worden teruggevorderd als niet aan gestelde voorwaarden wordt voldaan. Van wie achteraf blijkt dat hij of zij zich niet aan een voorwaarde, bijvoorbeeld inschrijving bij het arbeidsbureau, heeft gehouden, kan bijstand worden teruggevorderd. -

Verrekening bijstand met inkomsten of andere aanspraken achteraf.

Wie achteraf inkomsten verkrijgt over een periode waarin bijstand is verleend, zal de bijstand moeten terug betalen. Bijvoorbeeld: na weigering van ziektegeld gaat men hiertegen met succes in beroep. De in de tussen tijd verleende bijstand moet worden terugbetaald. Hetzelfde gedlt voor bijstand die wordt toegekend in afwachting van de afwikkeling van een nalatenschap of echtscheiding, waarbij vaststaat dat men aanspraak op een vermogen heeft. Verhaal van bijstand op de nalatenschap Na het overlijden van iemand die een bijstandsuitkering ontving kan de sociale dienst voor de tijdens het leven van de betrokkene verstrekte uitkeringen verhaal zoeken op de nalatenschap. Op de opbrengst van de nalatenschap komen in mindering de kosten die de begrafenis en de afwikkeling van de nalatenschap met zich mee- brengen. De vrijlatingsbepalingen ten aanzien van eigen vermogen gelden niet na overlijden. Een en ander houdt in dat erfgenamen van iemand die langere tijd in de bijstand heeft gezeten niets van financiele waarde zullen erven, zeker nu vanaf 1 augustus 1992 een plicht tot verhaal voor de gemeenten bestaat.

Verhaal van bijstand op de ouders

Ouders zijn verplicht om hun minderjarige kinderen te onderhouden. Bijstand die wordt verleend aan minderjarige weggelopen kinderen kan dus verhaald worden op de ouders. Dat is niet altijd zo. Als de ouders namelijk bereid zijn om zelf thuis hun kind te verzorgen, kan alleen verhaald worden als het duidelijk in het belang van het kind is dat het niet thuis wordt opgevoed. De sociale dienst zal een gedegen onderzoek naar de situatie moeten instellen en zich moeten laten voorlichten door deskundige instanties, zoals de Raad voor de Kinderbescherming.

Verhaal van bijstand na schenking

De sociale dienst kan bijstand verhalen op iemand die een schenking heeft ontvangen van degene die bijstand aanvraagt. Voorwaarde hiervoor is dat degene die de schenking heeft gedaan op het moment van schenken wist of had kunnen weten dat hij of zij op niet al te lange termijn op bijstand zou zijn aangewezen. In de praktijk verhalen sociale diensten niet bij schenkingen die werden gedaan ten minste vijf jaar voorafgaand aan de bijstandsverlening.

Verhaal van bijstand op de (ex) echtgenoot

Echtgenoten zijn volgens de wet verplicht om elkaar te onderhouden. Weigert bijvoorbeeld een man zijn vrouw en kinderen te onderhouden, waardoor zij op bijstand zijn aangewezen, dan verhaalt de sociale dienst de verleende bijstand in principe op de man. Het verhaal op de onderhoudsplichtige wordt het meest toegepast in echtscheidingssituaties. Bij (ex) samenwonenden is geen verhaal van bijstand mogelijk. Samenwonenden hebben geen wettelijke onderhoudsplicht voor elkaar. Het kan zijn dat een echtgenoot een door de rechter vastgesteld alimentatiebedrag niet betaalt. Als de sociale dienst tot verlening van bijstand aan de andere echtgenoot overgaat, kan de gemeente deze bijstand verhalen op de alimentatieplichtige. Personen die echtscheiden kunnen afspreken dat geen alimentatie zal worden betaald. (nihilbeding), terwijl de inkomenssituatie van een echtgenoot de betaling van alimentatie wel mogelijk maakt. De sociale dienst hoeft zich van deze afspraak niets aan te trekken en kan toch verhalen, zo staat in de bijstandswet sinds januari 1985. Verhaal van na die datum verstrekte bijstand is mogelijk, ook als voor of na de wetswijziging van januari 1985 een nihilbeding is gemaakt. Ten aanzien van de hoogte van verhaal wordt gekeken naar de draagkracht van de ex-echtgenoot. De sociale dienst moet daarbij dezelfde normen hanteren als de rechters gebruiken bij de vaststelling van alimentatie. Dit zijn de zogenaamde tremanormen. Zie 7.2.4.

Het verhaal op de onderhoudsplichtige ex-echtgenoot eindigt 12 jaar na inschrijving van het echtscheidingsvonnis. Dit geldt niet voor verhaal van bijstand die voor 1 augustus 1992 is verstrekt, indien een gemeente voor die datum met verhaal is gestart.

Procedure bij terugvordering en verhaal van bijstand.

Voor de procedure bij terugvordering en verhaal van bijstand bestaan aparte regels, die zijn opgenomen in de Bijstandswet. De gemeente die bijstand wil verhalen kan niet zomaar tot invordering overgaan. Indien degene op wie de gemeente wil verhalen niet akkoord gaat, zal de gemeente bij de kantonrechter een beschik- king moeten vragen, waarin staat of en in welke mate verhaald kan worden. Als het om terugvordering van uitkering bij de bijstands- client zelf gaat, mag een teveel betaald bedrag niet zomaar verrekend worden met een lopende uitkering. Een, al dan niet gerechtelijke, actie uit onverschuldigde betaling is slechts mogelijk indien overduidelijk is dat een administratieve fout is gemaakt, zo blijkt uit de jurisprudentie. Er is dan geen bijstand op grond van de Algemene Bijstandswet toegekend, zo luidt het argument daarvoor. De gemeente moet binnen vijf jaar nadat de bijstand is verstrekt de verhaalsprocedure starten. Het feitelijk verhaal na een beschikking van de kantonrechter hoeft niet binnen vijf jaar plaats te vinden. De maatregel om het verhalen van bijstand verplicht te stellen moet 250 miljoen gulden opbrengen en hiervan vloeit 90% terug naar het rijk.

Er zijn twee redenen voor Staatssecretaris Elske ter Veld om de maatregel nu verplicht te stellen: bezuinigingen en de rechtsgelijkheid voor gemeenten. Tot nu toe was het zo, dat sommige gemeenten wel verhalen en andere weer niet. Amsterdam verhaalde geen bijstand op ex echtgenoten. Wat betekent dit voor vrouwen: Vrouwen zijn VERPLICHT aan de sociale dienst te vertellen wat de naam is van de ex-man en waar hij woont. Derden (ex-man, ex-vriend,) hebben onderhoudsplicht naar vrouwen en kinderen toe. Waar mogelijk kan de sociale dienst nu verleende bijstand terug halen. Als vrouwen naam en adres niet willen vertellen, geeft niet om wat voor reden, dan komt hun uitkering in gevaar. Vrouwen kunnen een strafkorting krijgen, de uitkering kan zelfs stopgezet worden. In Amsterdam gaat het in totaal om 27.000 vrouwen. Amsterdam kan een claim leggen op 15.000 vrouwen waarvan de ex-man geen alimentatie betaalt. 1500 vrouwen krijgen de komende 6 weken van de sociale dienst een brief, waarin ze worden opgeroepen voor een gesprek. Vervolgens krijgen de mannen een brief toegezonden, waarin dan niet het adres van de ex-vrouw genoemd zal worden.

Nu al zijn veel vrouwen opgeroepen op de rayonkantoren. Vrouwen die in BLIJF VAN MIJN LIJF huizen zitten worden zolang ze daar blijven met rust gelaten. Gaan zij naar een zelfstandige woning, dan krijgen ook zij zo'n brief. NIET VERHAALD wordt er bij BOM (bewust ongehuwde moeder) en vrouwen die K.I.(kunstmatige insiminatie) hebben gedaan. Mensen die een samenlevingscontrakt hebben getekend maar niet getrouwd zijn, daar wordt ook NIET VERHAALD, tenzij er kinderen zijn die door de man erkend zijn. Ook NIET VERHAALD wordt er op mannen die een laag inkomen hebben en dat kunnen bewijzen. ALLEEN verhaald kan worden op mensen die getrouwd zijn geweest en erkende kinderen hebben. Als de ex-partner in het buitenland heeft gezeten en terug komt kan er alsnog verhaald worden.

Wat kunnen de consequenties zijn voor vrouwen

Als mannen de brief van de GSD in de bus krijgen kunnen zij vervelend gaan worden naar vrouw en kinderen toe. Zij kunnen gaan intimideren, geweld gebruiken, etc. Ook kunnen mannen de eventuele baantjes en de nieuwe vriendjes, ook LAT relaties, gaan verklikken bij de GSD. Vrouwen moeten hier terdege rekening mee houden. De GSD heeft 22 extra mensen op het verhaalsrecht gezet en dit is nu volgens de GSD al te weinig. Veel nieuw leed kan door deze maatregel aan vrouwen berokkend worden. Wij vinden dat de GSD daar REKENING mee moet houden. Als er wat gebeurt is het rijk samen met de GSD verantwoordelijk voor de gevolgen. Vrouwen moeten zich wenden tot advocaten of het buro van Rechtshulp om te bekijken wat er moet gebeuren. Het Komitee Vrouwen en de Bijstand heeft een advocatenlijst en zal gaan turven, plus een extra spreekuur gaan draaien op vrijdagochtend van 10-12 uur. Zij zullen ons beraden op acties in Amsterdam samen met het Lande- lijk steunpunt Vrouwen en de Bijstand. De Amsterdamse gemeente- raad en de wethouder moeten op de gevolgen van de verhaalsplicht worden aangesproken in de commissie van bijstand.

Anke van der Vliet.

Het telefoonnummer van het Komitee Vrouwen en de Bijstand is: 020-6246666. Nieuwe Herengracht 95.

vrijdag 29 oktober 1993

Duitse werklozen in aktie

In Duitsland is het verzet van uitkeringsgerechtigden heel wat
groter dan in Nederland. Op 29 oktober gingen in honderden duitse
steden werklozen de straat op. Ze protesteerden tegen het gedwon-
gen tewerkstellen van werklozen en de afbraak van de bijstand.
Het was voor het eerst dat een brede coalitie tot stand kwam van
vakbonden, ouderen, welzijnsinstellingen en zelfs sportverenigin-
gen. Het aantal deelnemers aan de afzonderlijke akties liep
uiteen van slechts een paar honderd tot een paar duizend, maar
toch. Vooralsnog lijkt in Nederland een dergelijke coalitie tegen
de afbraak van het sociale minimum met akties in zoveel steden
ondenkbaar.

In Duitsland is de Sozialhilfe, vergelijkbaar met onze bijstand,
anders opgebouwd. In Nederland bestond tot nog toe een systeem,
waarbij je een bepaald bedrag kreeg, het sociale minimum, waarvan
je alle noodzakelijke bestaanskosten moest financieren, zoals de
huur en andere vaste lasten, In Duitsland zijn de basisbedragen
lager en kun je "Mehrbedarfszuschlage' zeg maar bijzondere
bijstand krijgen voor bijvoorbeeld de huur. Bovendien bestond tot
nu toe in Duitsland een andere werkloosheidsverzekering die niet
aan een beperkt aantal jaren gebonden was, zoals de WW in Neder-
land.

Systemen groeien langzaam naar elkaar toe

Maar je zou kunnen zeggen, dat het Duitse en Nederlandse systeem
nu naar elkaar toegroeien, dezelfde kenmerken krijgen. Zouden
Duitse en Nederlandse politici veel met elkaar praten? In Neder-
land oppert men ook al een basisbedrag, 50% van het minimumloon,
dat door de gemeenten kan worden aangevuld tot bijvoorbeeld 70%.
En in Duitsland werden nieuwe bezuinigingsmaatregelen ingevoerd,
waarbij de WW werd beperkt tot twee jaar, waarna de werklozen net
als in Nederland aangewezen zijn op de bijstand. Net als in
Nederland zijn ook in Duitsland de diskussies over de mogelijke
bezuinigingen op het sociale minimum losgebarsten. Eenmalige
bijzondere bijstand werd daar al ingeperkt, terwijl bij huishou-
dens van meer dan vier personen de bijstand met 5% werd gekort.
"Mehrbedarfszuschlage" worden gekort en gelimiteerd.
Maar er is nog iets anders. In Nederland en Duitsland konden
werklozen in beperkte mate verplicht worden tot het vervullen van
gemeenschapstaken, zoals in de banenpool. Dat mag alleen als dat
werk "aanvullende" arbeid is. Dus als het geen bestaande betaalde
arbeid verdringt, en geen werk is dat al door werkenden met een
gewoon loon gedaan wordt. In Duitsland sprak men daarbij van
"zus„tzlicher Arbeit".
De Duitse regering nu, wil deze laatste bepaling met ingang van 1
januari 1994 schrappen.... Werklozen worden sterker onder druk
gezet om gemeenschapstaken te aanvaarden, zoals bij de stadsrei-
niging, bij de groenvoorzieningen, bij sportverenigingen en
badhuizen, of als hulpkracht in ziekenhuizen. Op straffe van
eerst een korting, en later stopzetting van de uitkering.
Bij deze gedwongen tewerkstelling ontbreekt een cao en sociale
verzekeringen. De aanvulling op de uitkering bedraagt soms 1tot 3
mark per uur, terwijl de mensen met een reguliere baan worden
ontslagen.

19 oktober:
"dag van de werklozen"

Op 19 oktober gingen in honderden Duitse steden de mensen de
straat op om tegen bovengenoemde plannen te demonstreren. De
akties werden georganiseerd door bonte samenwerkingsverbanden van
vakbonden, kerkelijke groepen en werklozenorganisaties, zoals het
ALV (Landesverband des Arbeitslosen Verbandes) en vele lokale
groepen, van sportverenigingen tot welzijnsinstellingen. Die dag
was het "wereldspaardag". De initiatiefnemers van de akties
doopten deze dag om tot "dag van de werklozen".
De wereldspaardag is bijzonder geschikt het vraagstuk van rijkdom
en armoede aan de orde te stellen. Op de dag zelf werden onder-
meer demonstratief spaarvarkens geslacht, want mensen in de
bijstand kunnen niet sparen. In Frankfurt am Main werden symbo-
lisch honderd mark biljetten van de sociale dienst naar de banken
gedragen. Om duidelijk te maken, wie het meest profiteren van
bovenstaande maatregelen. Alleen al in Mecklenburg Vorpommern
waren er meer dan 120 manifestaties.

In Berlijn vonden theateropvoeringen plaats. Er werd een drijf-
jacht op werklozen georganiseerd, de verzorgingsstaat werd ten
grave gedragen, en men liep demonstratief in zak en as.
In een verklaring schreef de co”rdinatie van werklozengroepen uit
de vakbonden, dat door de kortingen op de WW en bijstand miljoe-
nen mensen de armoede ingedreven worden. Als de plannen doorgaan,
zullen op 1 april 1994 290.000 langdurig werklozen uit de WW in
de bijstand verdwijnen. "Ze willen, dat we onze hoop verliezen,
maar ze moeten erop rekenen, dat we ons geduld verliezen".
Duitse werklozengroepen (Bundesarbeitsgruppen der Initiativen
gegen Arbeitslosigkeit und Armut) spraken zich eind oktober
nogmaals uit tegen iedere vorm van dwangarbeid, alsmede tegen het
scheppen van een arbeidsmarkt met onderbetaalde werknemers en
riepen op tot verder verzet.
Voor ons in Nederland geldt: gezien de tendens tot het naar
elkaar toegroeien van het Nederlandse en Duitse systeem zijn we
gewaarschuwd!

In een volgende KABAM laten we weten hoe het in Duitsland is
afgelopen.

Piet van der Lende

maandag 25 oktober 1993

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

Strategie voor Uitkeringsgerechtigden

In Utrecht werd op 25 oktober een studiedag gehouden over de
veranderingen in de bijstandswet. De studiedag was georganiseerd
door verschillende landelijke organisaties van uitkeringsgerech-
tigden. Een van de conclusies: de uitgangspunten van de oude
armenwet worden opnieuw ingevoerd.
In dit artikel besteed ik vooral aandacht aan de diskussie over
de strategie, die kan worden opgezet om de belangen van mensen
met een uitkering te verdedigen. Is er iets tegen te doen, en zo
ja, wat?

Eerst iets over de veranderingen in de bijstandswet zelf. Ver-
schillende sprekers konstateerden, dat de overheid in feite op
langere termijn streeft naar een verregaande privatisering van de
sociale verzekeringen.
Mensen moeten zelf maar een verzekering afsluiten om zich te
beschermen tegen de financiele gevolgen van ziekte, ouderdom en
werkloosheid, dus weg solidariteit. Daarnaast streeft men naar
een soort ministelsel; een nieuwe bijstandswet, waarbij de
uitkeringen in feite onvoldoende zijn om van te leven.
Men keert daarbij terug naar de uitgangspunten van de "onmaat-
schappelijkheidsbestrijding" die voor de Tweede Wereldoorlog
bestond. Kenmerk daarvan is, dat men de rechten maar vooral
deplichten formuleert, "zedelijkheidsnormen" ontwerpt, die strak
worden gekoppeld aan de financiele situatie van de client. Er
wordt een scherp onderscheid gemaakt tussen hen die de uitkering
'verdienen', en zij, die het eigenlijk op grond van zedelijke
normen niet mogen hebben. Een prominent analyticus van de verzor-
gingsstaat als professor Schuyt pleit voor een dergelijk onder-
scheid.
Raf Jansen ging dieper in op de achtergronden van bovenstaande
veranderingen. Hij sprak op de studiedag over het opnieuw onder
charitatieve curatele stellen van de werklozen en zieken. Een
uitkering is geen recht meer, maar een gunst, die de rijken je
verlenen wanneer je je aan door hen opgestelde zedelijke normen
houdt. Op de individuele situatie toegespitste uitkeringen,
strengere controles, en grotere bevoegdheden voor de sociale
diensten betekenen in feite een restauratie van de oude charitas.
Jansen ging verder in op de ekonomische ontwikkelingen, die bij
de restauratie van dit oude charitasdenken een rol spelen. Er
komt een wereldomvattende concurrentie tussen grote ondernemin-
gen. Dus wordt gehamerd op de concurrentie tussen de ekonomische
machtsblokken. Alles en iedereen moet zich opmaken voor revoluti-
onaire ontwikkelingen in het kapitalisme op mondiaal niveau.


Alternatieve strategie

Raf Jansen gaf aan, dat de politici deze ontwikkeling als onver-
mijdelijk presenteren. Het is voor Nederland een onontkoombare
uitdaging, de onontkoombare ekonomische ontwikkeling schijnt geen
andere oplossing toe te laten dan voorop te fietsen. Deze uitda-
ging biedt ons, zo zegt bijvoorbeeld het orakel Bomhof, columnist
van de NRC, echter ook kansen op een nieuwe welvaart en een
toekomst met een schoon milieu. Als we maar bezuinigen, als de
collectieve lastendruk maar omlaag gaat en als in de uitvoering
van de sociale zekerheid en bij de werklozen maar tucht, orde en
discipline heersen. Dan ligt een grotere welvaart in het ver-
schiet. Raf Jansen vatte dit uitgangspunt samen onder het motto:
de sociale zekerheid afbreken om haar te behouden.
Jansen vroeg zich af, wat we hiertegen kunnen doen. Welk verzet
kunnen we organiseren?. Wat kunnen we nog doen tegen de autonome
logika van de marktontwikkeling of rest ons slechts doffe berus-
ting?
In de eerste plaats moeten we nuchter onder ogen zien, dat we
twintig jaar hebben gevochten om de verslechteringen tegen te
houden, en dat dit geen resultaat heeft gehad. Natuurlijk moeten
we blijven protesteren tegen de verslechteringen, maar zonder de
illusie, dat we ze kunnen tegenhouden.
Juist de hopeloosheid van de situatie schept volgens Raf Jansen
mogelijkheden om tot verzet te komen. Het inzicht, dat iets
onvermijdelijk is, geeft een gevoel van bevrijding, en daarmee
een richtlijn voor het handelen. We moeten, volgens Raf Jansen,
af van de mobiliseringsstrategie. Dus niet meer er naar streven,
met zoveel mogelijk mensen in demonstraties te hoop te lopen
tegen de verslechteringen. Dat werkt niet.


Andere samenlevingsvorm

Wel kunnen we de "normale" voortgang van de huidige ekonomie ten
einde denken. Dan blijkt het zo te zijn, dat het steeds verder
doortrekken van de modernisering in de huidige ekonomie leidt tot
tegenstrijdigheden, neveneffecten, die door het systeem niet meer
verwerkt kunnen worden, zoals de milieuvervuiling en de mas-
sa-werkloosheid. Die neveneffecten op wereldschaal kunnen worden
bekritiseerd.
Dit leidt tot perspectieven voor verandering. Het begint hier en
daar te dagen, dat grote maatschappelijke vraagstukken, zoals de
werkloosheid, niet opgelost kunnen worden binnen de huidige
ekonomie. Dat kan de eerste stap zijn voor een omslag. Groepen
uitkeringsgerechtigden die zich organiseren moeten een alterna-
tief bieden voor de huidige geldekonomie. Zou er ook niet een
andere samenlevingvorm mogelijk zijn, waarin geld minder belang-
rijk is en betaalde arbeid niet de alles bepalende faktor? Zonder
een overheersende positie van betaalde arbeid moet het ook
kunnen. Jansen gaf daarbij een praktijkvoorbeeld van een diskus-
sie: de werklozen moeten tegen de werkenden met een hoger inkomen
niet zeggen: "wees solidair, de uitkeringen gaan omlaag, we
willen dat tegenhouden", maar: "Eet je wel eens kip?. Vind je dat
lekker? Weet je hoe die worden gekweekt, wat daar allemaal voor
medicijnentroep in zit om die kippen snel te laten groieen?. Ik
dacht dat we medicijnen haalden bij de apotheker en kip bij de
poelier". Vervolgens moeten we duidelijk maken, dat het absurd
is, dat het opvoeden van kinderen in onze maatschappij niet tot
de arbeid wordt gerekend, en het grootschalig fokken van medicij-
nen-kippen wel.
Daarna kunnen we aangeven, dat het arbeidsbegrip te eng bepaald
is, we kunnen het "normale" onderscheid tussen: uitkeringsgerech-
tigden krijgen geld en werkenden verdienen geld doorbreken. Zo
kunnen we onze opponent overtuigen.
Maar we moeten daarbij niet denken, dat de verandering afhangt
van de macht om mensen te mobiliseren. Wij hoeven de verandering
niet te bewerkstelligen. De twijfels over kernenergie zijn
ontstaan door de kernenergie zelf. We moeten ons richten op het
oprakelen van het debat en het verkennen van alternatieven.
Daarvoor hoef je niet met grote groepen te zijn.


Te optimistisch

Ik ben het eens met de opvatting van Jansen, dat protestbrieven
en betrekkelijk kleine demonstraties tegen de stroom van ver-
slechteringen niet helpen. Het heeft wat mij betreft ook geen zin
zitting te nemen in clientenraden e.d, om detail-veranderingen te
bewerkstelligen. Ook ben ik met hem eens, dat er uitgegaan moet
worden van een radikale kritiek op de verzorgingsstaat en dat van
daaruit alternatieven naar voren moeten worden gebracht. Het is
waar dat het kapitalisme door ekonomische groei met externe
effecten zoals milieuvervuiling te maken krijgt, die binnen het
bestaande systeem niet zijn op te lossen.
Maar Jansen is m.i. te optimistisch over de gevolgen van het in
kleine groepjes oprakelen van de diskussie voor alternatieven.
Het is helemaal niet zeker, dat politici hier in het licht van de
toenemende moeilijkheden naar zullen luisteren. Er is ook een
scenario mogelijk, dat leidt tot oorlogen, en voortgaande vernie-
tiging van de natuur. Daarom moeten we ons blijven afvragen,
onder welke voorwaarden en op welke wijze we macht kunnen ontwik-
kelen, om de alternatieven voor het huidige kapitalisme naar
voren te brengen. Jansen heeft in zoverre gelijk, dat op korte
termijn die macht voor de invoering van een alternatief niet zal
worden ontwikkeld.


Wat betreft de mogelijkheden voor mobilisatie van groepen aan de
onderkant van de samenleving kunnen we ons echter baseren op een
historische parallel. Er is een treffende overeenkomst tussen de
arbeidsrelaties van de veenarbeiders en de losse handwerkslieden
aan het einde van de 19e eeuw en die van uitkeringsgerechtigden
en mensen met flexibele kontrakten nu. Veel veenarbeiders ver-
richtten seizoenarbeid. Een groot gedeelte van het jaar waren ze
werkloos. In de periode dat ze in de veenderijen werkten kwamen
ze in opstand.
Ook nu is de grens tussen uitkeringsgerechtigden en werkenden
niet scherp te trekken. Veel mensen in de bijstand hebben een
baantje, vrijwilligerswerk of JWG en de veel bijstandsgerechtig-
den zijn slechts gedurende een of enkele jaren werkloos. Sommigen
wisselen perioden van werk af met perioden van werkloosheid. Net
als toen zijn de mensen aan de onderkant wel degelijk een produk-
tiefaktor van betekenis, zonder welke de maatschappij niet kan
draaien, zeker wanneer we de onbetaalde arbeid erbij nemen.
In het utopisch socialisme van de Sociaal-Demokratische Bond en
Domela Nieuwenhuis, baseerde men zich op een utopie, waaruit niet
alleen het kapitalisme maar alle vormen van onderdrukking werden
bekritiseerd. Er was een openlijke kritiek op het kapitalisme,
met een grote ruimte voor verschillende meningen, en met autono-
mie voor lokale groepen.
Dit sloot aan bij de leefwereld van de veenarbeiders. Latere
socialisten en communisten, die sterk gecentraliseerde, bureau-
cratische partijen en vakbonden hebben opgericht kregen in
Nederland nooit in die mate vat op de armste bevolkingsgroepen en
hebben hen niet tot verzet gebracht.
Uit de geschiedenis van de arbeidersbeweging aan het einde van de
negentiende eeuw kun je afleiden, dat aan verschillende voorwaar-
den moet zijn voldaan, willen de armste bevolkingsgroepen tot
rationeel politiek verzet komen.
In de eerste plaats moeten zij, al is het maar via flexibele
deeltijdbaantjes, een produktiefaktor vormen, er moeten plaatsen
zijn waar ze met elkaar overleggen en elkaar ontmoeten en waaruit
ze tot verzet komen.
In de tweede plaats moet er bij konkrete akties een perspectief
zijn op inwilliging van de eisen. Dit perspectief bestond in de
negentiende eeuw tegenover de veenbazen, die, wanneer de turf
schaars was, gedwongen waren toe te geven aan de looneisen van de
arbeiders.
In de derde plaats moet een landelijke organisatie haar macht en
structuur ter beschikking stellen, zich achter de eisen van de
arbeiders scharen. Daarbij dient in de organisatievorm een
radikale open kritiek op de bestaande maatschappij te worden
gekombineerd met een grote autonomie van lokale groepen.
Wat betreft de perspectieven voor inwilliging van konkrete eisen
bij kleine akties zie ik op dit moment nog weinig mogelijkheden.
Wellicht dat een nieuwe vorm van utopisch socialisme, die uitgaat
van een fundamentele kritiek op het arbeidsbegrip in het kapita-
lisme vruchtbare uitgangspunten biedt voor de organisatie van
verzet op de langere termijn.


Piet van der Lende

donderdag 21 oktober 1993

Arbeidstijdverkorting geen wondermiddel

ATV geen wondermiddel.

Het lijkt zo simpel: er is een grote werkloosheid, werkenden
hebben weinig tijd over. Als nu de werkenden hun werktijd verkor-
ten tot 25 uur door het invoeren van deeltijdwerk of collectieve
arbeidstijdverkorting (atv) dan is er voor iedereen die kan
werken ook betaald werk. In de praktijk is het niet zo simpel.
Zonder controle op herbezetting van arbeidsplaatsen en goede
arbeidsvoorwaarden leidt atv slechts in beperkte mate tot meer
banen. Het dreigt dan zelfs te leiden tot een verslechterde
positie van grote groepen werknemers. De FNV kondigde in 1989 een
offensief aan voor atv, maar is daar nu voorzichtiger mee.

Aan het begin van de jaren tachtig werd de werkweek met enkele
uren ingekort. Bovendien nam het aantal mensen dat in deeltijd
werkte fors toe. In 1980 bestond de beroepsbevolking uit 5
miljoen personen, aan het einde van de jaren tachtig was dit
aantal gestegen tot 6 miljoen. De hoeveelheid betaalde arbeid,
uitgedrukt in arbeidsjaren, bleef gelijk. Er vond dus al een
aardige herverdeling van betaalde arbeid plaats. Desondanks bleef
de werkloosheid groot.
In het voorjaar van 1989 kondigde Stekelenburg van de FNV daarom
een hernieuwd offensief aan voor verdere atv. Stekelenburg zei,
dat er een nieuw soort plan van de arbeid moest komen, met atv in
grote stappen. Verder moest worden nagedacht over allerlei
randvoorwaarden, zoals kinderopvang, scholingsaanbod en winkel-
openingstijden. Ook zou een onderzoek moeten worden ingesteld
naar de doorwerking van atv op het belastingstelsel en de sociale
zekerheid. Voor deze plannen moest een breed draagvlak worden
ontwikkeld, in samenwerking met groepen buiten de vakbeweging.Van
al die plannen is weinig terecht gekomen.

Verdeeldheid

De inzet van de FNV bleek toch weer een atv in kleine stappen te
zijn. Bij de cao-onderhandelingen voor 1990 vroeg men om een atv
van een werkweek 38 naar 35 uur. De verdeeldheid in de vakbewe-
ging zelf bleek groot, en de animo voor atv bleek bij de achter-
ban van de FNV fors te zijn gedaald. Men erkende, dat de atv in
kleine stappen aan het begin van de jaren tachtig een licht
remmende invloed heeft gehad op de ontwikkeling van de werkloos-
heid. Maar deze invloed was toch gering.
Voor veel de bondsleden kwam atv vooral neer op het inleveren van
loon, geen nieuwe kollega's erbij en taakverzwaring. Door een te
geringe herbezetting was de werkdruk toegenomen en werden soms
onaangename werktijden ingevoerd. De atv bleek vooral een functie
te hebben gehad voor het opvangen van reorganisaties en sanerin-
gen. Bovendien werd in veel gevallen meer gebruik gemaakt van
uitzend- en oproepkrachten.
Greetje Lubbi verwoordde in een reactie op de voorstellen van
Stekelenburg deze kritiek, toen ze zei dat de keuze voor atv in
kleine stappen een verkeerde was geweest. Werkgevers vulden de
gaten in de produktie op door de band een tikje sneller te laten
lopen en ze legden een lijst met oproepkrachten aan. Lubbi vond
atv een onmisbaar element in een eerlijke herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid. Maar volgens haar diende deze te
worden gekoppeld aan de invoering van een basisinkomen. Pas dan
zou de werkloosheid sterk verminderen. Zij pleitte voor een 25
urige werkweek en het in grote stappen invoeren van een basisin-
komen.

Flexibele atv

Ook Van der Weg van de Industriebond bleek tegen het atv-offen-
sief van de centrale te zijn. Volgens hem wilde de achterban geen
collectieve atv. Ook de ABVA-KABO zag niets in het atv-offen-
sief. Van der Weg wilde een palet van maatregelen om de werkloos-
heid te bestrijden: VUT, scholingsverlof en eventueel in bepaalde
bedrijven atv. De atv moest worden ingebed in de mogelijkheden
van de bedrijven. De Industriebond koos voor een beleid, dat werd
toegespitst op de wensen van de leden. Als de leden atv willen,
prima, maar als ze iets anders willen moet het ook kunnen.
Enerzijds sloot dit uitgangspunt aan bij de wensen van de achter-
ban. De atv als verbetering van de arbeidsvoorwaarden werd door
sommige groepen zeer gewaardeerd. Bijvoorbeeld atv per dag in de
vorm van roostervrije dagen. Het sloot ook aan bij het standpunt
van leden met een laag inkomen, die bij atv met in ruil geringe
looneisen of zelfs gedeeltelijke inlevering van loon hun inkomen
teveel zouden zien dalen.
Anderzijds paste het goed bij de wensen van de werkgevers: zij
willen alleen een flexibele atv, verschillend per bedrijf of
zelfs afdeling. De atv kon zo gebruikt worden voor de verdere
flexibilisering van de arbeidsvoorwaarden, het doorvoeren van
reorganisaties in de produktie en verzwaring van de werkdruk.

dilemma

Uit de reakties van de Industriebond blijkt, dat de vakbeweging
bij de eisen voor atv in feite voor een probleem wordt geplaatst:
ATV zonder invloed op het beleid van de werkgevers over de
herbezetting en dus het personeelsbeleid leidt slechts in beperk-
te mate tot een grotere verdeling van betaalde arbeid en daardoor
vermindering van de werkloosheid. Daarnaast leidt het voor grote
groepen werknemers tot verslechtering van de arbeidsvoorwaarden,
juist in bedrijfstakken, waar de organisatiegraad laag is.
Aan de andere kant is strijden voor meer zeggenschap over het
investerings- en personeelsbeleid van werkgevers een moeilijk na
te streven doel, waarbij dan ook weer het vraagstuk van het
corporatisme om de hoek komt kijken: in hoeverre willen de
vakbonden samen met werkgevers verantwoordelijk zijn voor het
bedrijfsbeleid?
In de bestaande verhoudingen, waarin werkgevers volledig autonoom
zijn in hun beleid kan atv zelfs leiden tot een verscherping van
de tweedeling in de samenleving. Aan de ene kant leidt atv voor
mensen met een sterke positie in bepaalde bedrijven tot riante
arbeidsvoorwaarden, zoals roostervrije dagen of een kortere
werkdag, met toch nog een redelijk salaris en een vaste aanstel-
ling. Aan de andere kant versterkt het in bedrijfstakken, zoals
de schoonmaak en de confektie, waar een moordende concurrentie-
strijd heerst en de organisatiegraad laag is, de tendens tot
oproepkrachten, en deeltijdwerkers, die een aanvullende bij-
standsuitkering nodig blijven hebben om rond te komen. Werkgevers
krijgen bij ATV de gelegenheid, vaste banen om te zetten in
pulpbanen. Alleen maar zeggen, dat atv moet naast verbetering van
andere arbeidsvoorwaarden, lost dit probleem niet op.
Zo bezien zou een flexibele atv precies in het straatje van de
werkgevers en de rechtse politieke partijen passen. Bij de
tweedeling in de maatschappij, vinden ze een maatschappelijke
basis voor hun afbraakpolitiek bij dat gedeelte van de bevolking,
dat een goed salaris heeft en een vaste aanstelling. ATV in
kombinatie met loonsverhogingen is bovendien gebaseerd op een
verwerpelijk ekonomische groeidenken.
Wellicht dat het probleem waar de vakbeweging voor staat, ge-
deeltelijk kan worden opgelost door, zoals Lubbi zegt, de invoe-
ring van atv te kombineren met een leefbaar basisinkomen van
1400,- per maand. Dan zijn mensen immers voor hun inkomen niet
meer volledig afhankelijk van betaalde arbeid.
In ieder geval is duidelijk, dat atv niet los gezien kan worden
van het streven naar een goede sociale zekerheid, zoals handha-
ving van passende arbeid, een andere kijk op arbeid. Daarmee kan
een alternatief geboden worden, bijvoorbeeld door de hoogte van
de uitkeringen en afschaffing van de sollicitatieplicht. Ook voor
herverdeling van inkomens in kombinatie met atv is sociale
zekerheid onontbeerlijk; werkenden met een hoog inkomen die nog
solidair zijn, willen voor hun solidariteit wat terug zien in de
vorm van een beter inkomen voor een ander.

Piet van der Lende

dinsdag 21 september 1993

Bijten op een Houtje of blaffen naar een ambtenaar

Bijten op een Houtje of blaffen naar een ambtenaar

De Werklozen Belangen Vereniging en de Bijstandsbond hebben een
brochure uitgebracht over hoe bijstandstrekkers met creatieve
oplossingen kunnen proberen het hoofd financieel boven water te
houden. De brochure heet: Bijten op een Houtje of Blaffen naar
eem Abtenaar. De brochure werd gepresenteerd op Prinsjesdag, met
een galgenmaal bij het afscheid van de verzorgingsstaat.
Het galgenmaal werd gehouden tijdesn een bezetting van het
rayonkantoor van de sociale dienst op de Herengracht.

De afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid uitgedrukt in
arbeidsjaren, niet toegenomen. We leven al decennia lang in een
land met een permanente massa-werkloosheid. Voortdurende bezuini-
gingen op de uitkeringen hebben het tij niet kunnen keren; meer
werkgelegenheid is er over een langere periode gezien niet
gekomen. De bezuinigingen op de uitkeringen hebben bij de mensen
op het minimum geleid tot een forse achteruitgang in koopkracht.
Bovendien is de armoede toegenomen omdat de groep mensen met een
minimaal inkomen steeds meer toeneemt. Voorzichtige schattingen
spreken over een achteruitgang in koopkracht van vijftien procent
in 10 jaar; Konsumentenkontakt concludeert in een onderzoek, dat
de minima er alleen al vorig jaar 5,5% op achteruit zijn gegaan.
Politici falen in het uitdenken van oplossingen, hoewel die
voortdurend vanuit de samenleving worden aangedragen. Bezuinigin-
gen van 20% nominaal op de laagste uitkeringen wordt door steeds
meer partijen en adviescommissies als een reele optie gezien. En
ondertussen worden de inkomensverschillen steeds groter. De
rijken worden rijker, de armen armer. Veel mensen kunnen bij het
huidige bijstandsniveau het hoofd financieel al niet boven water
houden, uitzicht op werk is er voor velen niet. Daarom zoeken
mensen naar creatieve oplossingen, om er wat geld bij te krijgen
om rond te kunnen komen en door zinvol vrijwilligerswerk te gaan
doen zonder toestemming van en buiten het woud van regels van de
sociale dienst om. Of door een scholing te volgen, zonder toe-
stemming van de sociale dienst. (iemand die ons kan uitleggen
welke scholing volgens de sociale dienst wel mag, en welke
niet?). Voorbeelden van creatieve oplossingen.
De WBVA en de VBA hebben een brochure uitgebracht, waarin deze en
andere creatieve oplossingen aan de orde komen. We hebben dat in
de eerste plaats gedaan, om de uitkeringsgerechtigden die steeds
meer in moeilijkheden komen adviezen te geven over hoe ze die
kunnen oplossen, over hoe ze hun krappe uitkering kunnen aanvul-
len en hoe ze zich tegenover de bureaucratische belemmeringen om
zinvol bezig te zijn kunnen opstellen. (Het gaat er dus niet
alleen om, uitkering aanvullen, maar ook om belemmeringen zinvol
bezig te zijn.)

Tegelijkertijd heeft het uitbrengen van de brochure een demon-
stratief karakter; we willen ermee laten zien, dat de uitkeringen
te laag zijn, en dat een heleboel mensen niet meer wachten tot ze
verhoogd worden, maar hun recht nemen. We willen ook laten zien,
dat het principe van de bijstandswet, dat je alle aktiviteiten en
inkomsten die er eventueel naast je uitkering nog zijn moet
inleveren, op zich een belemmering zijn voor mensen om zich te
ontplooien; het akkoord tussen de VNG en Wallage, waarbij je je
hele doopceel moet lichten voor de ambtenaar en alleen met
zijn/haar toestemming dingen mag doen zal die bureaucratische
belemmeringen alleen maar versterken.
We zien de creatieve oplossingen niet alleen als een directe
oplossing voor je problemen, doordat de uitkering iets ruimer
wordt; zij zijn ook bedoeld om te ontkomen aan de perspectief-
looshied die nu voor individueen en voor de maatschappij bestaat,
een perspectiefloosheid die door de bijstandswet in stand wordt
gehouden.

De creatieve oplossingen die wij in de brochure aandragen zijn
onderdeel van een bredere strijd; dat er (langdurig) werklozen
zijn, die hun bijstandsuitkering als een soort basisinkomen zijn
gaan beschouwen vinden wij geen probleem, maar een oplossing,
zoals kraken geen probleem is maar een oplossing. Wij zijn
voorstander van de ontkoppeling van arbeid en inkomen, dat is
voor ons niet alleen een doel veraf, we willen daar heel konkreet
nu al in ons leven een begin mee maken, door vrijwilligerswerk te
doen, kleine bedrijfjes te starten en ander voor ons en voor de
maatschappij zinvol werk te doen onder acceptabele arbeidsvoor-
waarden. In feite is er doordat veel mensen zonder enig perspec-
tief op werk een uitkering hebben al een loskoppeling van arbeid
en inkomen. Hoe je leeft en wat je ermee doet wordt dan niet meer
bepaald door het geld wat je ermee verdient, maar door hoe zinnig
nodig, leuk en leerzaam je het vindt. Daarom staat deze brochure
voor ons in het teken van de strijd voor de realisering van
allerlei andere doelen:
- tegen de sollicitatieplicht
- tegen het arbeidsethos; de moraal dat een mens slechts respect
verdient om wat hij/zij doet, waarbij alleen betaalde arbeid
telt.
- voor gelijke verdeling van verzorgend en huishoudelijk werk
over mannen en vrouwen
- voor een gelijke deelname van vrouwen en zwarte mensen in alle
maatschappelijke sektoren.
- tegen milieuvervuiling en uitbuiting van de derde wereld.
- voor een gegarandeerd individueel leefbaar inkomen.


Brochure bestellen?
Maak fl 5,- over op giro 2146793 van de Werklozen belangen
Vereniging te Amsterdam ovv 'bestelling bijten op een houtje.'

woensdag 16 juni 1993

Het nieuwe blad: KABAM

Het nieuwe blad: KABAM.

Enige maanden geleden besloten de Vereniging Bijstandsbond
Amsterdam (VBA), De Werklozen Belangen Vereniging (WBVA) en het
Komitee Vrouwen en de Bijstand (VIB) gezamenlijk een maandblad te
gaan uitgeven.
Het resultaat van dit besluit was KABAM, Krant voor Aktieve
Baanlozen in AMsterdam.

Tot augustus 1993 gaf de WBVA een maandblad uit, de Baanbreker,
in een oplage van 400 exemplaren. De Baanbreker verscheen ruim
vier jaar.
De VBA gaf een kwartaalblad uit, de Bijprater, die gedurende 15
jaar verscheen, eveneens in een oplage van 400 exemplaren.
Het Komitee VIB gaf geen eigen periodiek uit, maar wel allerlei
brochures, waarin vrouwen werden voorgelicht over hun rechten en
plichten wanneer ze een uitkering hebben bij de sociale dienst.

Medewerkers van de drie genoemde organisaties werkten al regelma-
tig samen bij allerlei aktiviteiten (bijvoorbeeld het galgemaal
bij het rayonkantoor van de sociale dienst op de Herengracht). We
kwamen elkaar vaak tegen bij allerlei konferenties, manifestaties
en studiedagen. Ook was er regelmatig overleg over problemen van
uitkeringsgerechtigden, die we op het spreekuur tegenkwamen.
Daarbij bleek dat in de drie organisaties in verregaande mate
gelijk gedacht werd, waar het ging om de kritiek op de afbraak
van de sociale zekerheid en de alternatieven die voor de vastge-
lopen verzorgingsstaat naar voren moeten worden gebracht. De
Bijprater en de Baanbreker overlapten elkaar ook al dikwijls.
Hoewel de drie organisaties elk hun eigen ontstaansgeschiedenis,
prioriteiten en achterban hebben, leek het ons toch logisch, de
samenwerking verder uit te breiden door het gezamenlijk uitbren-
gen van een maandblad. Daardoor kunnen de kosten worden gedeeld,
en zijn er meer medewerkers beschikbaar voor het schrijven, de
lay-out en de verspreiding van het blad. Het bleek nu zelfs moge-
lijk vaker een nummer van 12 pagina's uit te brengen en een
steunkleur in te voeren.

We hebben bij de samenwerking gekozen voor een open structuur,
met respect voor elkaars eigenheid. De samenwerking is zo opge-
zet, dat ook andere organisaties van uitkeringsgerechtigden zich
kunnen aansluiten als ze dat willen.
Het kombineren van de specifieke deskundigheid van de verschil-
lende groepen zal de kwaliteit van dit nieuwe maandblad ten goede
komen. We hopen dat het blad een belangrijke functie zal vervul-
len in het kontakt tussen de achterban van de organisaties en de
bestuursleden/vrijwilligers.

Leden en donateurs van de drie bovengenoemde organisaties krijgen
KABAM automatisch in de bus.

Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam

Slothoofdstuk van het boek "Werklozen in Aktie" de geschiedenis
van de Werklozen Belangen Vereniging Amsterdam.
Het boek kan worden besteld door fl 10,- over te maken op giro
2146793 tnv WBVA Amsterdam ovv bestelling werklozen in aktie.

Hoofdstuk 18

Conclusies

In de afgelopen periode heeft de overheid gestreefd naar algehele
loonmatiging. Dit komt tot uiting in de loonmaatregelen die de
diverse kabinetten hebben genomen. Verder was er bevriezing van
de uitkeringen, en zelfs een korting in 1983. Daarnaast kan het
beleid worden ingedeeld in twee fasen. In de eerste fase, die
afliep met de parlementaire enquete over het Rijn Schelde/
Verolme concern, was er een vergroting of handhaving van het
financieringstekort en bij Den Uyl zelfs pogingen tot een gerich-
te stimulering van de investeringen. Verder was er in de zeventi-
ger jaren zowel bij het kabinet Den Uyl als bij het kabinet van
Agt I een gerichte steunverlening aan individuele bedrijven. Dit
laatste betekende een grootscheepse overheveling van kapitaal
naar het bedrijfsleven. In deze periode trokken ondernemers hun
kapitaal terug uit verliesgevende bedrijfstakken. Juist die
steunverlening van de overheid maakte dit mogelijk. In de tweede
fase streefde de overheid naar steunverlening aan bedrijven die
winstgevend waren en technologisch vernieuwend. De individuele
steunverlening van verliesgevende bedrijven werd stopgezet
Daarnaast streefde men naar een algehele lastenverlichting voor
de bedrijven en een in ere herstellen van het marktmechanisme.
Het overheidstekort werd teruggedrongen, evenals de collectieve
lastendruk. Bezuinigingen op bepaalde overheidsuitgaven waren in
deze periode het sleutelwoord. De gehele periode overziende kan
worden gesteld, dat de overheid heeft gestreefd naar een beleid,
waarbij het terugtrekken van kapitaal uit bepaald bedrijfstakken
en de herinvestering in andere sociaal acceptabel werd gemaakt
door de scherpste kantjes van de sociale gevolgen wat af te
slijpen. Dit heeft echter wel geleid tot een grote armoede in de
maatschappij. Honderdduizenden arbeidskrachten werden afgedankt
en in de bijstand of de WAO geschoven. Voor hen was er geen
perspectief meer in de moderne dienstverleningsmaatschappij, die
sinds het begin van de jaren tachtig was ontstaan.
Kapitaal moest de afgelopen twintig jaar in beide perioden
beschikbaar komen voor de grote ondernemingen om hun beleid te
kunnen uitvoeren. Het overschot op de arbeidsmarkt heeft een
neerwaartse invloed gehad op de lonen in het algemeen. Het
overschot aan arbeidskrachten was in Nederland relatief groot
omdat de daling van de vraag naar arbeid samenviel met een
versnelling van de groei van het arbeidsaanbod als gevolg van de
"Babyboom" en de toegenomen arbeidsparticipatie van vrouwen. De
arbeidersgroepen, die in de traditionele industri‰le sector een
goed stelsel van arbeidsvoorwaarden hadden opgebouwd, werden
afgedankt en in de dienstensector vervangen door goedkopere
jongeren en vrouwen met (flexibele) deeltijdkontrakten. Verschil-
lende onderzoekers, zoals Elfring en Kloosterman, bevestigen deze
ontwikkeling. "Deze specifieke kombinatie van enerzijds een
herstrukturering van de Nederlandse ekonomie en anderzijds de
komst van een grote groep nieuwkomers heeft een snelle vervanging
van hoger-door lagerbetaalden mogelijk gemaakt. Jongeren en
vrouwen waren in het algemeen goedkopere arbeidskrachten". Met
andere woorden: Hiermee kon de onmogelijkheid van een algehele
loonsverlaging worden omzeild. Overigens deel ik verschillende
opvattingen van Kloosterman en Elfring niet. Zij zijn optimis-
tisch over de werkgelegenheid die de post-industri‰le samenleving
tot stand zou brengen. Ik vind dat niet. Het meest schokkende is,
dat het arbeidsvolume van de bedrijven in 1970 3.400.000 mensja-
ren bedroeg, en dat dit in 1988 nog steeds zo was. Met andere
woorden: in de afgelopen twintig jaar is de werkgelegenheid niet
toegenomen. Daar staat tegenover, dat het aantal werkzoekenden oa
door de groei van de bevolking sterk is gestegen. Met andere
woorden; volledige werkgelegenheid door ekonomische groei en
daling van de lonen is een illusie, tenzij de beroepsbevolking
kleiner wordt.

werklozengroepen

In de inleiding heb ik enkele vragen gesteld over de opvattingen
en de strategie van de werklozengroepen. In dit laatste hoofdstuk
wil ik die vragen nog eens langs lopen en trachten te beantwoor-
den. De eerste vraag was: in welk theoretisch kader plaatsten de
aktivisten van de WBVA de werkloosheid, en welke veranderingen
zijn er in hun zienswijze opgetreden?. De werklozengroepen die de
afgelopen twintig jaar aktief waren, hebben vanuit verschillende
ideologie‰n kritiek geleverd op het overheidsbeleid. Centraal
stond daarbij de kritiek op de uitgangspunten van het ekonomisch
model, dat door den Hartog en Tsjan in 1974 was ontwikkeld: de
voortdurende loonmatiging zou niet leiden tot meer werkgelegen-
heid, er waren geen garanties dat het ook maar iets zou opleveren
voor de vele werklozen.
De aktiecomit‚'s van werklozen gingen in eerste instantie uit van
de marxistische onderbestedingsteorie: om de werkloosheid te
bestrijden zou zowel een verhoging van de lonen als de uitkerin-
gen noodzakelijk zijn; verlaging ervan zou leiden tot verminde-
ring van de consumptie en onderbesteding, zodat de werkloosheid
zou toenemen en de ekonomie terecht zou komen in een spiraal naar
beneden. De opvatting overheerste, dat volledige werkgelegenheid
nog bereikbaar was. Een aantal van 200.000 werklozen vonden de
wbv's en werklozen actiecomit‚'s al schandelijk, zij konden zich
niet voorstellen, dat de werkloosheid nog veel desastreuzer
vormen zou aannemen. Protesten tegen de toenemende armoede in de
maatschappij en akties voor verhoging van de uitkeringen bleven
ook in de jaren tachtig bestaan. Naarmate de werkloosheid struc-
tureler en massaler werd, raakten de werklozengroepen echter
steeds meer overtuigd van de onmogelijkheid, ooit nog weer
volledige werkgelegenheid te bereiken; er kwam kritiek op het
arbeidsethos, waarbij betaalde arbeid als het alleen zalig
makende werd beschouwd. Ook vrijwilligerswerk kon zinvol zijn.
Mede onder invloed van de vrouwenbeweging en de comit‚'s Vrouwen
in de Bijstand werd meer de nadruk gelegd op de herverdeling van
betaalde en onbetaalde arbeid en een opwaardering van het vrij-
willigerswerk. En bovendien, waarom zou je strijden voor het
openhouden van fabrieken, die milieuvervuilende produkten maakten
terwijl de arbeidsvoorwaarden in die fabrieken zeer slecht waren?
Dat leidde tot kritiek op het produktiestelsel, waarbij werklozen
zeiden: we gaan zelf wel zinvol werk zoeken en op basis van eigen
uitgangspunten samenwerken met anderen. De werklozengroepen in de
zeventiger jaren voerden aktie tegen de uitholling van het begrip
passende arbeid en het opleggen van strafkortingen. Dit gebeurde
vanuit het idee, dat het werklozenleger een loondrukkende werking
had, en dat het in het belang van werklozen en werkenden was, te
voorkomen dat werklozen gedwongen zouden worden werk beneden de
geldende arbeidsvoorwaarden aan te nemen. De sollicitatieplicht
als zodanig werd niet ter diskussie gesteld. Pas in de tachtiger
jaren kwam in de uitkeringsgerechtigdenbeweging de diskussie over
een drastische hervorming van het sociale zekerheidsstelsel,
waarbij werd nagedacht over de invoering van een basisinkomen.
Ook vanuit de WBVA werd de sollicitatieplicht ter diskussie
gesteld. Er werd echter niet expliciet gekozen voor een basisin-
komen.

organisatievormen

De tweede vraag die ik in de inleiding stelde heeft betrekking op
de organisatievorm die men koos om de grote groep van werklozen
en andere uitkeringsgerechtigden te bereiken. In eerste instantie
werd gekozen voor de vorm van het actiecomit‚, dat geen op
schrift gestelde formele besluitvormingsprocedures kende en
waarbij snel kon worden gereageerd op politieke ontwikkelingen
via gerichte, kort durende acties. De actiecomit‚'s waren bedoeld
om zowel de overheid als de vakbonden onder druk te zetten
middels piket-lines, manifestaties en demonstraties. De aktivis-
ten van de comit‚'s probeerden daarbij de solidariteit tussen
werkenden en werklozen te organiseren en als intermediair op te
treden tussen georganiseerden en ongeorganiseerden. De laatste
groep wilden de comitees ook lid maken van een vakbond. De
comit‚'s waren echter niet bedoeld als een duurzame organisatie
naast de vakbonden; veel aktivisten van de comit‚'s waren lid van
beide. Er werd gestreefd naar een coalitie met werkenden omdat
werklozen en werkenden uiteindelijk dezelfde belangen zouden
hebben. Er werden vooral offensieve eisen gesteld voor een
verbetering van de materi‰le positie van werklozen, zoals de
akties voor een duurtetoeslag lieten zien. Daarnaast werd aktie
gevoerd om de werklozen uit de bijstand te houden.
In 1977 werden overal Werklozen Belangen Verenigingen opgericht.
Vanaf 1977 komt een ontwikkeling op gang, waarbij de werklozen-
groepen steeds losser kwamen te staan ten opzichte van de vakbe-
weging. De verenigingsvorm had de bedoeling, duurzamer organisa-
tievormen buiten de vakbeweging tot stand te brengen, zodat
middels geformaliseerde, demokratische besluitvormingsprocedures
en grote ledenbestanden ook op de langere termijn vanuit een
onafhankelijke positie aktie gevoerd kon worden voor de belangen
van uitkeringsgerechtigden. De banden met de vakbeweging werden
echter niet geheel verbroken; nog steeds bleven de verenigingen
streven naar een grote coalitie tussen werkenden en uitkeringsge-
rechtigden. De eisen werden echter defensiever: van "geen werklo-
zen naar de bijstand" naar: "handen af van de sociale verworven-
heden". De WBVA had in de beginperiode ongeveer 1500 leden.
Landelijk waren zo'n 6000 uitkeringsgerechtigden bij een WBV
aangesloten. Het in stand houden of zelfs uitbreiden van een
dergelijke onafhankelijke beweging is echter mislukt. Naarmate de
bezuinigingen op de overheidsuitgaven en de uitkeringen voortgin-
gen, werden steeds meer mensen uit het arbeidsproces gestoten.
Deze mensen waren verdeeld over verschillende sociale verzeke-
ringswetten en de groepen hadden een verschillende historische
achtergrond en specifieke belangen, die steeds meer naar voren
kwamen en hebben geleid tot een veelheid aan organisaties. De
landelijke WBV stortte geheel ineen en ook bij de WBVA was er een
teruggang in aktiviteiten. Er ontstonden meningsverschillen met
bijvoorbeeld het werkgelegenheidscomit‚ dat nog steeds streefde
naar het openhouden van bedrijven, die ten dode waren opgeschre-
ven. Aan het begin van de jaren tachtig ontstonden naast lande-
lijke organisaties van WAO-ers, vrouwen in de bijstand en werklo-
zen, actief in de Projecten Mensen Zonder Werk een veelheid van
lokale organisaties, die geen deel uitmaakten van een structureel
landelijk overleg. Ook de WBVA werd een meer lokale organisatie
die slechts incidentele kontakten onderhield met landelijke
organisaties. In die zin was er sprake van een lokale organisa-
tie, maar er kam m.i. niet worden gesteld, dat ook de eisen een
meer lokaal karakter droegen dan in de zeventiger jaren. In beide
decennia werd enerzijds gestreden tegen misstanden bij het
arbeidsbureau en de sociale dienst, terwijl ook werd geprotes-
teerd tegen landelijke ontwikkelingen. Alleen in de zeventiger
jaren gebeurde dat in min of meer duurzame landelijke samenwer-
kingsverbanden terwijl er in de tachtiger jaren slechts sprake
was van kortstondige samenwerking op landelijk niveau. Er trad
zoals reeds gezegd wel een verandering in eisen op, in de zin,
dat meer de nadruk werd gelegd op afschaffing van de sollicita-
tieplicht en een drastische herverdeling van betaald en onbetaald
werk, en een kritiek op het arbeidsethos. De WBVA beschouwde
zichzelf daarbij niet meer als een soort voorhoedeorganisatie in
verenigingsvorm, die probeerde zoveel mogelijk leden te werven en
aktie te voeren voor de belangen van de werklozen in het alge-
meen. Men ging de weg op, waarbij de WBVA werd gezien als een
voorziening met faciliteiten en betaalde krachten, en waarbij de
organisatie zich zou kunnen inzetten voor specifieke groepen
uitkeringsgerechtigden, die aktie wilden voeren voor hun speci-
fieke belangen. Daarbij benaderde men de werklozen niet meer als
een groep als geheel, maar schonk men aandacht aan specifieke
groepen, met name vrouwen en jongeren, en -via het Uitkerings-
front ook de belangen van mensen op het absolute minimum. Men
bleef zoeken naar mogelijkheden, om al die verschillende groepen
met elkaar te verenigen, zowel in WBVA verband als middels
"Platforms" en "Fronten". Eventuele coalities met werkenden in de
erkende vakbonden verdwenen geheel uit het zicht. Er werd meer
kontakt gezocht met andere min of meer autonome sociale bewegin-
gen, zoals vrouwenorganisaties, krakers, anti-militarisme groe-
pen. Deze coalities leidden tot kortstondige oplevingen van
akties van uitkeringsgerechtigden. De akties werden daarbij
radikaler, niet alleen maar manifestaties en demonstraties, maar
ook betaalstaken, bezettingen, en boycotacties. Pogingen, om
zelfstandig een duurzame samenwerking tot stand te brengen tussen
de verschillende groepen uitkeringsgerechtigden zijn zowel op
Amsterdams als landelijk niveau mislukt.
In de tachtiger jaren was er ook op Amsterdams niveau echter
sprake van verschillende organisatievormen. Toen de subsidie werd
stopgezet poogde de WBVA zich weer te ontwikkelen tot een belan-
genvereniging voor uitkeringsgerechtigden; de ledenwerving werd
weer ter hand genomen, en er werden weer meer algemene politieke
eisen gesteld. Wel bleef men zich richten op de specifieke
positie van vrouwen, jongeren en langdurig werklozen in de
bijstand, die allen op het minimum zaten. In de praktijk heeft de
WBVA in haar advieswerk vooral te maken met mensen in de bijstand
en dus met de sociale dienst. Er komen vrij weinig vragen binnen
van WW-ers en dus mensen die met bedrijfsverenigingen te maken
hebben.
Ondanks spraakmakende akties, is de WBVA er in de tweede helft
van de tachtiger jaren niet in geslaagd een wat grotere aanhang
te verwerven, zoals de WBVA die in haar beginperiode had. Toen in
1986 duidelijk werd, dat de gemeente twijfelde over verdere
subsidiering van de vereniging, was men niet in staat een effec-
tieve strategie op te zetten en aanhang te mobiliseren om te
voorkomen, dat men zou worden wegbezuinigd. Enerzijds wilde men
radikale akties tegen de heersende trend in het overheidsbeleid,
anderzijds wilde men de WBVA zien als een gesubsidieerde voorzie-
ning, waar uitkeringsgerechtigden terecht konden om aktie te gaan
voeren. In het kader van de bezuinigingen bij de overheid en de
door haar geformuleerde prioriteiten was voor zo'n vereniging
geen plaats meer, en het lukte niet, werklozen te mobiliseren
tegen het wegbezuinigen van (sociaal culturele) voorzieningen
voor deze groep. Ook de Projecten Mensen Zonder Werk werden
grotendeels wegbezuinigd.
Naast de WBVA waren er echter in de tachtiger jaren ook pogingen
tot andere organisatievormen. Het Krisis Komitee Oost zag zich-
zelf als een komitee van buurtbewoners, waarbij niet alleen
uitkeringsgerechtigden waren aangesloten. Alle mensen op een
minimum-dus ook een groot gedeelte van de werkenden en bijvoor-
beeld bejaarden- moesten vanuit een basisorganisatie op buurtni-
veau samen strijden om de bezuinigingen tegen te houden. Een
veelheid van eisen kon daarbij naar voren worden gebracht: op het
gebied van de sociale zekerheid en de sociale dienst, de gezond-
heidszorg, de bezuinigingen op buurtinstellingen, de legitimatie-
plicht, de hoge huren en gasprijzen.
Het KKO probeerde op die manier een bijdrage te leveren "aan het
verzet tegen onderdrukking, racisme, seksisme en milieuvernieti-
ging vanuit een onafhankelijke en demokratische basisbeweging".
Het KKO wees voorhoedeteori‰n daarbij van de hand. De verschil-
lende belangenorganisaties op buurtniveau moesten samen, ondanks
misschien verschillende uitgangspunten, werken aan bewustwording
van buurtbewoners en het opbouwen van een eigen alternatief. Het
KKO heeft zoals we zagen in 1986 geprobeerd de Prinsjesdag-
aktiedag beweging weer van de grond te krijgen, waarbij in
verschillende steden en buurten aktie werd gevoerd door samen-
werkingsverbanden van belangenorganisaties.

Het belang van coalities

Uitkeringsgerechtigden hebben de afgelopen twintig jaar geen
krachtige, massale sociale beweging in gang kunnen zetten.
Voorzover uitkeringsgerechtigdengroepen akties voerden waarbij
meer dan enkele tientallen tot enkele honderden mensen aanwezig
waren, gebeurde dit steeds in het kielzog van en gebruik makend
van de kracht van andere sociale bewegingen. In de zeventiger
jaren was er een coalitie met vakbonden en de CPN, die de werklo-
zencomit‚'s en later de WBV's enige invloed gaf. Daarna waren het
de samenwerking met de vrouwenbeweging en de kraakbeweging die
van belang waren. In de tweede helft van de tachtiger jaren vond
vooral een diskussie plaats over de toenemende armoede in de
maatschappij, omdat de kerken zich daarvoor gingen inzetten.
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over de resultaten van de vele
akties die zijn gevoerd. Wanneer het gaat om het overheidsbeleid
lijken die resultaten gering; de achtereenvolgende regeringen
gingen gestaag voort op de weg van de afbraak van de sociale
zekerheid. Bovendien lijken de resultaten van de verschillende
akties moeilijk te meten. Het is slechts zelden zo, dat uitke-
ringsgerechtigden aktie voerden voor een bepaalde eis, en dat
deze dan ook enige tijd daarna geheel of gedeeltelijk werd
ingewilligd. Alleen in de eerste helft van de zeventiger jaren
lijkt die relatie enigzins te bestaan. Toch hebben de verschil-
lende groepen naar mijn mening wel invloed uitgeoefend op de
overheid en de uitvoerende instanties. Het vele advieswerk dat
men heeft gedaan, akties zoals bezettingen, piket-lines e.d
hadden wel hun effekt op het beleid van de gemeenten, de uitvoe-
rende instanties en de opvattingen van ambtenaren. Een uitgebrei-
der onderzoek dan ik heb gedaan zou echter noodzakelijk zijn om
deze invloed nauwkeuriger vast te stellen. Een apart vraagstuk
daarbij is de invloed van kritische uitkeringsgerechtigden binnen
en buiten de erkende vakbonden op het beleid van die organisa-
ties.

donderdag 12 december 1991

Advies van de clientenraad over het beslag op uitkeringen

De Directie van de
Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam

                                      Amsterdam, datum

Mevrouw/Mijnheer,

Instemmend met uw verzoek geeft de clientenraad bij de Gemeente­lijke Sociale Dienst in Amsterdam  u bij deze een advies over de "Handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten".
In dit advies haalt de clientenraad alleen daar, waar ze becom­mentariering gewenst acht de onderscheiden delen aan. Wat de overige delen van uw nota betreft zal de clientenraad zich beperken tot enkele inleidende opmerkingen.
In de hoop u hiermee voldoende informatie te hebben verstrekt,

hoogachtend, namens de  
clientenraad, de secretaris.
A van der Vliet
voor deze, P van der Lende
                               
cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris
    Wethouder A Wildekamp
    leden van cie van Bijstand van sociale zaken
    en maatschappelijke en gezondheidszorg.

Advies van de clientenraad bij de Gemeentelijke Sociale Dienst Amsterdam over de handleiding Beslag op Periodieke Inkomsten.

Inleiding

De clientenraad heeft er behoefte aan, met betrekking tot de wet allereerst het volgende op te merken. De wet is ingevoerd met het argument, dat er na invoering sprake zou zijn van gelijkberechti­ging tussen werknemers en uitkeringsgerechtigden ten aanzien van het beslag op lonen en uitkeringen. Dit argument gaat niet helemaal op, omdat bij beslag op loon de werknemer zich door bijverdiensten, giften, verandering van baan e.d. van extra loon kan voorzien, ter delging van ontstane schulden. Dit is voor een uitkeringsgerechtigde in de bijstand niet mogelijk. Na aftrek van belastingen kan een uitkeringsgerechtigde van een extra inkomen slechts 25% tot een bepaald maximum ter delging van schulden aanwenden. Hierdoor bestaan voor deze uitkeringsgerechtigde geen mogelijkheden om door extra inspanningen uit de financiele
perikelen te geraken. Veel uitkeringsgerechtigden zijn noodge­dwongen in de bijstand gekomen en zij hebben reeds een inkomen op of onder het bestaansminimum. De clientenraad vraagt zich af, of binnen deze voor clienten uitzichtloze situatie toch ruimte gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door extra inkomsten zonder
verrekening tot delging van schulden aan te wenden. Daarnaast moet echter worden opgemerkt, dat er wat dit betreft sprake zou moeten zijn van een vrije keuze voor de client. Indien hij/zij dit wenst moet het geld dat hij/zij op basis van de bijverdien­steregeling krijgt buiten het beslag kunnen vallen. Het werkt demotiverend voor veel clienten wanneer op de 25% van de bijver­diensten ook beslag wordt gelegd, terwijl dit vaak weinig invloed heeft op de duur van het beslag. Temeer daar over de duur van de afbetaling in de handleiding "beslag op periodieke uitkeringen" niets vermeld wordt. Zoals het nu geinterpreteerd kan worden,
kunnen clienten jarenlang, eventueel de rest van hun leven, onder het absolute minimum in een afbetalingssituatie leven. De clien­tenraad adviseert een tijdsduur voor de afbetaling te stellen van
bijvoorbeeld drie jaar.

Uitkeringsgerechtigden op het bestaansminimum of daaronder kunnenen moeten grote en onontbeerlijke aankopen op afbetaling en/of met leningen doen. Hierdoor gaan zij veel meer betalen voor dergelijke goederen dan anderen, die in staat zijn contant te betalen. Terwijl men bij contante betaling vaak ook nog een forse korting krijgt.
Het langdurig beslag op de uitkering kan voor clienten medische en sociale gevolgen hebben. De betrokkenen kunnen hierdoor ziek worden, hetgeen weer hoge kosten voor de samenleving met zich
meebrengt. Armoede is duur. Maar banken en andere kapitaalver­schaffers verdienen goud aan de armoede, omdat zij veel rente van mensen met een minimuminkomen ontvangen.

Commentaar op de nota

Bladzijde 12 punt G.
Het betreft hier loondervingsvergoeding die tijdens scholingscur­sussen aan centra voor vakopleiding voor volwassenen worden toegekend aan cursisten. Ten aanzien van deze loondervingsvergoeding meent de clientenraad, dat wanneer een client een cursus of een scholing volgt om een arbeidsplaats te verkrijgen en wanneer de client om financiele redenen ten gevolge van beslag deze cursus moet stoppen dit sociaal en maatschappelijk onaanvaardbaar is en een dubbele straf. De clientenraad denkt erover op dit punt
clienten aan te raden, een proefproces te starten.

bladzijde 19 derde alinea
Daar wordt aan de mogelijkheid gedacht, dat de beslaglegger met minder dan de maximale voor beslag beschikbare ruimte genoegen neemt. De clientenraad wil erop wijzen, dat clienten in een vroeg
stadium in een gesprek op deze mogelijkheid moeten worden geat­tendeerd, en dat zij moeten worden geinformeerd over de gevaren die beslaglegging met zich meebrengt.
Deze informatie moet ook in begrijpelijk nederlands bekend gemaakt worden in folders e.d. Voor buitenlanders moeten verta­lingen verkrijgbaar zijn.

Bladzijde 20
Wat betreft de vakantie uitkering adviseert de clientenraad: de client moet zelf kunnen kiezen of en zo ja, hoe beslag wordt gelegd op de vakantie-uitkering.

Bladzijde 22 en 23 verlaging van de beslagvrije voet.
Naar aanleiding van de mogelijkheid, de beslagvrije voet te verlagen adviseert de clientenraad, om in een gezamenlijke bespreking van de beslagene, de beslaglegger en de GSD tot een juiste beslagvrije voet te komen. Wanneer sprake is van een norm stijging adviseert de clientenraad, de client daarvan tijdig
op de hoogte te stellen, en hem/haar voor te rekenen, hoe hooghet  beslag wordt, om te voorkomen dat de hele stijging door de beslaglegger ingepikt wordt terwijl de beslaglegger slechts recht heeft op een klein gedeelte van de verhoging van de uitkering.
Op bladzijde 39 onderaan en bladzijde 40 bovenaan wordt gesteld, dat de GSD bij beslag een passieve rol heeft en dat het de taak is van de schuldenaar om op te komen tegen een ten onrechte gelegd beslag, door de beslaglegger daarop te wijzen en/of een verzetsprocedure in te stellen. Wij zijn het hier niet helemaal
mee eens. Zoals we hierboven hebben aangegeven, moet de GSD naar onze mening aktief meewerken aan het voorkomen van een ten onrechte gelegd beslag, door de client te wijzen op zijn/haar rechten en plichten. Volgens ons zou de Dienst ook een kontrole­rende taak kunnen hebben, omdat de professionele deskundigheid wel bij de Dienst aanwezig is en niet bij de client.
Tevens verzoeken wij de directie er bij het gemeentebestuur op aan te dringen, dat in het kader van het minimabeleid door andere gemeentelijke instellingen zoals het energiebedrijf geen beslag wordt gelegd en dat zij meewerken aan het saneren van de schulden zoals dat ook reeds voor invoering van de nieuwe wet plaatsvond.

Bladzijde 24:
Op deze bladzijde wordt gesproken over verzwijging van inkomsten die de partner van de beslagene heeft. De beslagene zou geen spreekplicht hebben. Wanneer de schuldenaar een gezamenlijke huishouding voert met een partner is dit bij de GSD reeds bekend (oa via heronderzoeken) en is in de hoogte van de uitkering al rekening gehouden met de inkomsten van de partner. De opmerking dat er geen spreekplicht is, maar dat verzwijgen leidt tot een halvering van de beslagvrije voet begrijpen wij dan ook niet.
Een dergelijke halvering van de beslagvrije voet lijkt ons onwettig. Mocht dit toch gebeuren, adviseert de clientenraad de betreffende client een proefproces te starten.

Bladzijde 40 laatste alinea
In het kader van de overgangsregeling is er in bepaalde gevallen sprake van een beslagverbod. Zodra er een onderbreking intreedt of als er een wijziging van inkomstensoort plaats vindt, kan het beslagverbod komen te vervallen. De clientenraad adviseert, dat indien bij een verhuizing van de ene naar de andere gemeente
aansluitend recht op een ABW of RWW©uitkering bestaat, dit beschouwd wordt als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.
Ook een aansluitende overgang van een RWW naar een ABW uitkering of andersom moet worden gezien als het ononderbroken ontvangen van inkomsten.                                  

Bladzijde 38
Op deze bladzijde wordt medegedeeld, dat op basis van de over­gangsregeling geen beslag gelegd kan worden op vorderingen van voor 1 april 1990. Het wordt uit de tekst op deze bladzijde niet duidelijk, op welke datum de vordering geacht wordt in te zijn gegaan. Is dit de datum van het beslag? Is dit de datum van
aankoop? Is dit de datum van de aflossing (Laatste termijn?). Is het tevens mogelijk dat bij een (wettelijke) aanpassing van de GSD©uitkering alsnog de beslaglegging kan plaatsvinden?
Wij adviseren, het moment van het ontstaan van de schuld, bij­voorbeeld de datum van aankoop te hanteren als datum waarop de schuld is ontstaan.

Bladzijde 42 en 43
Om beslag te voorkomen dient de GSD dan wel het SOB in een vroeg stadium in overleg te treden met de client. Op basis van dit overleg zal er een konkreet voorstel moeten komen om de schulden te saneren. Dit overleg met de client moet echter wel op vrijwil­lige basis plaats vinden. Tevens adviseren wij, ernaar te streven dat de overeenkomsten tussen de schuldenaar en de schuldeiser een bindend karakter hebben.

Ten slotte willen wij ten aanzien van het derdenbeslag nog opmerken, dat er een termijn gesteld is van acht dagen waarbinnen de beslagene of de derdebeslagene moet reageren op het beslag. Wij willen de termijnstelling als volgt definieren: de datum van ontvangst van de kennisgeving dient te worden gehanteerd als datum waarop de termijn van acht dagen ingaat. Verder willen we stellen dat het volgens ons moet gaan om acht werkdagen. Dus als het weekend of officiele feestdagen ertussen zitten moet dit niet worden meegerekend.

Wij vertrouwen erop, u in deze voldoende geadviseerd te hebben zodat u een juist beleid in het kader van de wettelijke ruimte en de nog te toetsen jurisprudentie kunt voeren.

woensdag 4 december 1991

Advies van de clientenraad over de uitkeringsspecificatie

De directie van de gemeentelijke
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan
Amsterdam


                                      Amsterdam, 4 december 1991

Mevrouw/Mijnheer,

De clientenraad (CLR) bij de gemeentelijke Sociale Dienst (GSD) te Amsterdam heeft enige werkgroepen in het leven geroepen. Een van die werkgoepen is de werkgroep uitkeringsspecifikaties. Deze werkgroep heeft onder meer tot taak, om advies uit te brengen aan de CLR over hoe de maandelijkse uitkeringsspecifikatie kan worden verduidelijkt.

Het advies dat de CLR hierbij doet is:

1. Er moet op de uitkeringsspecifikatie duidelijk gemaakt worden wat het "grondbedrag" betekent en hoe dat is opgebouwd.

2. De bruto-uitkering moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld evenals de ingehouden premies en belastingen en daarnaast ook de daarbij behorende percentages en het netto bedrag.

3. Het percentage vakantiegeld moet op de uitkeringsspecifikatie worden vermeld en van welk bedrag dit wordt genomen.

4. Op de huidige uitkeringsspecifikatie staat " naar giroreke­ning"... (gironummer) met een bedrag daarachter, ook als het bedrag NIET wordt overgemaakt. Dit is tegenstrijdig en verwar­rend. Als er geen geld wordt getort moet er niet staan "Naar girorekening enz", maar bijvoorbeeld 0 gulden.

5. Als de uitkering om welke reden dan ook is of wordt gestopt, moet dit veel duidelijker dan nu het geval is op de uitkerings­specifikatie worden vermeld. Bijvoorbeeld door een groot letter­type.

6. Er moet op de uitkeringsspecifikatie uitgelegd worden wat "suppletie" betekent en er moet aangegeven worden waarom deze "suppletie" wordt verleend.

Naast het uitbrengen van dit advies wil een afvaardiging van de clientenraad graag een gesprek met de medewerkers van de GSD die de uitkeringsspecifikatie gaan herbeoordelen.

In de hoop dat wij u hierbij voldoende hebben geinformeerd,
verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad

A. van der Vliet, secretaris.          D. Weeseman, voorzitter

voor deze, P van der Lende

cc: P van Dijck, ambtelijk secretaris

Advies clientenraad over de heronderzoeksformulieren van de sociale dienst

Aan de Directie van de Gemeentelijke
Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
Amsterdam
                                  Amsterdam, 4-12-1991
Mevrouw/Mijnheer,

Hierbij vraagt de clientenraad uw aandacht voor het volgende. Van mevrouw/mijnheer R Jelsma van het stafbureau SDv GSD ontving  de clientenraad een drietal voorbeelden van een concept Heronderzoeksformulier "nieuwe stijl" met een toelichting. Naast anderen wordt de clientenraad in de gelegenheid gesteld op en/of aanmerkingen ten aanzien van tekst en lay out van het nieuwe
heronderzoeksformulier.

De clientenraad heeft deze concepten en toelichting bekeken.

Enige aanmerkingen en vragen.

1. Is de toelichting alleen in het Nederlands of wordt deze ook in andere talen gemaakt?. Zo ja, hoe wordt dit bekend gemaakt?.

2. In de toelichting staat "(voor adressen van de GSD postbussen: zie ommezijde)". De door de clientenraad ontvangen toelichting is aan de ommezijde echter blanco!!.

3. Op formulier kategorie 1. staat onderaan een kader met een tekst die erg belangrijk is. Deze tekst zou veel groter moeten zijn.

4. Op alle drie de formulieren staat " inlichtingenformulier heronderzoek". Dit is waar het om gaat, dus dit moet groter.

5. Op formulier 1/2/3 staat "overige kosten". Moet dit niet zijn: " overige inkomsten"?. Zo nee, over wat voor kosten gaat dit dan?

6. De heronderzoeksformulieren zouden zodanig moeten worden opgesteld, dat het gemakkelijk is te konstateren, of de client recht heeft op bijvoorbeeld huursubsidie, kinderbijslag, bijzon­dere bijstand, toeslagenwet, tegemoetkoming kosten eerstgeborene, woonkostentoeslag, enzovoort. Indien zo'n recht bestaat, moet de GSD de client hierop (via het heronderzoeksformulier) wijzen. De GSD wijst de client immers ook op allerlei plichten.  NB: Indien de GSD in deze in gebreke blijft kan er dan een
sanctie volgen?.            

Naast het uitbrengen van dit advies verzoekt de clientenraad, met een delegatie overleg te voeren met de betrokken ambtenaren.

In de verwachting dat wij hiermee voldoende hebben geadviseerd, verblijven wij, hoogachtend, namens de clientenraad,

A. van der Vliet, secretaris            D. Weeseman, voorzitter

Voor deze P van der Lende.                                    

cc: JR Jelsma
P van Dijck (ambtelijk secretaris)

Advies van de clientenraad over het JWGP

De Directie van de Gemeentelijke Sociale Dienst
Vlaardingenlaan 15
1062 HM Amsterdam

                                 Amsterdam, 4-12-1991

Mevrouw/Mijnheer,

Hierbij sturen wij u enige opmerkingen, suggesties en vragen van
de clientenraad bij de invoering van het Jeugd Werk Garantie Plan
op 1 januari  1992.
Uit de nota "vierde versie werkplan invoering JWG Amsterdam"
blijkt ons, dat de statuten van Stichting Maatwerk gewijzigd
zullen worden. Ook schijnen er beroepsmogelijkheden te zijn in
het kader van de JWGW. Buiten de bovengenoemde nota hebben wij
geen stukken ontvangen en wij willen voor een meer definitief
oordeel nadere informatie afwachten. Desalniettemin hebben wij
gemeend, nu reeds enkele voorlopige opmerkingen te moeten maken
bij de nota die hierboven staat genoemd, omdat de tijd dringt en
de JWGW reeds op 1 januari zal worden ingevoerd. Na verdere
bestudering van stukken zullen wij een meer definitief standpunt
naar voren brengen. In de hoop, u met dit pre-advies voorlopig
voldoende informatie  te hebben verstrekt,

hoogachtend,
A van der Vliet, secretaris

voor deze, P van der Lende

cc P van Dijck, ambtelijk secretaris


Enige opmerkingen en vragen  van de clientenraad bij de invoering van het JWGW.

werkgelegenheidsbeleid

De Nederlandse overheid richt zich bij het bestrijden van de werkloosheid vooral op een aktiverend arbeidsmarktbeleid; er worden pogingen ondernomen, vraag en aanbod op de arbeidsmarkt
beter op elkaar af te stemmen. Op zich scheppen deze pogingen geen werkgelegenheid. De clientenraad is van mening, dat daar­naast gestreefd moet worden naar een aktief werkgelegenheidsbe­leid. Maatregelen die direct de werkgelegenheid bevorderen zijn een noodzakelijke aanvulling, vooral voor groepen die moeilijk
aan de slag komen. De clientenraad is geen tegenstander van een geintegreerd scholings-inkomens- en arbeidsmarktbeleid, maar wel als dit gepaard gaat met een verlaging van het uitkeringsniveau.
Het argument werk gaat voor inkomen mag niet worden gebruikt als alibi om de uitkeringen te verlagen tot een onaanvaardbaar niveau.
Bovendien leidt een minimaal inkomen vaak juist tot minder kansen op werk. Verlaging van de uitkering om mensen te prikkelen weer aan het werk te gaan bevestigt vooroordelen, want op deze wijze doet de rijksoverheid het voorkomen, dat er volop betaald werk voorhanden zou zijn, maar dat de werklozen dit niet aanvaarden omdat de uitkeringen te hoog zouden zijn. Aan het echte probleem, het gebrek aan volwaardige werkgelegenheid, doet de rijksoverheid weinig. In feite beperkt men zich voornamelijk tot een indirect
werkgelegenheidsbeleid door het beá‹Ã¡nvloeden van de macro-ekonomi­sche voorwaarden, die op hun beurt weer van invloed zijn op het werkgelegenheidsniveau.
De rijksoverheid zou er beter aan doen om het vele werk dat nu onbetaald wordt verricht, en dat vaak onmisbaar is voor het funktioneren van de samenleving, te honoreren. Deze arbeidsplaat­sen zouden kunnen worden ingevuld om de vele voorzieningen die de afgelopen jaren zijn afgebroken of verminderd weer op een aan­vaardbaar peil te brengen. Voorbeelden hiervan zijn de gezond­heidszorg en het welzijnswerk.
Wat het werkgelegenheidsbeleid betreft ten slotte nog een opmer­king over de Amsterdamse situatie. Er lijkt zich een wildgroei voor te doen van scholingsinstituten, werkervaringsprojecten, subsidieregelingen voor werkgevers, etc. Zelfs deskundige ar­beidsbemiddelaars zien vaak door de bomen het bos niet meer, laat
staan de individuele werkloze. Deze situatie en de in het verle­den moeizame samenwerking tussen verschillende instellingen heeft ertoe geleid, dat werklozen die zelf met voorstellen kwamen om
weer aan het werk te geraken soms van het kastje naar de muur werden gestuurd.

kwaliteit  arbeidsplaatsen

De JWGW biedt geen garantie op een volwaardige arbeidsplaats. Wanneer de jongere twee maal een half jaar een werkervarings­plaats heeft bezet krijgt hij/zij nog een kans op een andere werkervaringsplaats. Dit rondpompen van werklozen kan in veel gevallen leiden tot demotivatie en frustratie bij de betrokkenen.
Ondanks alle toetsingsvoorwaarden blijft het risico van concur­rentievervalsing en het uithollen van de positie van werknemers met een vast dienstverband.  Ronduit verwerpelijk vindt de clientenraad het feit, dat de
invoering van de JWGW gepaard gaat met een sterke daling van het uitkeringsniveau. Dit is als het ware een sanctie vooraf.
Wordt men voor de JWGW geselecteerd, dan heeft men recht op het minimum jeugdloon, maar valt men buiten de boot dan is men aangewezen op een veel lagere uitkering. In een tijd waarin individualisering en verzelfstandiging van burgers hoog in het vaandel staan wordt jongeren de mogelijkheid ontzegd om zelfstan­dig te wonen en te leven. Met een verlaging van de uitkeringen zullen er bij ouders en verzorgers financiele problemen ontstaan omdat zij zullen moeten bijdragen in de kosten van levensonder­houd van de thuiswonende jongere.
Sommige gemarginaliseerde groepen jongeren zijn zeer moeilijk bereikbaar en vereisen een heel andere aanpak dan de JWGW. Het is onjuist, de problemen van deze groepen voor een onevenredig groot
deel te schuiven op het bordje van de ouders, die vaak zelf behoren tot groepen die het financieel en anderszins zeer moei­lijk hebben.

De toegepaste sanctie van 13 weken uitsluiting van de uitkering vindt de clientenraad veel te zwaar, temeer daar de uitkeringen toch al sterk zijn verlaagd. Gevreesd moet worden dat dwang niet leidt tot een gemakkelijke inpassing in bedrijven en instellingen maar integendeel demotiverend werkt voor de jongere.

Konklusies

Uit het voorgaande blijkt, dat de clientenraad geen voorstander is van de JWGW waarvan de effectiviteit ernstig wordt betwijfeld.
Bovendien vindt de clientenraad de hiermee gepaard gaande uitke­ringsverlaging en de opgelegde sancties zeer onrechtvaardig en onacceptabel. De clientenraad pleit voor een werkgelegenheidsbe­leid voor jongeren op basis van vrijwilligheid, het belonen van de deelname hieraan met een extra toeslag op het minimumloon en verwerpt de sancties voorzover er geen volwaardige arbeidsplaats wordt aangeboden.

Gezien het bovenstaande doen wij de volgende suggesties en stellen wij de volgende vragen.

suggesties

Wij betwijfelen of alle jongeren een werkervaringsplaats kan worden aangeboden, zeker gezien de grote instroom die in 1993 zal plaatsvinden, wanneer uitbreiding tot stand komt naar de catego­rie twintig jarigen. Ook is het zo, dat bijvoorbeeld het aantal technische banen in de collectieve sector beperkt is, terwijl
daar in het bedrijfsleven wel vraag naar is. Wij pleiten er dan ook voor, dat zoveel mogelijk wordt geselecteerd op basis van vrijwilligheid. Vrijwillige aanmelding stimuleren door gerichte campagnes via folders, media, etc. Het zou te gek zijn indien een jongere graag een werkervaringsplaats voor een technisch beroep wil, waar ook vraag naar is, en er dan wordt gezegd: sorry, dat hebben we niet, ga maar papiertjes prikken. Men dient rekening te houden met de wensen van betrokkene, zeker wanneer die in het
perspectief van de arbeidsmarkt ook realiseerbaar zijn.

Wij pleiten voor een intensieve, zeer individueel gerichte begeleiding door alle instanties, betrokken bij de invoering van de JWGW. Het verdient aanbeveling, voor elke jongere een indivi­dueel trajectplan te maken. Tevens zal aandacht besteed moeten worden aan de thuissituatie van de jongere. Dit betekent inten­sieve samenwerking met het maatschappelijk werk, welzijnswerk,etc.

Wij pleiten voor een zeer gematigd en terughoudend sanctiebeleid, daar een groot deel van de jongeren uit de specifieke doelgroepen al langere tijd in de marge van de samenleving verblijft. Wij geven als suggestie, eventuele sancties gefaseerd in te voeren, bijvoorbeeld niet meteen de uitkering 13 weken stopzetten, maar
de eerste week bv 5% korten, de tweede week 10% enzovoort. Indien dit niet mogelijk is, bijvoorbeeld eerst een week de uitkering inhouden, enzovoort. Bovendien dient de GSD zeer zorgvuldig om te
gaan met het criterium, dat aangeboden werk driemaal mag worden geweigerd.

Indien mensen aandragen dat ze niet geschikt zijn voor een bepaalde baan, adviseren wij een tweede keuring in te voeren door een Bedrijfsgezondheidsdienst, eventueel nadat een keuring door de GG en GD heeft plaatsgevonden. Volgens ons moet hangende de keuringen de sanctie van 13 weken niet worden toegepast. Er is een groep zeer moeilijk bemiddelbare jongeren, die tussen de wal en het schip dreigt te vallen, omdat ze enerzijds niet in aanmer­king komen voor de AAW, terwijl anderzijds werken in het kader van de JWGW moeilijk is. Met deze groep dient zeer zorgvuldig te worden omgesprongen. Voor een gedeelte van deze groep moet overgang naar de ABW worden overwogen.

Wanneer betrokken client een aanbod gedaan wordt voor een werker­varingsplaats en er moet voor een bepaalde datum gereageerd worden, dan dient de datum van het poststempel te worden aange­houden als datum waarop de brief verstuurd is. Dit betekent ook, dat een aanbod schriftelijk gedaan dient te worden.

Volgens ons dient toetsing van geschikte arbeidsplaatsen ook te gebeuren door de directeur van de GSD. Toetsing van arbeidsmarkt­relevantie en van concurrentievervalsing van aangeleverde garan­tiebanen vindt nu plaats door het arbeidsbureau en indien aanwe­zig toetsen medezeggenschapscommissies en/of ondernemingsraden.

Wij pleiten voor aparte projecten voor zeer moeilijk plaatsbaren, ook al is dit in het kader van de JWGW slechts beperkt mogelijk.

Wij pleiten voor intensieve samenwerking tussen de bemiddelende instanties en scholingsinstituten, ook die van het leerlingwezen, zodat gebruik gemaakt kan worden van de aldaar aanwezige kennis, ervaring en faciliteiten en voor jongeren een zinvolle vorm van lerend werken kan worden ontwikkeld, ook al beperkt de JWGW de mogelijkheden voor samenwerking.

De kwaliteit van de werkervaringsplaatsen dient aan bepaalde criteria te voldoen en de uitvoeringsorganisatie dient erop toe te zien, dat deze kwaliteit gehandhaafd blijft. Het heeft geen zin, jongeren de hele dag te laten kopieren, terwijl het formeel een administratieve baan is. Inlenende instanties hebben vaak liever een jongere die in feite de hele week werkt en die aan scholing, etc. niets kost, dan een jongere, die wel een scholing
volgt. Ook dient ernaar te worden gestreefd, dat er niet alleen sprake is van training on the job of funktietraining, maar dat de jongere de mogelijkheid wordt geboden ook meer algemene kennis©en
vaardigheden te ontwikkelen. Deze algemene kennis en vaardigheden vergroten evenzeer de mogelijkheden van de jongere op de arbeids­markt als specifieke beroepscursussen.

Hoezeer ook wordt beweerd, dat de JWGW een sluitende aanpak betekent, een garantie op volwaardig werk heeft de jongere niet. Toch dient daarnaar zoveel mogelijk gestreefd te worden, doordat
de uitvoerende organisaties concrete afspraken maken over banen bij instellingen en bedrijven waar JWGWers in door kunnen stromen. Ook verdient het aanbeveling, de werkervaringsplaatsen
uit te breiden naar het bedrijfsleven, al mogen deze plaatsen bestaande arbeidsplaatsen niet verdringen. De clientenraad betreurt het, dat de overheid vooralsnog niet bereid is, de werkgevers op enigerlei wijze onder druk te zetten bijvoorbeeld in het kader van de JWGW of de WAGW moeilijk plaatsbaren in
dienst te nemen. Toch dient ernaar gestreefd te worden volwaar­dige arbeidsplaatsen voor hen te creeren, ook door in plaats van de JWGW met de werkgevers om de tafel te gaan zitten om een jongere in dienst te nemen en hem of haar middels aanvullende scholing op te leiden voor een bepaalde funktie.
In verband met dit punt concludeert de clientenraad, dat het welslagen van de JWGW behalve van de medewerking van de werkge­vers ook afhangt van het personeel in een bepaald bedrijf en van de vakbeweging, oa in het RBA, om zich in te zetten voor de moeilijk plaatsbare werklozen, zodat zij weer voor een volwaardi­ge baan in aanmerking komen.

vragen

Volgens de nota "werkplan invoering JWGW Amsterdam vierde versie" van 24 september 1991 zal de GMD ieder jaar twintig kandidaten voor de JWGW aanleveren. Onze vraag: wanneer komen gehandicapten
in de JWGW of de IOAW terecht?. Voor gehandicapten die in de JWGW  komen vragen wij ons af, of er ook pogingen worden ondernomen, aanpassingen op de werkplek te doen, te financieren via de AAW.
Werkt de GMD mee aan een aanpassing van de werkplek? Als het slechts een garantiebaan is, zeggen ze dan bij de GMD niet: dat is de moeite niet. Verder: in hoeverre treedt er een vermenging op van JWGW en WSW? Wat wordt de onderlinge relatie tussen WSW, banenpool en JWGW?

Met het bestuur van de stichting Maatwerk worden afspraken gemaakt over de condities die voor de uitvoering van de JWGW noodzakelijk worden geacht. Wat houden die condities in?



Wij vinden de passage in de nota "invoering JWGW-vierde versie" over de beroepsmogelijkheden onduidelijk. (op bladzijde 18) Graag zouden wij hierover wat nadere informatie ontvangen.

videoclip Bijstandsbond