woensdag 28 februari 2018

Truc om m.i.v. 2018 gemeentebelastingen toch niet te hoeven betalen bij toepassing van de kostendelersnorm

Het spreekwoord luidt 'van een kale kip kun je geen veren plukken'. Dit spreekwoord is algemeen bekend en iedereen weet wat het betekent. Behalve bij de afdeling kwijtschelding van de gemeentebelastingen. Daar luidt het spreekwoord: 'als je geen veren meer kunt plukken, draai je ze een poot uit'. De regels voor kwijtschelding van gemeentelijke heffingen zijn m.i.v. 2018 alweer strenger geworden, nu voor uitkeringsgerechtigden die te maken hebben met de kostendelersnorm. Hierdoor is hun inkomen reeds ver beneden het sociale leefbare minimum gezakt, maar je zult belasting betalen. Jeroen Relleke sociaal raadsman van Puur Zuid vertelt in de recente MUG van maart 2018 wat de verscherping van de regels inhoudt en hij doet er meteen maar een truc bij om de nieuwe strengere regels te omzeilen. Zijn stukje:

"Per 1 januari 2018 geldt de kostendelersnorm ook bii de kwijtschelding van belastingen. In de bijstand bestaat de kostendelersnorm a1 enkele jaren. Bij een verzoek om kwiitschelding werd tot 2018 gekeken naar (onder andere) de bijstandsnorm van een alleenstaande of een echtpaar. Nu wordt gekeken naar de kostendelersnorm. Als gevolg komen kostendelers minder snel in aanmerking voor kwijtschelding van (gemeentelijke) belastingen. 0ok moet bij een verzoek voor een betalingsregeling voor belasting- en toeslagschulden meer per maand worden afgelost. Voorbeeld: een alleenstaande parttime werkende ouder met een netto-inkomen van €900,- met twee meerderjarige kinderen, die beiden 21-plus zijn en niet studeren, komt niet in aanmerking voor een aanvullende bijstandsuitkering. Deze ouder heeft een inkomen onder de bijstandsnorm voor een alleenstaande. Door de kostendelersnorm is er geen recht op een aanvulling.

Tot 2018 kwam deze ouder over het algemeen wel in aanmerking voor kwijtscheiding. De bijstandsnorm voor een alleenstaande werd als basis genomen en het inkomen van deze ouder lag daar enkele tientjes onder. Sinds 1 januari is de kostendelersnormvoor deze persoon €583,42 (exclusief vakantietoeslag). Zoals u ziet, komt diegene waarschijnlijk minder snel in aanmerking voor kwijtscheiding. De overheid gaat er in de berekening van uit dat er meer inkomen is, wat gebruikt kan worden voor betaling van de belastingaanslag.

Bij de berekening van de beslagvrije voet is de kostendelersnorm echter niet ingevoerd. Als er geen kwijtschelding is verleend dan kan het voor deze persoon Ionender worden om het tot een beslaglegging te laten komen. Als bij de beslaglegging dezelfde gegevens worden gestuurd als bij het verzoek om kwijtschelding dan biijkt dat er geen betalingscapaciteit is. In dat geval is het resultaat, na heel veel administratieve rompslomp voor de kostendeler
hetzelfde, namelijk dat deze nu niet hoeft te betalen".

Tot zover het stukje. Het staat in de MUG en is nu algemeen bekend, dus het wachten is op aanscherping van de normen voor de beslagvrije voet. 

Piet van der Lende

maandag 26 februari 2018

Project jongeren en Europa

De Bijstandsbond maakt al sinds 1997 deel uit van het Europese netwerk ‘Euromarsen tegen werkloosheid, armoede en sociale uitsluiting’. In de loop der jaren zijn er vele conferenties, discussie bijeenkomsten en acties zoals demonstraties geweest.
Samen met partners van de Euromarsen in andere landen heeft de Bijstandsbond nu het initiatief genomen tot de opzet van het project ‘Jongeren en Europa’. Dit doen wij samen met vertegenwoordigers uit Duitsland, Bulgarije en Frankrijk. 

Doel van het project is jongeren een stem te geven in de vormgeving van het jongerenbeleid op Europees en nationaal niveau, maar ook om de deelnemende jongeren informatie te geven over mogelijkheden in andere landen op het gebied van opleidingen en werk. Vragen die daarbij aan de orde komen zijn o.a. wat zijn de behoeften en wensen van jongeren? Wat kan ik met mijn opleiding in andere landen? Welke rol kan Europa spelen in de realisatie ervan? Hoe kijken jongeren aan tegen Europese samenwerking? Etc.

De vorm van het project is een reeks bijeenkomsten in ieder land voor kleinere en grotere groepen jongeren en van een uitwisseling van ervaringen met de andere partners van het project in de andere landen. Experts zullen worden uitgenodigd om op een bepaald terrein een toelichting te geven. 

Voorwaarden voor deelname. De jongeren moeten tussen de 13 en de 30 jaar oud zijn en 50% van de deelnemers moet uit vrouwen bestaan. De deelnemende jongeren krijgen na afloop van het project een deelnemerscertificaat. 

De bedoeling is ook via allerlei (sociale) media een discussie lost te maken over de positie van jongeren in Europa, middels bijvoorbeeld een facebookpagina, een Whatt’s App groep voor jongeren, publiceren van interviews met experts, politici en beleidsdeskundigen, een enquête onder jongeren, en discussie met andere organisaties. 

De Bijstandsbond organiseert een informatiebijeenkomst over het project op donderdag 1 maart ‘s avonds om 19.00 uur. Bij de Bijstandsbond, Da Costakade 162-1053 XD Amsterdam. Jongeren die belangstelling hebben maar donderdag niet aanwezig kunnen zijn kunnen reageren op info@bijstandsbond.org

Piet van der Lende

woensdag 14 februari 2018

Lubbers en de architecten van het neoliberale beleid

In 1990 heb ik een overzicht geschreven over het overheidsbeleid dat in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw gevoerd werd. Ruud Lubbers, die nu overleden is, was een van de architecten van dat beleid als minister van Economische Zaken in het kabinet Den Uyl en daarna 12 jaar minister-president. Zijn overlijden is een goede gelegenheid dat nog eens op te halen. Ik spreek hier nog niet over het ‘neoliberale beleid’ een term die daarna in zwang gekomen is, maar over ‘neoklassiek beleid’. De inhoud is echter hetzelfde. Hieronder een gedeelte van de analyse.
Werkgevers hebben vanaf 1973 constant propaganda gevoerd voor een politiek van loonmatiging en overheidsbezuinigingen. Hun lobby werd beloond met de instelling van de commissie Wagner in 1981, die vrijwel geheel bestond uit topmensen van het bedrijfsleven. De aanbevelingen van deze commissie vormden de basis van de politiek, die de achtereenvolgende kabinetten Lubbers hebben gevoerd.
Men spreekt daarbij wel van een neoklassiek beleid. De sociaaldemocraten hebben daar in de jaren zeventig een Keynesiaans model tegenover gesteld.

Neo-klassieken

Het neoklassieke model hanteert de volgende verklaring voor het ontstaan van werkloosheid en recessie. De oorzaak van een onevenwichtigheid op de markt is volgens dit model gelegen in een te laag prijspeil van de producten of een te hoog prijspeil van de factor arbeid, waardoor bedrijven hun producten niet rendabel kunnen verkopen, laat staan dat zij hun productie zouden kunnen uitbreiden. Wanneer de prijzen niet flexibel genoeg reageren op de gewijzigde vraag en aanbod verhoudingen dan gaan bedrijven over op neerwaartse aanpassingen van hun productie-omvang met als gevolg werkloosheid. De neoklassieken gaan niet uit van een analyse van de machtsverhoudingen op de markt. Zij trachten te analyseren, hoe prijzen van goederen en ook van arbeid tot stand komen. Hiertoe baseren zij zich op de wet van het afnemend grensnut.
Deze uitgangspunten hebben grote gevolgen voor het overheids-beleid. De overheid moet meer overlaten aan het evenwichtsherstellende marktmechanisme. Zij moet bezuinigen, de collectieve lasten mogen niet te hoog worden. Verder is loonmatiging noodzakelijk, zodat er winsten kunnen worden gemaakt die tot investeringen leiden. Deze investeringen leiden dan weer tot een grotere productie en dit zal weer leiden tot inkomensondersteunende prijsdalingen.
In het algemeen kan men in het arbeidsmarktbeleid een onderscheid maken tussen werkgelegenheidsbeleid en arbeidsvoorzieningenbeleid. Werkgelegenheidsbeleid is beleid dat gericht is op beheersing van de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Men richt zich dan op het behoud en de creatie van voldoende en volwaardige arbeidsplaatsen. De overheid kent zichzelf een actieve rol toe in de bestrijding van de werkloosheid. Passief werkgelegenheidsbeleid is gericht op variabelen als groei, collectieve lastendruk, financieringstekort e.d. Actief werkgelegenheidsbeleid heeft betrekking op grootschalige creatie van werkgelegenheid door aanvullende werken.

werkgelegenheidsbeleid

Arbeidsvoorzieningenbeleid is gericht op beheersing van de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Men richt zich dan op het zoeken van de juiste werkzoekende voor een aangemelde vacature. Dit beleid is indirect en passief. Door bemiddeling, scholing, werkverruimeinde maatregelen en loonkostensubsidies worden werklozen begeleid naar de arbeidsmarkt. De neo-klassieken richten zich op een passief werkgelegenheidsbeleid en op het arbeidsvoorzieningenbeleid. Zij zoeken de oorzaak van de werkloosheid bij de werkloze. Die moet door omscholing e.d. klaargestoomd worden voor de arbeidsmarkt. In een situatie van volledige concurrentie is werkloosheid slechts tijdelijk en indien zij een hardnekkig karakter draagt is dit toe te schrijven aan "starheden" in de aanpassing van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, zoals "starre" lonen of sociale zekerheidsuitkeringen waardoor mensen niet meer geprikkeld worden om snel een baan te accepteren of waardoor mensen zich op de arbeidsmarkt begeven met als enige doel om een uitkering te kunnen claimen.

alternatieven

Daarnaast zijn er nog andere modellen, waarbij een meer fundamentele kritiek wordt geleverd op de ontwikkelingen in de kapitalistische economie. Daarbij worden de machtsverhoudingen centraal gesteld. Er wordt naar voren gebracht, dat het kapitalisme zich na steeds verdergaande concentratie van kapitaal en centralisatie van de beslissingsmacht in ondernemingen ontwikkeld heeft tot een systeem, waarbij een kleine groep van kapitaalbezitters de dienst uitmaakt. De blinde economische groei, waarbij winst voor de ondernemer het enige criterium is leidt tot milieuvervuiling, verspilling van energie en toenemende armoede van grote groepen in onze maatschappij.
Alleen fundamentele veranderingen, waarbij beslissingen over de richting van investeringen op democratische wijze worden genomen kunnen de problemen waar onze maatschappij zich voor ziet gesteld werkelijk oplossen. In de huidige situatie blijft de ondernemer gevangen in de noodzaak, steeds meer met steeds minder productiemiddelen te produceren om de concurrentie vol te houden, zonder dat op fundamentele wijze rekening wordt gehouden met de negatieve gevolgen die hierboven werden genoemd. Democratisering in de bedrijven is naast verdere democratisering van de politieke verhoudingen noodzakelijk. Deze verdergaande opties hebben in de discussies over het overheidsbeleid in de afgelopen twintig jaar ook een rol gespeeld, men denke aan de nota van de industriebond FNV "fijn is anders" (1974).
In het overheidsbeleid zelf zijn deze alternatieven echter niet terug te vinden. In het overheidsbeleid kwamen vooral de belangen van de ondernemers tot uitdrukking. Het overheidsbeleid begeleidde de afgelopen twintig jaar een grootscheepse reorganisatie van de productie, die niet uitsluitend kan worden teruggevoerd op de technologische ontwikkelingen. Rationalisatie heeft bij die reorganisatie een grote rol gespeeld, d.w.z. het opsplitsen van functies in routine taken waardoor met minder mensen hetzelfde of meer kan worden geproduceerd.
Aan het einde van de zestiger jaren stuitte de rationalisatie in de industrie op haar grenzen. De traditionele organisatie-opbouw en de verdeling van taken en functies daarin maakte bijvoorbeeld rationalisatie van afdelingen als boekhouding en schoonmaak niet mogelijk. Alleen een reorganisatie, d.w.z. een afstoten van taken en deze op hun beurt weer onderbrengen in grotere productieorganisaties, maakte ook bij dit soort werkzaamheden verdergaande rationalisatie mogelijk. Dit leidde tot het ontstaan van b.v. de schoonmaaksector en de grote boek-houdkantoren.
Daarnaast werd in de zeventiger jaren kapitaal geïnvesteerd in productiesectoren, bv. de horeca, waar nog vele kleine ondernemingen bestonden, die niet gestandaardiseerd produceerden. Dit leidde tot de grote hotelketens, waar de productie vervolgens ook werd gerationaliseerd. Bij de conclusies over het overheidsbeleid zullen we naar voren brengen, dat de overheid vooral gericht was op het soepel laten verlopen van deze reorganisatieprocessen, waarbij men de ergste sociale gevolgen wat probeerde op te vangen.

propaganda

Al in 1974 begon de propaganda voor het neoklassieke model. In het najaar van 1974 schrijven de economen Den Hartog en Tsjan een artikel dat de basis is geworden van de economische modellen die het Centraal Plan Bureau tot op de dag van vandaag hanteert. Het CPB produceert ieder jaar de Macro-economische Verkenningen, die een grote invloed uitoefenen op de discussie over het te voeren overheidsbeleid. Wat was de essentie van het model dat den Hartog en Tsjan ontwikkelden?
In het model wordt het verband tussen lonen, prijzen en arbeidsplaatsen geanalyseerd. Uitgangspunt was de gedachte dat een te sterke stijging van de reële arbeidskosten zou leiden tot het buiten gebruik stellen van technisch nog niet versleten kapitaalgoederen, met als gevolg toename van de "structurele werkloosheid". Ondernemers zouden hun kapitaalgoederen voorraad in steeds sneller cycli zijn gaan vervangen, om zo aan de stijgende loonkosten te ontkomen. Dit leidde in versterkte mate tot vervanging van arbeid door kapitaal. Nieuwe productietechnieken werden gekozen met het oog op de te realiseren uitstoot van arbeid. Het gebruik van het begrip structurele werkloosheid, veroorzaakt door te hoge reële arbeidskosten week nadrukkelijk af van het keynesiaanse begrip van werkloosheid, nl. werkloosheid veroorzaakt door een tijdelijke terugval van de vraag.
De expansie van de staatsuitgaven werden in het model ter discussie gesteld; niet werkgelegenheidsprogramma’s en stimulering van de vraag maar investeringen in de marktsector en verlaging van de loonkosten voor werkgevers moesten tot meer werkgelegenheid leiden. Deze analyse is te zien als een inleiding op de restauratie van het neoklassieke denken. In de visie van de neoklassieken wordt werkloosheid immers veroorzaakt door relatief te hoge lonen. Via loonmatiging zou de werkloosheid zich vanzelf wel oplossen.

Een procentsnorm

Duisenberg gebruikte deze analyse om als minister van financiën in het kabinet den Uyl met bezuinigingsvoorstellen te komen. Bekend werd zijn zogenaamde één procentsnorm: volgens deze norm mochten de collectieve uitgaven tot 1980 jaarlijks met niet meer dan één procent van het nationale inkomen toenemen. De gang van zaken bij de 1% nota is beschreven bij Nico Beemsterboer "staken is geen werk".
Duisenberg overviel de andere ministers met zijn voorstellen. Het was een gecoördineerde actie van top economen, ondernemers en politici. De doelstellingen van Duisenberg met zijn één-procentsnorm werden ondersteund door een brandbrief van negen top ondernemers; zij eisten dat de bezuinigingen zouden worden uitgevoerd. De rendementen van de bedrijven moesten volgens de ondernemers structureel verbeteren en de kosten van lonen moesten omlaag. Zij wilden minder premies betalen en een lager minimumloon. Dan zou de werkgelegenheid vanzelf wel weer toenemen.
Reeds de werkgelegenheidsnota 1975 is gebaseerd op de analyse van Den Hartog; maar met name de nota "collectieve voorzieningen en werkgelegenheid 1976" staat bekend als de één procents-nota. Ook in de nota "selectieve groei" van 1976 stond de analyse van de structurele werkloosheid al centraal. In deze nota werden verder voorstellen gedaan voor een gerichte sturing van de investeringen in de marktsector.
In 1977 viel het kabinet den Uyl. Hoewel deze regering nog een keynesiaans beleid voerde, werden de eerste contouren van een bezuinigingsbeleid al zichtbaar. Het jaar 1976 markeert de overgang in de machtsstrijd tussen de keynesianen en de neo-klassieken. Na introductie van de één-procentsnorm ging de overheid steeds meer over tot een beleid, waarbij werd getracht de economische groei te bevorderen door verlaging van de arbeidskosten, bezuinigingen op de publieke uitgaven en het stimuleren van investeringen door aan ondernemers kapitaal beschikbaar te stellen. Men veronderstelde, dat volledige werkgelegenheid op deze manier vanzelf wel weer zou ontstaan. De actieve werkgelegenheidspolitiek werd afgeschaft.

De commissie Wagner

Vanaf 1979 is er ook in de industriepolitiek een kentering te bespeuren. De defensieve strategie van steun aan verliesgevende bedrijven maakte plaats voor offensieve steunverlening aan bedrijven, die in nieuwe productiesectoren opereerden en die een sterke groei kenden. Technologische vernieuwing en innovatie worden de sleutelwoorden van de nieuwe aanpak. Al in 1980 publiceerde de Wetenschappelijke Raad Voor het Regeringsbeleid een rapport, dat was geschreven door van der Zwan. Het rapport heette "Plaats en toekomst van de Nederlandse industrie". De meeste aanbevelingen van Van der Zwan werden niet opgevolgd. Een van de aanbevelingen werd echter wel opgevolgd: van der Zwan had voorgesteld, een adviescommissie inzake het industriebeleid in te stellen. Deze commissie werd eind 1980 ingesteld. Zij publiceerde in 1981 een rapport. Vervolgens kwam er nog weer een commissie, die ook aanbevelingen moest doen over het te voeren overheidsbeleid. De commissies werden genoemd naar hun voorzitter, de heer Wagner van de Shell. Deskundigen uit het bedrijfsleven maakten deel uit van de commissie Wag-ner. Topmanagers van Unilever, DSM, Vroom en Dreesmann, de ABN, Fokker en andere ondernemingen namen deel. Adviseur van de commissie was Professor H den Hartog, de econoom van het model uit 1974 dat we hiervoor hebben behandeld. Inmiddels was hij onderdirecteur van het CPB.
Het valt op dat tussen al die namen van ondernemers twee namen van industriebond vertegenwoordigers voorkomen. Hier valt veel over te zeggen. Er waren ook vakbondsvertegenwoordigers, die wel wat zagen in het neoklassieke beleid van de commissie Wagner en het inleveren van de prijscompensatie. Reeds in 1977 Frans Drabbe. Piet Vos, econoom bij de Industriebond FNV maakte deel uit van de commissie Wagner. De commissie heeft verschillende rapporten gepubliceerd. Wat waren de conclusies? Enkele punten kunnen hier slechts genoemd worden.
De prijscompensatie moet geen automatisme meer zijn, bij het minimumloon dient de regering rekening te houden met de prijs-ontwikkeling, maar van een automatische prijscompensatie is uit den boze. De koppeling tussen minimumloon en minimumuitkering moet eveneens worden losgelaten en vervangen door een "beleidsmatige" koppeling.
Er moeten vrije loononderhandelingen komen op decentraal niveau, ambtenaren moeten inleveren, er moeten soepeler ontslagprocedures komen. Het afsluiten van flexibele contracten moet worden bevorderd en het onderwijs moet meer marktgericht gaan werken. Al deze maatregelen zouden de werking van de arbeidsmarkt verbeteren en tot een beheersing van het kosten-niveau in het bedrijfsleven leiden. In het arbeidsmarktbeleid zou men zich in overeenstemming met de ideeën van de neo-klassieken volledig moeten richten op het arbeidsvoorzieningenbeleid.
Er zou ook iets moeten worden gedaan aan de verzwakte vermogenspositie van veel bedrijven. Dit zou kunnen door belasting-maatregelen, bijvoorbeeld het verlagen van de vennootschaps-belasting. Zie:"Een nieuw elan- De marktsector on de jaren tachtig". De rapporten van de adviescommissie inzake het industriebeleid. Van een specifiek sectorstructuurbeleid is geen sprake meer. Een gerichte sturing van de investeringen wordt afgewezen. Meer markt, minder overheid. Wel stelde de commissie voor te komen tot een Maatschappij voor Industriële projecten, die er in 1982 ook is gekomen. Op grond van deze en andere rapporten richtte de overheid zich meer en meer op "het geven van stimulansen voor het ontwikkel-len en toepassen van nieuwe vindingen en technieken teneinde het concurrentievermogen van het bedrijfsleven te verbeteren". Van gerichte sturing van investeringen is geen sprake meer.

Lubbers I

De voorstellen van de commissie Wagner II waren goed getimed. In juni 1982 kwam een tussenrapport in de publiciteit nadat het kabinet PvdA, D’66 en CDA was gevallen. In september zouden er weer verkiezingen zijn. Van Agt en Lubbers verklaarden de conclusies van het rapport te onderschrijven. Zij stelden meteen maar, dat de uitgangspunten van de commissie Wagner de basis moesten vormen voor een regeerakkoord na de verkiezingen. En dat is gebeurd. In 1982 trad het kabinet Lubbers I aan. Zij nam de uitgangspunten van Wagner over. In november van dat jaar presenteerde Lubbers zijn eerste voorstellen. Het kabinet Lubbers stelde bezuinigingen op de overheidsuitgaven centraal in het te voeren beleid. Daarnaast streefde men naar lastenverlichting voor de bedrijven, een beperking van de arbeidskosten door loonmatiging en een vermindering van de bureaucratie. Men zegde ook te streven naar de spreiding van het werk over meer mensen, zonder dat dit echter mocht leiden tot kostenverhoging voor de bedrijven. In het regeerakkoord werd afgesproken jaarlijks zeven miljard gulden ter grootte van twee procent van het nationaal inkomen te bezuinigen bij een veronderstelde loonmatiging van twee procent per jaar. Tot 1986 moest de lastendruk worden gestabiliseerd en het financieringstekort worden teruggebracht met 1% van het nationale inkomen per jaar. Loonmatiging in het bedrijfsleven speelde een belangrijke rol. Toen in de loop van de rit tegenvallers bij de uitgaven optraden, kwamen er meer bezuinigingen.

draconische bezuinigingen

Op zaterdag 16 juli 1983 na twee weken discussie maakte Lubbers een bezuinigingspakket bekend van 12 miljard. Deze bezuinigingen gingen aanzienlijk verder dan in het regeerakkoord was afgesproken. Omdat het kabinet weinig andere mogelijkheden ziet om te besparen, moet het vooral komen van het eigen personeel, de ambtenaren, trendvolgers en de mensen met een uitkering. De eerste groep moet 3 miljard inleveren, de uitkeringsgerechtigden zijn goed voor 4,2 miljard. De kortingen op de uitkeringen wordt 3,5% per 1 januari 1984, plus een nieuwe korting per 1 juli 1984. In de praktijk betekende dit voor 1984 een korting op het wettelijk minimumloon van 3,5%. Het totaal aan bezuinigingen van 1982 tot 1986 bedroeg maar liefst 27,6 miljard gulden.

De vakbeweging

Hoe reageerde de vakbeweging op de bezuinigingsvoorstellen? De vakbeweging is in de zeventiger jaren niet bereid geweest tot het inleveren van de prijscompensatie. Drie achtereenvolgende loonmaatregelen aan het begin van de jaren tachtig moesten haar op de knieën dwingen. In het centraal akkoord van 1982 gaf de vakbeweging veel prijs. De automatische prijscompensatie werd met zoveel woorden afgeschaft, waarvoor in 1977 nog werd gestaakt. Van enige invloed op het werkgelegenheidsbeleid was geen sprake. Terug naar de bezuinigingsvoorstellen van het kabinet Lubbers.
De reacties zijn heftig. Van der Scheur kondigt aan, dat er harde acties zullen komen. De FNV doet voorstellen voor een economisch herstelplan. Al op 11 juni 1983 is er een demonstratie van de vakbeweging tegen de bezuinigingsvoorstellen zoals die op dat moment bekend waren. 10 oktober 1983 was het begin van FNV-acties tegen de bezuinigingen. De acties leidden niet tot het gewenste resultaat. Op 14-12-1983 ging de Tweede Kamer akkoord met de kortingen op de ambtenarensalarissen en de uitkeringen.

Werkgelegenheidsbeleid Lubbers I

In het werkgelegenheidsbeleid werd het arbeidsvoorzieningenbeleid centraal gesteld. Het beleid richtte zich op de aanbod-zijde van de arbeidsmarkt. Er kwam ook weer een nieuw jeugd-werkplan, met intensivering van de bemiddeling, scholing en scholingsplicht, en werken met behoud van uitkering. De arbeidsmarkt moest beter gaan functioneren door verruiming van het begrip passende arbeid, versnelling van ontslagprocedures, meer ruimte voor het uitzendwezen, meer flexibele contracten en verlaging van het minimumjeugdloon. Op 20 september 1984 presenteerde het kabinet een nieuwe werkgelegenheidsnota. Op dat moment stonden 822.000 personen als werkloos geregistreerd. Ook in deze nota weer: herstel van de marktsector, verlaging van de kosten en flexibilisering op de arbeidsmarkt. Het verhaal wordt ééntonig. Men pleitte voor meer loondifferentiatie, opheffen van ontslagbescherming, privatisering en deregulering.

Lubbers II

Het CDA ging in mei 1986 de verkiezingen in met het verzoek aan de kiezers om "het karwei af te mogen maken". D.w.z. verdere bezuinigingen. De verkiezingen waren voor het CDA een groot succes. Zij wonnen negen zetels. VVD en CDA maakten een nieuw regeerakkoord, dat op 8 juli 1986 gereed kwam. Het kabinet Lubbers II regeerde van 1986 tot 1990. Het kabinet zegde te streven naar een terugdringing van de werkloosheid en van het financieringstekort tot 5,25% van het nationaal inkomen in combinatie met een stabilisatie van de collectieve lastendruk.
De tegenvallende olieprijzen leidden tot verminderde inkomsten voor de staat. De daling van de aardgasbaten voor het rijk kwam overeen met acht procent van de totale inkomsten. Dit betekende een extra bezuinigingspakket van twaalf miljard gulden door het schrappen van uitgaven ten bedrage van 5,5 miljard en lastenverhogende maatregelen o.a. verhoging van het BTW tarief, van zeven miljard gulden.
Het voortzetten van ATV werd noodzakelijk geacht, maar hoofdzakelijk overgelaten aan het initiatief van marktpartijen. "De harde kern" van de werkloosheid moest worden bestreden door middel van scholingsprogramma’s in het bedrijfsleven, premie-vrijstelling voor ondernemers en door invoering van het jeugd-werkgarantieplan. Iedere schoolverlater die niet binnen zes maanden een baan zou hebben gevonden zou op straffe van een korting op de uitkering te werk worden gesteld in het jeugd-werkgarantieplan. In de periode 1985-1989 groeide de werkgelegenheid met gemiddeld 90.000 banen per jaar, maar de werkloosheid bleef onveranderlijk hoog. Op 1 januari 1987 werd het herziene sociale zekerheidsstelsel ingevoerd. Het belangrijkste motief was: bezuinigen. De WWV werd afgeschaft, de werkgelegenheidscomponent werd uit de WAO gehaald.
Na 1982 zijn de lonen en uitkeringen ontkoppeld. D.w.z. de ontwikkeling van de uitkeringen volgde die van de lonen niet meer. In 1984 volgde bovendien een korting op de uitkeringen van 3% zoals we hiervoor al hebben gezien. In de jaren daarna werden de uitkeringen bevroren, dus in 1985, ‘86, ‘87 en ‘88. Wel werd een systeem van eenmalige uitkeringen ingevoerd voor de zogenaamde "echte minima". Deze eenmalige uitkeringen zijn echter in 1986 afgeschaft. Op de inkomensontwikkeling van de uitkeringsgerechtigden in de afgelopen twintig jaar wordt verderop ingegaan.
Het zou te ver voeren in te gaan op andere maatregelen van het kabinet Lubbers II, zoals de herziening van de gezondheidszorg op voorstel van de commissie Dekker (alweer een topmanager uit het bedrijfsleven) en de herziening van het belastingstelsel op voorstel van de commissie Oort. Het financieringstekort werd onder de kabinetten Lubbers precies volgens het "tijdpad" teruggebracht. Verder streefde ook Lubbers II naar een lastenverlichting voor het bedrijfsleven en de hogere inkomens. In 1988 werd de loon- en inkomstenbelasting verlaagd en in 1989 de btw tarieven. Voorts werd de WIR omgezet in een verlaging van de werkgeverspremies en een verlaging van de vennootschapsbelasting.
Tenslotte ontspon zich in die jaren een discussie over de verlaging van het minimumloon. Met name onder ongeschoolden was de werkloosheid groot. Een verlaging van het minimumloon zou voor die categorie meer banen opleveren, was de redenering. Het Centraal Plan Bureau, dat zich baseert op de neoklassieke uitgangspunten zoals we hiervoor al hebben gezien, voerde berekeningen uit die zeiden dat bij een verlaging van het minimumloon met 15% de werkgelegenheid met 200.000 personen zou kunnen toenemen. Omdat de tweede kamer met een verlaging niet akkoord ging is het er niet van gekomen.

Conclusies.

In de periode 1974-1992 heeft de overheid gestreefd naar een algehele loonmatiging. Dit komt tot uiting in de loonmaatregelen die de diverse kabinetten hebben genomen. Verder was er bevriezing van de uitkeringen, en zelfs een korting. Daarnaast kan het beleid worden ingedeeld in twee fasen. In de eerste fase was er een vergroting van het financierings-tekort en een streven naar sturing van de investeringen. Dit ging gepaard met een gerichte steunverlening aan individuele bedrijven. Dit laatste betekende een grootscheepse overhevel-ling van kapitaal naar het bedrijfsleven. In deze periode trokken ondernemers hun kapitaal terug uit verliesgevende bedrijfstakken. Juist de steunverlening aan verliesgevende bedrijven door de overheid maakte dit mogelijk.
In de tweede fase streefde de overheid naar steunverlening aan bedrijven die winstgevend waren en technologisch vernieuwend. De individuele steunverlening werd stopgezet en de sturing van investeringen werd afgeschaft. Daarnaast streefde men naar een algehele lastenverlaging voor de bedrijven en een in ere herstellen van het marktmechanisme. Het overheidstekort werd teruggebracht, evenals de collectieve lastendruk. Bezuinigingen op bepaalde overheidsuitgaven waren in deze periode het sleutelwoord. De gehele periode overziende kan worden gesteld, dat de overheid heeft gestreefd naar een beleid, waarbij het terugtrekken van kapitaal uit bepaalde bedrijfstakken en de herinvestering in andere sociaal acceptabel werd gemaakt door de scherpste kantjes van de sociale gevolgen wat af te slijpen. Dit heeft echter wel geleid tot een grotere armoede in de maatschappij.
Kapitaal moest in beide perioden door loonmatiging beschikbaar blijven voor de doelstellingen van de ondernemers. Het meest schokkende is, dat het arbeidsvolume van de bedrijven in 1970 3.400.000 mensjaren bedroeg, en dat dit in 1988 nog steeds zo was. Met andere woorden: in die periode is de werkgelegenheid niet toegenomen. Wel was er een economische groei van ongeveer 1,5% per jaar gemiddeld. Dus tussen 1970 en 1988 was er een economische groei van 30%. Met dezelfde hoeveelheid werk als in 1970 werd in 1988 30% meer geproduceerd. De arbeidsproductiviteit en de werkdruk is bij qua koopkracht gelijkblijvende lonen enorm toegenomen. Dit heeft geleid tot een groot aantal arbeidsongeschikten. Bovendien is de nieuwe arbeid die gecreëerd is niet afgestemd op de behoeften, kennis en vaardigheden van de beroepsbevolking met als gevolg een blijvend structurele werkloosheid. En de nieuwe werkgelegenheid die er sinds 1990 bijgekomen is betreft veelal tijdelijke flexibele banen, die weer verdwijnen wanneer het economisch tij keert.

Piet van der Lende


Mars tegen armoede in Rotterdam

AANKONDIGING IN HET ALGEMEEN DAGBLAD

VOOR MEER INFORMATIE
Op zaterdagmiddag 10 maart 2018 van 14:00 tot 17:00 uur vindt
er in het centrum van Rotterdam de mars tegen de armoede plaats.
De bedoeling is onder invloed van deze mars zoveel mogelijk
mensen naar de stembus te krijgen, anderhalve week later, op
woensdag 21 maart. Vooral mensen, die door het armoedebeleid
van de afgelopen vier jaar veel nadelen hebben ondervonden,
schulden hebben opgebouwd en vaak helemaal alleen zijn komen
te staan, worden actief opgeroepen voor hun eigen belangen op
te komen.

Het Actiecomité Rotterdam Armoedevrij vindt dat juist zij, moeten
aandringen op een verandering in de politiek. Zodat er een nieuw,
rechtvaardig armoedebeleid komt vanuit de overheid.

KOM MET VELEN NAAR DE MARS, NEEM JE BUREN EN VRIENDEN MEE !!!

14:00 uur tot 15:00 uur Verzamelen naast het Maritiem Museum
                                        rond het beeld van Zadkine aan het
                                        Plein 1940 (Metro Beurs)
                                        Toespraken en muziek
15:00 uur tot 16:00 uur Mars door het centrum van Rotterdam
16:00 uur tot 17:00 uur Manifestatie op het Schouwburgplein
Vriendelijke groet,
Actiegroep Rotterdam Armoedevrij
en
Stichting Rotterdamse Sociale Alliantie (RoSA!)

maandag 12 februari 2018

De Bijstandsbond organiseert voorlichting en discussie over het experiment met bijverdienen in Amsterdam met wethouder Arjen Vliegenthart

De Bijstandsbond gaat voorlichting geven over het experiment met bijverdienen naast je bijstandsuitkering in Amsterdam.

De bond organiseert op maandag 19 februari 's avonds een grote bijeenkomst in het Dijktheater waar wethouder Arjen Vliegenthart, ambtenaren van de gemeente en wetenschappelijk onderzoekers uw vragen beantwoorden. Inleidingen worden verzorgd door Arjen Vliegenthart, Marc van Hoof, advocaat en een wetenschappelijk onderzoeker die het experiment gaat onderzoeken.

Aanvang 19.00 uur. Dijktheater. Da Costakade 160. Amsterdam

De regeling houdt in, dat voor het experiment uitgelote deelnemers maar ook anderen die niet uitgeloot zijn maar zich wel opgegeven hebben de helft van wat men verdient met betaalde arbeid mag houden tot een maximum van 200 euro per maand. Die maximaal 200 euro per maand wordt uitbetaald in de vorm van een premie, tweemaal per jaar. Men kan 2 jaar premie krijgen wanneer men zich voor 31 januari ingeschreven heeft. Deze regeling komt naast de drie andere bijverdienregelingen die al in de Participtiewet bestaan, voor mensen die niet meedoen aan het experiment of die het experiment willen combineren met de oude bijverdienregelingen.

Velen vragen zich af: kan ik meedoen aan het experiment, wat zijn de voors en tegens? Zitten er addertjes onder het gras? Of je wilt meedoen maar je hebt nog verschillende vragen. Of je hebt vragen over de bijverdiensregelingen in zijn algemeenheid, ook over de andere regelingen. Inschrijven voor het experiment kan tot 31 juli, maar dan kun je niet van de volle twee jaar premie gebruik maken.

zondag 11 februari 2018

Boekpresentatie 'Onder Amsterdammers' van Arjan Vliegenthart

Altijd al met Arjen Vliegenthart, wethouder van Amsterdam willen praten? Of heb je al met hem gepraat en wil je nog eens met hem praten? Dit is je kans. Want Arjen heeft een boek geschreven over vier jaar wethouder in Amsterdam. Dat boek wordt a.s. vrijdag gepresenteerd. Met Job Cohen, maar ook met Hans de Boer, de voorzitter van de kapitalistische bazen VNO/NCW. Hans de Boer is bekend van de redeneertruc de omkering van Polanyi. Daar heb ik in 2014 een artikel over geschreven bij het aantreden van de werkgeversvoorzitter. http://www.doorbraak.eu/de-nieuwe-werkgeversvoorzitter-hans-de-boer-en-de-omkering-van-polanyi/
Ik ben benieuwd wat hij te zeggen heeft over vier jaar wethouderschap van Vliegenthart en misschien gaat hij ook wel in op de verplichte tegenprestatie, het armoedebeleid en de participatiewet. Of gaat hij dat allemaal omzeilen, en heeft hij het alleen over hoe werkgevers hun best doen arbeidsgehandicapten aan het werk te helpen? We zullen zien.


Piet van der Lende

Boekpresentatie 'Onder Amsterdammers' van Arjan Vliegenthart

Arjan Vliegenthart presenteert zijn boek 'Onder Amsterdammers - vier jaar wethouder in 020'. Oud-burgemeester Job Cohen neemt het eerste exemplaar in ontvangst. Daarna volgt een gesprek tussen wethouders Sociale Zaken Baldewsingh (Den Haag) en Vliegenthart (Amsterdam) en laat de voorzitter van VNO-NCW Hans de Boer zich horen.
Datum en tijd: 
vrijdag, februari 16, 2018 - 16:30
Waar: 
Boekhandel Scheltema, Rokin 9 (4e etage)
Categorie:

De olifant in de kamer. De ineenstorting van het kapitalisme is nabij.


Howard Nicholas- De olifant in de kamer.

Naar het 2DH5 festival geweest en bij een lezing geweest van Howard Nicholas, die werkt aan het International Institute of social studies van de Eerasmus universiteit in Rotterdam. Zijn lezing had als titel: the global economy at a tipping point. Eerst een waarschuwing vooraf, die Nicholas in zijn lezing steeds herhaalde. Het is geen prettig verhaal, je zult lezen dat alles in de samenleving bijna op instorten staat. En dat gaat binnenkort gebeuren. Als je dus een prettige dag wilt hebben, kun je dit beter niet lezen. Nicholas had zijn lezing in drieën gedeeld: eerst behandelde hij de 'shift in economic power' de verschuiving van het zwaartepunt van de economische productie van welvaart van de Verenigde Staten en Europa naar wat vroeger ontwikkelingslanden werden genoemd in Oost Azië en mindere mate Latijns Amerika. Met grafieken liet hij zien, dat deze verschuiving zich vooral de laatste tien tot vijftien jaar had voltrokken.
























Vooral in de productie van industriële goederen ('manufacturing’) maar nu lopen deze Aziatische landen voorop in de robotisering, de technologische revolutie die zich nu aan het voltrekken is. Azië bouwt wat dit betreft een grote voorsprong op ten opzichte van Europa en de Verenigde Staten. Wat betreft de verschuivingen: dit nuanceerde hij later. Ook Europa (Duitsland) doet mee. Je ziet, dat er wat dat betreft ook steeds meer een economische verstrengeling is tussen Europa en Azie, vanuit Duitsland gaat men steeds meer links leggen tussen bedrijven in Azië en in Duitsland. Europa ontwikkelt zich als tweede economische wereldmacht wat zal worden versneld door de Brexit van dwarsligger Engeland. Het kan zijn, dat zich nu meerdere belangrijke en minder belangrijke economische machtscentra aan het vormen zijn. Overigens zie je nu, dat de productie van goederen, 'manufacturing' zich alweer aan het verplaatsen is van Oost China waar de lonen steeds hoger worden, naar andere Aziatische landen zoals Vietnam, waar de lonen nog laag zijn. China kan zijn positie van motor van de wereldmarkt niet volhouden. Ik kom daar nog op terug.

Nicholas relateerde dit aan het tweede onderwerp van zijn lezing. Aan het feit, dat er zich in de economie twee golven voordoen: de langlopende K-wave, de Kondratieff cyclus en de kort lopende van 10 tot 15 jaar de Juglar. We bevinden ons nu in de bodem van de lange cyclus van 40 tot 50 jaar die begonnen is omstreeks 1990. Het golfdal was omstreeks 2009. (Zie hieronder). Altijd vinden er, zo wijst de geschiedenis uit, in de bodem van de lange golf technologische innovaties plaats en is er een verschuiving van de economische macht naar andere regio's. Van Groot Brittanië naar de Verenigde Staten, en vandaar naar Oost-Azië.


De kondratieff



Hij behandelde verder de business cycles, de op en neergaande golfbewegingen nader. Punt daarbij is dat er een gestaag neergaande golf is op de lange termijn, maar dat de kortlopende golven deze tendens kunnen versterken. Dat is nu het geval.

Belangrijke data in de juglar



Hierboven zien we de kortlopende golf, de Juglar en de jaren waarin een dal was volgens deze golfbeweging. Hieronder zien we hoe de kort en langlopende golven in de 19e eeuw aan elkaar gerelateerd zijn.

golfbewegingen in de 19e eeuw


Nicholas hield een slag om de arm wat betreft de vraag, of we nu de absolute bodem van de lange golf, die jaren kan aanhouden, bereikt hebben. Het zou nog wat verder omlaag kunnen gaan en versterkt worden door opkomend protectionisme en handelsoorlogen in de wereld. Maar Nicholas is ook tegen vrijhandelsverdragen als TTIP, door hem de verkeerde vrijhandel genoemd. Hierbij krijgen de internationale grote corporaties die wereldwijd opereren veel macht, en je moet maar afwachten of hun beloften, dat zij de infrastructuur in landen op het gebied van gezondheidszorg, onderwijs, sociale zekerheid etc. niet willen aantasten. Tot nu toe in de geschiedenis zijn we uit de lange neergaande golf gekomen door oorlogen en opkomend fascisme/nationalisme. In Amerika is 37% van de productie gelieerd aan de oorlogsindustrie. Door de technologische revoluties kunnen steeds grotere hoeveelheden goederen worden geproduceerd, maar op de bodem van de neergaande lange golf is er geen vraag naar. Oorlogen kunnen dit 'probleem' oplossen.

Het derde onderwerp van zijn lezing was wat hij noemde 'de olifant in de kamer'. Dit is de vertaling van een Engelse uitdrukking. The elephant in the room. Oftewel een probleem dat overduidelijk aanwezig is, maar waar niemand het echt over wil hebben. We hebben een eerste crisis gehad in 2008. Wat in voorgaande crises niet gebeurde, en nu wel, was dat de staten ingrepen in de economie. Banken werden gered van het bankroet, door grote hoeveelheden geld te gaan scheppen en in de economie te pompen. We denken hierbij aan de astronomische bedragen die de nationale banken van de westerse landen, zoals de ECB en de FED in de economie pompen, maar deze reeks astronomische bedragen vallen in het niet bij wat China heeft gedaan. De hoeveelheid geld die China in de economieën van de wereld heeft gepompt overtreffen die bedragen in grote mate. Het resultaat ervan was, dat de Chinese economie weer opkrabbelde, en in zijn eentje de wereldeconomie gered heeft ten koste van de opbouw van een gigantische schuldenberg. Maar - en nu komen we op sombere voorspellingen die Nicholas deed - dit bood slechts tijdelijk soelaas en we zien na 2015 de Chinese economie weer stagneren naar minder grote groeicijfers. En ditmaal zal het medicijn van gigantische onvoorstelbare, astronomische bedragen in de economie pompen niet meer kunnen.

De gigantische schuldenberg is 'de olifant in de kamer'. Dat deze schuldenberg met astronomische bedragen nog niet ineen geklapt is, komt omdat de rente bijna nul is en zelfs in sommige landen en bij sommige leningen negatief. Dit laatste betekent, dat de nationale banken als het ware geld geven aan de rijken en grote bedrijven, om hen ertoe te brengen geld te lenen. Maar de rente gaat stijgen, verwacht Nicholas. Dat is in het verleden altijd zo geweest. In dat geval wordt het onmogelijk, de gigantische schuldenberg nog af te lossen en moeten gigantische bedragen aan rente betaald worden en klapt de zaak in elkaar. De rente op tienjarige leningen is al aan het stijgen.

Hierboven zien we een grafiek van de ontwikkeling van de rente vanaf het Nederlandse handelskapitalisme dus vanaf 1517, waaruit blijkt dat de rente altijd meer dan een paar procent is geweest en dat we op dit moment wat de zeer lage rente betreft in een uitzonderlijke situatie verkeren.

De oorzaak van de huidige neergang op de beurzen is de angst voor een stijgende rente. Maar de mainstream economen zoals de neo klassieken aan de universiteit en de politici willen het er niet over hebben, over die olifant. Dat pompen van geld in de economie (lees: gigantische hoeveelheden geld scheppen zonder dat er iets tegenover staat) betekent, dat de elite (niet de middenklasse en lager) steeds rijker wordt. De gigantische fortuinen die individuen verzamelen zijn daar een uiting van. Maar wat doen die mensen? Zij investeren het niet in de reële economie, in de productie, maar beleggen het geld in vastgoed en zij streven naar speculatiewinsten, met beleggen in de productie valt veel minder of niks te verdienen, omdat de vraag zich maar weinig uitbreidt. In alle grote steden in de wereld, van Sydney tot Amsterdam zien we de huizenprijzen sterk stijgen. Daarnaast stijgen de prijzen van bijvoorbeeld gerenommeerde kunst en luxe goederen enorm, bijvoorbeeld plezierjachten van 1 tot 10 miljoen dollar, die zijn de laatste tijd 10% gestegen maar jachten van 10 miljoen dollar of meer zijn wel 20% gestegen.

In feite geeft men door de negatieve of lage rente gewoon geld aan de zeer rijken. Trump is daarvan een voorbeeld. Hij vertelde dat hij in 2011 een aanbod kreeg een grote som geld van een bank te lenen tegen 0,7% rente. Trump zei: ik deed het en met een druk op de knop op de computer kocht ik daarvoor US Bonds met 3,7% rente. Nicholas legde uit, waarom men dit zo doet, bewust veel geld geven aan de rijken en niet aan de arbeiders en de middenklasse. Milton Friedman, de vrije markt econoom heeft vastgesteld bij de bestudering van de lange golf, dat als de rijken rijker worden, en hun bezittingen hun waarde behouden, bijvoorbeeld aandelen en obligaties, dat dan de bodem van de lange golf korter zou zijn. Men probeert een grote waardevermindering van aandelen en dergelijke te vermijden. Wanneer het de rijken mogelijk wordt gemaakt weer te investeren in de economie bij een licht toenemende vraag, ben je sneller uit het dal. Als de zeer rijken met een gigantische waardevermindering van hun bezittingen te maken hebben, kunnen ze niet meer investeren. En geld geven aan de arbeiders en zo zou de inflatie enorm aanwakkeren. En de economie zou weer stagneren.

Nicholas legde uit, dat deze krankzinnige theorie nu geleid heeft tot een tijdbom die men ontkent, oftewel de olifant in de kamer. Hij voorspelt zelfs, dat de komende weken cruciaal zijn: we zien nu al de eerste signalen dat het misgaat. En hij is nog somberder: hij vertelde hoe Trump aan de macht gekomen was. Volgens Nicholas hadden de arme, witte gedeeltelijk werkloze Amerikanen op Trump gestemd. Onder Obanma was de werkloosheid onder de zwarte bevolking en migranten weliswaar hoger dan onder de witten, maar die is gestabiliseerd of zelfs teruggelopen, terwijl de werkloosheid onder de witte Amerikanen enorm toenam. Die hebben toen op Trump gestemd. Zo zie je dat economische problemen met als gevolg uitzichtloosheid voor velen leiden tot rechts-radicalisme, racisme of zelfs fascisme. Obama heeft als het ware bij gelijkblijvende of zelfs nog toenemende werkloosheid alleen maar een kleine verschuiving bewerkstelligd. Nicholas zegt er wel bij dat in Amerika de werkloosheidscijfers voortdurend veranderen, omdat het begrip werkloosheid voortdurend anders wordt gedefinieerd, waardoor vergelijkingen in de tijd moeilijk zijn. Zo worden sinds enige tijd werklozen die langer dan 9 maanden werkloos zijn niet meer als werklozen gerekend, omdat men ervan uit gaat dat de werkloosheid van die mensen hun eigen keuze is. Ook de inflatiecijfers worden gemanipuleerd. Zo wordt een nieuwe computer, die 10% meer rekenkracht heeft dan een oudere, en die ook duurder is, niet als een duurdere computer gerekend omdat ie meer kan. Opmerking: deze fraude met economische data zie je overal, ook in Nederland.

Nicholas is somber over de oorlogen en opkomend fascisme en nationalisme in deze tijd. Maar hij legt wel een erg directe relatie tussen economische neergang en de opvattingen die mensen hebben. Over het kiezen van Trump zijn er ook andere analyses, waarbij blijkt dat ook grote delen van de rijkere Amerikaanse middenklasse op Trump hebben gestemd.

Wat kunnen we ertegen doen? Er zouden eigenlijk grass-roots bewegingen moeten komen volgens Nicholas die centraal stellen dat deze krankzinnige ontwikkeling genoeg is en dat er geld genoeg is voor werkgelegenheid, gezondheidszorg en onderwijs. De gigantische hoeveelheden geld die in omloop zijn en gebruikt worden voor speculatieve waardestijgingen van onroerend goed en andere speculatieve objecten bewijzen het. Er moet meer geld ten goede komen aan de mensen die weinig tot niks hebben, om op een andere manier de crisis op te lossen.

Nicholas legde ook nog uit, dat hij bovenstaand verhaal, met name de analyse van businnes cycles, ook in Azie vertelde aan beursspecialisten en beleggers. Er zaten soms meer dan 1000 mensen in de zaal. Het bleek dat zij intern deze analyse deelden, en ook uitgingen van die op en neergaande golven en dat zij in hun onderzoeksinstituten de data in dat opzicht analyseerden. Maar zij doen het, om er geld aan te verdienen. Niet om er een democratische discussie over te beginnen. Hun analyses worden niet gedeeld met universiteiten en dergelijke, waar mainstream economen vertellen over de evenwichten van vraag en aanbod van dat prachtige kapitalisme. Je mag daar ook niet zeggen dat de golfbewegingen ook de functie hebben om de arbeidersklasse te disciplineren. In tijden van grote werkloosheid zijn de arbeiders gedwongen lagere lonen te accepteren, in principe, waarna een opgaande golf kan volgen. De uitgebreide data die beurs analisten verzamelen zijn geheim. Nicholas vertelde de anekdote, dat hij de data, waarin hij inzage had gehad tijdens zijn optredens voor beleggers, ook gebruikte bij zijn colleges aan de universiteit. Daarop schreef een van zijn studenten een email aan gerenommeerde onderzoeksinstituten van beleggers in Azië of hij een update van die data kon krijgen. Vervolgens kreeg Nicholas brieven van advocatenkantoren dat hij de data niet mocht gebruiken.

Nicholas ging ook nog in op de positie van Subsahara Afrika. Daar liggen de goedkope grondstoffen voor de wereldproductie van eerst Europa, toen Amerika en nu China. Die grondstoffen worden in die landen in de industriële productie gebruikt. Maar toch leveren de landen van Subsahara Afrika maar 1,5% van de waarde van de wereldproductie. De grondstoffen zijn spotgoedkoop. Eerst Europa, toen de VS en nu China proberen die productie van zeer goedkope grondstoffen veilig te stellen. Daarom bemoeien ze zich met de politiek in Afrika, waar voortdurend coups plaatsvinden waarbij dictatoren aan de macht komen die op de rijke landen steunen en de leverantie van grondstoffen verzekeren. Nicholas verwerpt wat dit betreft het verwijt van een samenzweringstheorie. Hij gaf cijfers over het aantal coups dat in Subsahara Afrika plaats vindt. China maakt het voor die landen niet beter, aldus Nicholas. Ze hebben dezelfde uitgangspunten als het westen. Ze leggen wegen en infrastructuur aan, maar dit is om de afvoer van grondstoffen te bevorderen. Door deze politiek leven 500 miljoen afrikanen beneden de armoedegrens en is het de enige regio, waar dit nog groeit.

De analyses van Nicholas over de verschuiving van de economische (en politieke?) machten naar andere regio’s en de voorspelling van een ineenstorting kunnen we ook vinden bij andere hedendaagse onderzoekers. Zo kan het boek van Pankaj Mishra, tijd van woede beschouwd worden als een aanvulling op de relatie tussen de economische ontwikkelingen en de opvattingen die mensen hebben. Overal komt de zogenaamde morele superioriteit van de Westerse cultuur onder vuur te liggen. De ontmythologisering voltrekt zich onder andere via de opnieuw opkomende anti-racisme beweging en in de kritiek op de verheerlijking van het koloniale verleden. De (burger) oorlogen in de wereld, de genocide die hier en daar gepleegd wordt, zoals in Myamar, IS, de oorlog in Irak, de terroristische aanslagen, het islamitisch fundamentalisme, de mentaliteit van een zich steeds verrijkende elite, corruptieschandalen en omkoperij, lobbynetwerken direct of indirect van machtige kapitaalbezitters, het zijn niet achterlijke, archaïsche verschijnselen voortkomend uit de achterlijkheid van 'andere culturen', of de algemene slechtheid van mensen, die moreel bestreden moet worden met westerse waarden, daarmee de mythe van het moreel superieure westen, met haar vooruitgang en superieure warden en normen bevestigend, nee, het zijn juist verschijnselen die uit de tegenstrijdigheden en het failliet van de westerse moderniteit zelf voortkomen. De Westerse moderniteit schept radeloze op zichzelf teruggeworpen individuen, losgeslagen uit sociale verbanden, die in concurrentie met anderen moet zien te overleven. Dit leidt tot de excessen die hierboven werden genoemd. En tot het weer opleven van nationalisme, rechtsradicalisme en erger. Die ontmythologisering van de westerse ideologiën, ook veel socialistische ideologiën die als alternatief voor het neoliberalisme worden gepresenteerd, zoals het concept van de socialistische plan economiën met haar verheerlijking van het aloude taylorisme, leidt tot het inzicht, dat het failliet van de westerse modenrniteit onvermijdelijk is. Nieuwe oorlogen liggen daarbij op de loer. Zoals het in het dal van de Kondratieff altijd geweest is, zou ik willen zeggen. Wat komt ervoor in de plaats? Mishra weet het eigenlijk ook niet.

Een andere aanvulling op de analyse van Nicholas is te vinden in het boek ‘de onzichtbare hand’ van Bas van Bavel. Nicholas gaat terug naar het begin van de industriële revolutie, maar Van Bavel analyseert ook andere kapitalistische marktsamenlevingen in de geschiedenis van Irak tot de Italiaanse Renaissance en van het Hollandse handelskapitalisme tot de tijd na de industriële revolutie. Van Bavel zegt dat de geldeconomie (ruilen van goederen als resultante van de productie op de markt) van alle tijden is en in de meeste samenlevingen historisch gezien voorkomt. Maar dat is geen kapitalistische markt economie. Daarvoor moet niet alleen de resultante van de productie, de output, aan marktwerking onderhevig zijn maar ook de input, dus de grond, arbeid, kapitaal en hulpstoffenproductie. Dit is in de geschiedenis maar in beperkte mate het geval geweest. In de samenleving in Irak, 500 na Chr, in het Italië van de Renaissance en in het handelskapitalisme in Nederland in de Gouden Eeuw, of eigenlijk daaraan voorafgaand. En dus daarna de Industriële revolutie in het Westen. Van Bavel doorbreekt met zijn analyse de rigide stufen theoriën van het marxisme, als zou er alleen na de industriële revolutie sprake zijn geweest van kapitalisme. Zijn analyse is, dat bij het proces, waarbij ook de input onderhevig wordt aan de markteconomie aanvankelijk een combinatie bestaat met oudere productievormen en principes, maar ook met nieuwe gemeenschapsvormen, die de grond, arbeid en kapitaal gedeeltelijk in handen hebben Gilden, beheer van gemeenschappelijke gronden, cooperaties, dorpssamenlevingen met gemeenschappelijk bezit, etc, kortom wat tegenwoordig de 'commons' worden genoemd. In deze fase van de ontwikkeling van het kapitalisme is er groei van welvaart. De markteconomie is als het ware een aanvulling op die andere manieren van productie en invloed. Want in die samenlevingen bestaat een betrekkelijk grote gelijkheid en toegang tot de welvaart voor de meesten en ook politieke invloed voor de meesten. Niet het kapitalisme als zodanig heeft welvaart gebracht, maar de verworven rechten van de arbeidersklasse, die sociale zekerheid, democratie (algemeen kiesrecht) hebben afgedwongen. Dit is zoals Van Bavel het ziet de eerste fase in de ontwikkeling van markt economiën. Maar in de tweede fase waarin de markteconomie dominant wordt worden al die alternatieve productiemethoden vernietigd en ontstaat er steeds grotere (sociale en materiële ongelijkheid en trekken de steeds rijker wordende rijken de politieke macht naar zich toe. Zij beleggen niet meer in productie maar in speculatie en financiële vermeerdering van hun kapitaal. Dit is in alle bovengenoemde kapitalistische markt economiën gebeurt. Op onze Gouden Eeuw waarin overigens de meerderheid van de bevolking in grote armoede leefde, volgde de stagnerende regentenmaatschappij van de 18e eeuw. Hetzelfde gebeurt nu. Van Bavel noemt daarbij het Amerika van Trump. Voor Nederland verwacht hij deze ontwikkeling de komende 10 tot 20 jaar.

Dat was het. Prettige dag verder.

Piet van der Lende